Door een stevige financiële prikkel zijn meer gedeeltelijk arbeidsgehandicapten naast hun uitkering gaan werken. Maar doordat de uitstroom uit de WGA beperkt blijft, leidt dit niet zonder meer tot lagere uitkeringslasten.
26Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
De prikkelbaarheid van gedeeltelijk
arbeidsgeschikten
ARBEIDSONGESCHIKTHEID
PIERRE KONING
Bijzonder hoogleraar aan
de VU en werkzaam bij het
Ministerie van SZW
JAN-MAARTEN VAN
SONSBEEK
Hoofd fondsenbeheer en
premiestelling bij UWV
SIMONE
ZWIJSEN
Beleidsmedewerker bij het
Ministerie van Financiën
Sinds 2006 hebben personen met een gedeeltelijke arbeidsonge –
schiktheidsuitkering een stevige financiële prikkel om hun reste –
rende verdiencapaciteit aan te wenden. Deze prikkel heeft ertoe
geleid dat meer arbeidsgehandicapten naast hun uitkering zijn
gaan werken. Het heeft hen echter nauwelijks aangezet tot (vol –
ledige) uitstroom uit de uitkering. Binnen de WGA betekent
meer arbeidsparticipatie niet zonder meer lagere uitkeringslas-
ten. De toegevoegde waarde van de prikkel zit dan ook vooral in
de maatschappelijke baten als gevolg van de hogere arbeidsparti-
cipatie en een hoger inkomen voor arbeidsgehandicapten.
N
og niet zo lang geleden gold het om –
vangrijke gebruik van arbeidsonge –
schiktheidsuitkeringen als een van
de meest hardnekkige problemen in
het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Door
een reeks van hervormingen is de instroom echter
sterk verminderd, van meer dan 100.000 werkne –
mers in 2001 tot circa 37.000 in 2013. Dit effect is
grotendeels bereikt door een combinatie van twee
jaar loondoorbetaling door werkgevers bij ziekte,
de Wet verbetering poortwachter, die de verplich –
tingen van werkgevers en werknemers in die ziekte –
periode vastlegt en de strenge toelatingseisen voor
de WIA (de Wet werk en inkomen naar arbeids- vermogen). Bovendien vindt voor een deel van de
uitkeringslasten premiedifferentiatie plaats die bij
werkgevers is neergelegd.
Zitten werknemers eenmaal in de WIA, dan is
sinds 2006 het vizier ook nadrukkelijk gericht op de
inzet van prikkels aan hun kant. Om hier meer ar –
beidsinzet te bewerkstelligen is het voor gedeeltelijk
arbeidsongeschikten in de regeling Werkhervatting
Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (de WGA) finan –
cieel aantrekkelijker geworden om te werken na de
zogeheten loongerelateerde periode. Deze periode
duurt net zo lang als een WW-uitkering voor een
gewone werkloze zou duren. Na het zogenoemde
WGA-omslagmoment is de WGA-uitkering er al –
leen nog als iemand voldoende inkomsten uit werk
heeft, gerelateerd aan het laatstverdiende loon. De
cruciale vraag is of de uitkeringsontvanger min –
stens vijftig procent van zijn of haar resterende
verdiencapaciteit aanwendt. Zo nee, dan is de ar –
beidsongeschiktheidsuitkering gebaseerd op het
sociaal minimum van 70 procent van het wettelijk
minimumloon, naar rato van de mate van arbeids-
ongeschiktheid. Is aan de vijftigprocentsnorm echter
wel voldaan, dan is de uitkering gebaseerd op het
laatstverdiende loon, net zoals dit het geval was ge –
durende de loongerelateerde periode. Het verschil tussen de uitkering met en zonder
loonaanvulling zorgt voor een flinke schoksgewijze
prikkel om (meer) te werken naast de uitkering. Ver –
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid
0
5000
10000 15000
20000 25000
30000 35000
In euro
1
510 1520 25303540 4550 5560 6570 7580 8590 95100
Mate van arbeidsongeschiktheid in procenten
Totaal inkomen werkende WGA’erUitkering niet-werkende WGA’er (loongerelateerde fase) Uitkering niet-werkende WGA’er (vervolgfase)
27Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
geleken met die situatie met alleen de vervolguitkering
als inkomstenbron kan de loonaanvulling een groot
financieel verschil maken voor individuen, zoals kader
1 illustreert. Het is overigens niet zo dat die financiële
prikkel in de oude WAO volledig ontbrak. Wel is in
de WIA de uitkeringshoogte voor niet-werkenden na
afloop van de loongerelateerde periode aanmerkelijk
lager geworden, zodat het inkomensverschil tussen
werken en niet-werken verder is vergroot.
