Ga direct naar de content

De produktiviteit van economische onderzoekers

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 2 1990

De produktiviteit van
economische onderzoekers
Uit een onderzoek van de Verkenningscommissie economische wetenschappen bleek dat
de wetenschappelijke prestaties van economische vakgroepen zowel per vakgroep als
per vakgebied ver uiteenlopen. In dit artikel wordt onderzocht welke factoren deze
verschillen in produktiviteit kunnen verklaren. Uit een vergelijking tussen een aantal
zeer goed en juist matig presterende vakgroepen blijkt dat schaalvoordelen en een
evenwichtige samenstelling van de vakgroep belangrijke determinanten zijn van een
goede onderzoeksprestatie. Stimulering van een resultaatgerichte cultuur en
marktgerichte prikkels voor onderzoekers bevorderen de onderzoeksprestaties.

DR. J.F.A. SPANGENBERG – PROF. DR. H. SCHREUDER”
Inleiding

Beoordeling van vakgroepsprestaties

Sinds de publikatie van de eerste economen top-40 is
het gemeengoed geworden jaarlijks de onderzoeksproduktiviteit van Nederlandse economen te meten. Hitlijsten zijn opgesteld door £56, maar ook door Intermediair
en Quod Novum. Omdat de ranglijsten zich uitsluitend
richten op de produktiviteit van individuele onderzoekers
geven zij onvoldoende inzicht in de onderzoeksprestaties
van vakgroepen. Een groot deel van het economisch
onderzoek wordt in teams verricht of op zijn minst gestimuleerd of financieel ondersteund in vakgroeps- of facultair verband. De hitlijsten geven bovendien geen enkel
aangrijpingspunt voor het onderzoeksmanagement, omdat de factoren die produktiviteit bevorderen of belemmeren onbekend zijn.
Palmer en Liebowitz hebben in 1984 de ‘impactfactor’
van economische tijdschriften vastgesteld. Dat is het totale
aantal citaten dat gemiddeld door artikelen wordt behaald
die gepubliceerd zijn in tijdschriften zoals de American
Economic Review, Econometrica, Administrative Science
Quarterly, Decision Science en de Journal of Finance.
Mede op basis van de impactfactor heeft de Verkenningscommissie economische wetenschappen in opdracht van
de toenmalige Minister van Onderwijs en Wetenschappen
een beoordeling gemaakt van de wetenschappelijke kwaliteit van vakgroepen verbonden aan faculteiten der economische wetenschappen1.
In dit artikel worden de resultaten gepresenteerd van
een onderzoek naar de factoren die van invloed zijn op de
wetenschappelijke prestaties van economische vakgroepen. Voor dit onderzoek werd gebruik gemaakt van de
gegevens van de Verkenningscommissie. In dit artikel
wordt derhalve eerst stilgestaan bij de beoordeling van
vakgroepprestaties. Daarna wordt ingegaan op de verklaring van economische onderzoeksproduktiviteit. Ten slotte
worden aanbevelingen gedaan voor het wetenschapsbeleid.

De Verkenningscommissie maakt een onderscheid tussen categorieen tijdschriften afhankelijk van hun ‘citatie-impact’ (A-categorie: 10 citaten of meer, B-categorie: 1 tot 10
citaten, C-categorie: 1 citaat of minder). Ten einde alle
tijdschriften af te dekken waarin door Nederlandse economen wordt gepubliceerd, werd de D- en E-categorie toegevoegd. Vervolgens werden wegingsfactoren toegekend
aan de verschillende categorieen (A = 4; B = 3; C = 2; D = 1;
E = 1/2). Daarnaast werd een onderscheid gemaakt tussen
tijdschriftartikelen (ongewogen versus gewogen), artikelen
in boeken (Nederlands en internationaal) en boeken (Nederlands en internationaal). Er blijkt een grote spreiding te
bestaan in gewogen prestaties van faculteiten der economische wetenschappen in termen van Nederlandse tijdschriftartikelen per full time equivalent (fte) medewerker2.
De Verkenningscommissie heeft alle publikaties beoordeeld in de periode 1979-1984. Tijdschriften werden ook
per onderwerp gerubriceerd. Daarvoor werd gebruik gemaakt van een geamendeerde versie van een index uit de
Journal of Economic Literature (JEL). Dubbeltelling werd
daarbij uitgesloten. Een van de nadelen van deze index is