Interessant is nu de vraag in hoeverre arbeidson –
geschikten gevoelig zijn gebleken voor deze financiële
prikkel. Als gezondheidsbeperkingen re-integratie
in de weg staan en passende werkzaamheden niet
of moeilijk te vinden zijn, valt te verwachten dat het
arbeidsaanbod minder elastisch zal zijn dan bij ge –
zonde werknemers. Tegelijk is enige elasticiteit wel te
verwachten, gezien de vastgestelde verdiencapaciteit
van de gedeeltelijk arbeidsgeschikten. De vraag is ook
langs welke kanalen een eventuele reactie loopt: meer
werken naast de uitkering of meer uitstroom. In beide
gevallen zou de regeling mensen effectief hebben aan –
gezet tot werk, maar alleen in geval van uitstroom zou
het gepaard gaan met vermindering van uitkeringslas-
ten. Bij werken naast de uitkering stijgen de uitkerings-
lasten juist. Voor het antwoord op deze vragen is overigens
moeilijk te leren van buitenlandse ervaringen – loon –
aanvullingen kennen namelijk geen breed gebruik
bij arbeidsgehandicapten. Een uitzondering hierop
vormen de Amerikaanse ervaringen met het Ticket
t o Wo r k -programma voor arbeidsongeschikten. Tot
dusver stemt dit programma tot somberheid: slechts
een fractie van de individuen met een SSDI-uitkering
(Social Security Disability Insurance) die een loonkos-
tensubsidie kon inzetten deed dit ook daadwerkelijk
(Autor, 2011). Daarbij geldt wel de kanttekening dat
bij acceptatie van werk de personen hun recht op ver –
goeding van – veelal hoge – medische kosten buiten de
SSDI zagen vervallen.
KENMERKEN VAN WGA’ERS
Binnen de WGA beschikken alleen personen met een
gedeeltelijke uitkering in de vervolgperiode over een
sterke financiële prikkel tot werk – zij hebben immers
een resterende verdiencapaciteit die benutbaar is. In
de periode tussen januari 2006 en juni 2010 beslaat
deze groep ongeveer een derde van alle WGA’ers; twee
derde van de WGA’ers is ‘tijdelijk en volledig arbeids-
ongeschikt’. Deze tijdelijk volledig arbeidsongeschik -ten behouden recht op een volledig loongerelateerde
uitkering , ook na het omslagmoment. Zij zouden
eventueel wel later door herkeuring weer deels arbeids-
geschikt kunnen worden verklaard, maar in de praktijk
komt dit weinig voor (De Jong et al.
, 2013).
Tabel 1 geeft de kenmerkende statistieken weer
van de doelgroep van gedeeltelijk arbeidsongeschikten
in de WGA die ook altijd gedeeltelijk arbeidsonge –
schikt zijn geweest. Het gaat hierbij om circa 13.000
personen, van wie 11,3 procent nog voor het beëindi-
gen van de loongerelateerde fase is uitgestroomd uit
de WGA. In de periode tussen januari 2006 en juni
2010 zijn in totaal 93.000 personen toegelaten tot
Prikkelwerking van de WGA geïllustreerdKADER 1
Voor iemand met een modaal voormalig bruto-inkomen (34.500 euro
in 2014) en een arbeidsongeschiktheidspercentage van vijftig procent
bedraagt de totale jaarlijkse uitkering uit hoofde van de WGA bij niet
werken in de loongerelateerde fase 24.140 euro (figuur 1). In de vervolg-
fase zal de uitkering uitkomen op slechts 6300 euro. Als de persoon
een partner heeft met voldoende inkomen is er verder geen aanvulling
vanuit de bijstand. Zou de WGA’er echter wel zijn volledige resterende
verdiencapaciteit benutten, dan ontvangt hij 17.250 euro uit arbeidsin-
komen en 12.070 euro vanuit de WGA. Totaal komt dit neer op 29.320
euro. Anders geformuleerd: na de omslag in de WGA ontvangt deze
persoon nog maar 21 procent van het maximaal te verdienen inkomen,
gegeven de mate van arbeidsongeschiktheid.
Inkomens hoogte WGA-uitkeringsgerechtigde
met modaal laatstverdiend loon (à 34.500 euro)FIGUUR 1
Arbeidsongeschiktheid ESB
28Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
de WGA. De meerderheid van de WGA’ers is echter
volledig arbeidsongeschikt en een aanzienlijk deel van
de gedeeltelijk arbeidsgeschikten heeft ook periodes
van volledige arbeidsongeschiktheid doorgemaakt.
Aangezien de lengte van deze fase oploopt met het
arbeidsverleden van de cliënt, mag het geen verbazing
wekken dat in de loongerelateerde fase oudere werkne-
mers oververtegenwoordigd zijn. De tabel maakt ook
inzichtelijk dat een meerderheid van de WGA’ers in
de vervolgperiode gebruikmaakt van de loonaanvul –
ling. De groep die gebruikmaakt van de loonaanvul -ling wijkt op de meeste kenmerken – zoals geslacht,
leeftijd en mate van arbeidsongeschiktheid – niet sterk
af van personen met alleen een vervolguitkering , met
als enige uitzondering dat zij met veertien procent een
twee keer hogere kans op herstel hebben, gemeten tot
aan eind 2013. Dit herstel gaat overigens in de meeste
gevallen gepaard met volledige werkhervatting. Tot
slot valt op dat de mediaan van het daginkomen uit ar
–
beid van WGA’ers zonder loonaanvulling gelijk is aan
nul. Dit duidt erop dat de meerderheid van deze uitke –
ringsgerechtigden geen arbeid verricht – en dat dit de
vanzelfsprekende reden is dat zij geen recht hebben op
de loonaanvulling.
DE PRIKKEL VAN DE LOONAANVULLING
Voor een goede inschatting van het effect van het
WGA-omslagmoment is het van belang de prikkel tot
werk tijdens en na het volmaken van de loongerela –
teerde periode vast te stellen. De vraag is dan wat de
verhouding is tussen het totale inkomen zonder werk
en het totale inkomen met volledige benutting van de
resterende verdiencapaciteit; dit is dus een maatstaf
voor de vervangingsvoet, speciaal toegesneden op ge –
deeltelijk arbeidsongeschikten. Zoals de histogrammen in de panelen A en B van
figuur 2 laten zien, kan de omvang van de prikkel nogal
verschillen tussen individuen. Paneel A toont dat het
aandeel niet-werkende gedeeltelijk arbeidsongeschik –
ten tijdens de loongerelateerde periode het hoogst ligt
bij een vervangingsvoet van tussen de 70 en 80 pro –
cent en deels zelfs op 100 procent (een waarde van 100
procent is alleen mogelijk als het laatstverdiende loon
dermate laag was dat een inkomenstoeslag bovenop de
uitkering ontvangen wordt, die de financiële prikkel
tot werkhervatting geheel wegneemt). De spreiding
in vervangingsvoeten neemt vervolgens sterk toe in de
vervolgperiode, met neerwaartse uitschieters tot ruim
beneden de 50 procent (paneel B). Omdat de vervolg –
uitkeringen zo veel lager liggen dan de uitkeringen in
de loongerelateerde fase, neemt de kans op een toeslag
sterk toe. Maar tegelijkertijd geldt los van deze toe –
slagen voor de meerderheid een forse toename van de
prikkel tot werk.