424

* J.F.A. Spangenberg is senior consultant bij de Hay Group. H.
Schreuder is hoogleraar bedrijfseconomie aan de Rijksuniversiteit
Limburg. Dit artikel is gebaseerd op het proetschrift van de eerste
auteur dat op 21 September 1989 aan de faculteit der Economische Wetenschappen van de Rijksuniversiteit Limburg werd verdedigd. De titel van het proefschrift luidt Economies of atmosphere. The joint impact of scale, scope and atmosphere on scientific performance in clinical medicine and economics, Van Gorcum,
Assen/Maastricht, 1989.
1. Verkenningscommissie economische wetenschappen, Academisch economisch onderzoek in Nederland: produktie, produktiviteit en profilering, Eindrapport van de Verkenningscommissie economische wetenschappen, Staatsuitgeverij, Den Haag, 1986.
2. Daar de faculteit der Economische Wetenschappen van de
Rijksuniversiteit Limburg pas in 1984 werd opgericht, ontbreekt zij
in het volgende overzicht.

Economische onderbouwing van hypothesen
Welke factoren zijn bepalend voor de onderzoeksproduktiviteit van economische vakgroepen? Hiervoor kunnen
twee bronnen worden geraadpleegd: de economische
theorie over organisaties en de empirische literatuur over
onderzoeksmanagement. Wij gaan hier vooral in op de
economische literatuur. Deze geeft verschillende oorzaken
aan voor het bestaan van efficiency-verschillen tussen
ondernemingen of meer in het algemeen teams. In de
eerste plaats kunnen teams schaalvoordelen exploiteren.
Economies of scale zijn met name goed uitgewerkt in de
industriele economie wanneer het gaat om de verklaring
van efficiency-verschillen tussen ondernemingen. Uitbreiding van de schaalgrootte wordt veelal gebruikt als een
toetredingsbarriere om potentiele concurrenten uit een bedrijfstak te weren. Vaak is het hebben van een kritische
massa een noodzakelijke voorwaarde om een bepaald
type onderzoek te kunnen uitvoeren. In de ‘big science’,
maar ook in verschillende takken van de macro-economie
zijn diepte-investeringen tegenwoordig een voorwaarde
om te kunnen concurreren met internationale onderzoeksteams. Teams kunnen ook excelleren door een optimale
mix tussen heterogene inputs. Men kan onderzoeksteams
immers op verschillende wijzen samenstellen. Het accent
kan liggen op een optimale mix tussen ervaren onderzoekers en briljante junioren. Men kan zich ook richten op het
stimuleren van kruisbestuiving tussen verschillende wetenschapsdisciplines binnen het team. Dit is vooral het geval
wanneer innovatieve oplossingen gezocht moeten worden
voor grensoverschrijdende, maatschappelijke problemen.
Daarnaast kunnen er competitieve voordelen verbonden
zijn aan het exploiteren van synergie-effecten. Dit gebeurt
wanneer gemeenschappelijke hulpbronnen gebruikt worden door de produktie niet op een maar op verscheidene
(samenhangende) outputs te richten. Een vakgroep econometrie kan bij voorbeeld publiceren in Econometrica en
in tijdschriften uit andere gebieden uit de JEL-index zoals
Decision Science en The Journal of Money, Credit and
Banking. Dezelfde combinatie van hulpbronnen, i.e. de
collectieve kennis en kunde van de leden van een vakgroep, wordt aangewend om verscheidene segmenten van
de onderzoeksmarkt simultaan te bedienen. In dit geval is
er sprake van een multi-produktfunctie waarbij ‘economies
of scope’ worden gerealiseerd. Ten slotte kan een team
uitblinken door het creeren van een atmosfeer die een
gunstige invloed heeft op de onderzoeksprestaties. Met
name vanaf het begin van de jaren tachtig is door de
management-literatuur gewezen op de stimulerende invloed die van een bepaalde organisatiecultuur kan uitgaan
op het bedrijfsresultaat. Een economische onderbouwing
van de relatie tussen cultuur en teamprestaties wordt gegeven in de moderne speltheorie, de neo-klassieke teamtheorie, en de economische organisatietheorie, in het bijzonder de transactiekostenbenadering3.

Verklaring van onderzoeksproduktiviteit
De onderzoeksaanpak en de multivariate analyses die
zijn uitgevoerd om tot de hieronder beschreven resultaten
te komen, zijn uitvoerig beschreven in het proefschrift van
Spangenberg4.
De voorspelde en de feitelijk gemeten vakgroepsproduktiviteit blijken goed overeen te komen. Een vergelijking
tussen de onderzoeksresultaten en de internationale literatuur over het onderzoeksmanagement van economische
faculteiten blijkt vooral een ondersteuning te zijn voor de
resultaten van de schaaleconomie en optimale inputmix als
426

produktiviteitsbevorderende factoren. De resultaten van
ons onderzoek worden hierna samengevat.

Economies of scale
Koplopers maken veelal gebruik van de efficiency-voordelen gekoppeld aan een optimale schaalgrootte. Sterke
vakgroepen hebben uitgedrukt in ‘full-time equivalents’
(fte’s) een grotere schaalomvang. Bovendien wordt door
onderzoekers van sterke vakgroepen gemiddeld meer tijd
aan onderzoek besteed. Aanzienlijk minder tijd wordt besteed aan het geven van onderwijs. De gemiddelde onderzoeksuitgaven van koplopers en achterblijvers zijn (verrassend genoeg) gelijk.

Optimale inputmix
Goede vakgroepen blijken tevens te beschikken over
een evenwichtigere teamsamenstelling. Met name beschikken zij over meer onderzoekers die reeds op een
vroege leeftijd (tijdens hun studie) ervaring met wetenschappelijk onderzoek hebben opgedaan. De kruisbestuiving die vaak verondersteld wordt uit te gaan van de
aanwezigheid van verscheidene disciplines binnen een
team blijkt niet van invloed te zijn op de onderzoeksprestaties. Wel blijkt dat goede vakgroepen een kleiner aantal
onderzoekers kennen met een vaste aanstelling. Dit kan
verklaard worden door de sterke prikkel die van het vooruitzicht van een vaste aanstelling kan uitgaan, maar ook
door het feit dat goede vakgroepen eerder in aanmerking
komen voor subsidies waarvoor tijdelijk personeel wordt
aangetrokken. Ten slotte blijkt dat goede vakgroepen een
meer evenwichtigeonderzoeksportefeuille hebben. Dit kan
verklaard worden uit het feit dat de koplopers succesvoller
blijken te zijn in het werven van fondsen voor het tweedeen derde-geldstroomonderzoek. De achterblijvers benutten alleen de eerste geldstroom.
Economies of scope
Ook een zekere mate van diversificatie blijkt kenmerkend te zijn voorde koplopers. Goede vakgroepen behalen
scope-voordelen door een actief publikatiebeleid gericht op
het bedienen van verscheidene gerelateerde segmenten
van de onderzoeksmarkt.
Economies of atmosphere
Goede vakgroepen blijken bovendien te beschikken
over een cultuur die meer gericht is op resultaten, terwijl
zwakke vakgroepen meer gericht zijn op procedures. Koplopers hebben met andere woorden een minder bureaucratische cultuur dan de achterblijvers.

Managementkwaliteit
Een onverwacht resultaat is dat goede vakgroepen zich
niet onderscheiden door een betere managementkwaliteit.
Verondersteld wordt dat het management indirect van invloed is door het stimuleren van een produktief onderzoeksklimaat.
Incentives voor onderzoek
Onderzoekers van goede vakgroepen blijken gunstiger
loopbaaneffecten te verwachten van het leveren van goede
onderzoeksprestaties dan van goede onderwijsprestaties.
Blijkbaar wordt wetenschappelijk onderzoek in de goede
3. In het theoretische deel van het proefschrift wordt een vergelijkend overzicht gegeven van de economische literatuur voor effi-

ciency-bronnen op microniveau zoals schaalgrootte (economies
of scale), synergie (economies of scope) en organisatiecultuur
(economies of atmosphere). We verwijzen hiervoor naar hoofdstukken 1-3.

4. In het empirische deel van het proefschrift wordt uitvoerig
ingegaan op de onderzoeksaanpak en de statistische analyses.
We verwijzen hiervoor naar hoofdstukken 5-7.

vakgroepen meer gewaardeerd en gaat er een sterkere
prikkel tot presteren van uit.

Grensoverschrijdende communicatie
Ten slotte blijken leden van goede vakgroepen intensiever te communiceren met leden van andere vakgroepen in
binnen- en buitenland. Dit bevestigt het belang van vakgroepsoverschrijdende communicatie voor het behalen
van een goed wetenschappelijk resultaat.

Beleidsaanbevelingen
In dit onderzoek is nagegaan waarom sommige vakgroepen uitstekende onderzoeksprestaties leveren en andere beneden de maat blijven. Voor de selectie van succesfactoren is gebruik gemaakt van de economische theorie over het ontstaan van efficiency-verschillen en van de
empirische literatuur over onderzoeksmanagement. Een
eenduidig recept voor wetenschappelijk succes is er niet.
Wetenschappelijke prestaties zijn immers primair afhankelijk van de verdeling van het wetenschappelijke talent (een
onmeetbare factor) over de vakgroepsleden. De organisatie van talent blijkt echter wel degelijk van belang te zijn.
Op basis van dit onderzoek kan worden vastgesteld dat de
onderzoeksproduktiviteit van economische vakgroepen
sterk kan worden bevorderd door het volgende pakket van
beleidsmaatregelen5.

Internationale aanpak
Grensoverschrijdende communicatie betekent meer internationale gerichtheid, wil men een blijvende bijdrage
leveren aan het wetenschappelijk-onderzoeksfront. Ook
waar een meer institutionele benadering onmisbaar blijft,
zoals in de openbare financien of in sommige onderdelen
van de bedrijfseconomie, zou juist in de comparatieve
analyse van institutionele verschillen aansluiting gevonden
kunnen worden bij internationale theoretische ontwikkelingen.

J.F.A. Spangenberg
H. Schreuder

5. Voor een vergelijkbaar onderzoek uitgevoerd voor de klinische
geneeskunde in opdracht van het Ministerie van Onderwijs en
Wetenschappen verwijzen we naar Y.W. Bally, J.F.A. Spangenberg en R. Starmans, Achtergronden van de kwaliteit van het

patientgebonden onderzoek in Nederland, Staatsuitgeverij, Den
Haag, 1987. De beleidsaanbevelingen naar aanleiding van dit
rapport zijn geformuleerd in het Hoger Onderwijs- en Onderzoeks-

plan (HOOP) van de toenmalige Minister van Onderwijs en Wetenschappen.

Selectieve stimulering van schaalvergroting
De resultaten tonen onmiskenbaar het belang aan van
een voldoende kritische massa voor het academische economische onderzoek. Schaalvergrotings- en concentratietendensen zijn reeds waarneembaar binnen en tussen de
faculteiten. Als toepassingsgebieden kan worden gedacht
aan: centres of excellence, graduate schools en voorwaardelijke-financieringsprogramma’s. Omzichtigheid is vereist
bij implementatie van schaalvergroting. Standaard omvangseisen van 5 fte hebben een contraproduktief effect,
daar elke discipline verschilt in de minimale efficiente omvang. Wetenschappelijke produktiviteit en schaal van de
vakgroep bleken in dit onderzoek echter sterk samen te
hangen.

Optimale benutting van synergie-effecten
Economies of scope worden gerealiseerd door simultaan verscheidene gerelateerde segmenten van de onderzoeksmarkt te bedienen. Door toelegging op multiproduktfuncties waar het publikaties betreft, vindt een
vollediger benutting van gemeenschappelijke hulpbronnen plaats. Voordat dit een ‘harde’ aanbeveling kan zijn,
is echter een betere onderbouwing door onderzoek noodzakelijk.

Stimulering van een resultaatgerichte cultuur
Een slagvaardig management en voldoende ruimte voor
‘bottom-up’-initiatieven zijn essentieel om resultaten te bereiken in een internationale onderzoeksomgeving die
steeds meer wordt gekenmerkt door innovatie- en concurrentiedruk en wellicht ook een kortere levenscyclus van
wetenschappelijke produkten. Decentralisatie van verantwoordelijkheden en bevoegdheden kan de ontwikkeling
van een resultaatgerichte cultuur vergemakkelijken.

Stimulering van marktgerichte prikkels
Goede onderzoekers hebben hun prijs. Deze prijs wordt
onder andere bepaald door de concurrentie in het arbeidsaanbod. Sommige wetenschapsgebieden kunnen alleen
tot ontwikkeling komen wanneer arbeidsmarkt- of schaarstetoeslagen worden uitgekeerd.

ESB 9-5-1990

427

Auteurs