EFFECTMETING
Door de opzet van de WGA loopt de gemiddelde prik –
kel tot werkhervatting van een cohort arbeidsgehandi-
capten op naarmate deze langer in de uitkering zitten,
omdat steeds meer personen in het cohort het WGA-
Kenmerken van WGA’ers met gedeeltelijke
uitkering in december 2013 die tussen januari
2006 en juni 2010 zijn ingestroomd, in procentenTABEL 1
Loon-
gerelateerde
periode
Alleen
vervolg-
uitkering
Loon-
aanvulling
Totaal
Vrouw 38,746,1 47, 345,9
Gezamenlijk huishouden 61,250,2 56,454,5
Leeftijd
≤25 jaar 0,53,0 1,42,0
26–35 jaar 7, 117,4 13,6 14,4
36–45 jaar 17,625,8 27,025,4
46–54 jaar 25,831,839,6 34,9
56–65 jaar 49,022,0 18,523,3
Mate van arbeidsongeschiktheid
36–45 procent 31,734,9 32,333,3
46–55 procent 29,029,2 31,630,3
56–65 procent 19,019,118,3 18,7
66–80 procent 20,316,817,817,7
Uitstroom
Geen n.v.t.83,479,6 72,1
Herstel 39,17, 314,6 14,5
Pensioen / AOW 35,96,43,38,2
Overleden 16,40,70,9 2,6
Anders 8,62,1 1,72,6
Laatstverdiende inkomen voor WGA
(mediaan, in euro’s per dag) 125118128 124
Arbeidsinkomen tijdens WGA
(mediaan, in euro’s per dag) 31061 34
Aantal WGA’ers 1.475 5.255 6.36313.063
Percentage WGA’ers 11,340,0 48,7 100
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid
29Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
omslagpunt zullen passeren. Maar tegelijk neemt de
afstand tot de arbeidsmarkt toe, waardoor ze moeilij-
ker aan het werk raken. Een eenvoudige analyse die
hier niet voor corrigeert zal waarschijnlijk leiden tot
een onderschatting van het effect van de prikkel op het
arbeidsinkomen of de kans op werk van gedeeltelijk ar –
beidsongeschikten. Het is dus zaak om de focus te ver –
leggen naar veranderingen in gedrag die optreden vlak
voor en vlak na het WGA-omslagpunt. In die periode
krijgt de prikkel namelijk een forse opwaartse duw
voor de meeste individuen, terwijl allerlei individuele
kenmerken en omstandigheden, zoals de afstand tot de
arbeidsmarkt, nauwelijks zullen wijzigen. Deze aanpak
staat ook wel bekend als een Regression Discontinuity
Design (RDD), waarbij in dit geval het moment en
de omvang van de omslag variëren tussen personen.
De relevante te verklaren gedragsverandering kan ver –
volgens langs drie dimensies plaatsvinden: de kans op
werk, het arbeidsinkomen voor arbeidsongeschikten
die reeds werk hadden, en de kans op volledig herstel. Bij het volgen van een RDD zijn er vervolgens
twee punten die aandacht vergen bij de interpretatie
van resultaten. Het eerste is dat circa veertien procent
van de WGA-uitkeringsgerechtigden naast de WGA-
uitkering een bovenwettelijke uitkering ontvangen
(Cuelenaere et al., 2013). Als deze extra uitkering ertoe
leidt dat de wettelijk bedoelde prikkel verkleind wordt,
wordt het effect van de wettelijke financiële prikkel on –
derschat. Niet iedereen voelt die prikkel dan immers
(volledig ). Tegelijkertijd hoeft door de RDD-opzet de
vertekening niet al te groot te zijn als de bovenwette –
lijke aanvulling doorloopt bij het omslagpunt en daar –
door de verandering in de prikkel dus hetzelfde is als
zonder aanvulling. Een tweede aandachtspunt is dat het effect van
de WGA-omslag groter kan zijn dan louter en alleen
een prikkeleffect dat oploopt met het verschil tussen
de vervangingsvoet na en voor de omslag. Voorafgaand
aan het omslagmoment ontvangen de betreffende
WGA’ers een brief met niet alleen een uitleg van de
mogelijke uitkeringsverlaging , maar ook een oproep
tot bewustzijn van het nut, de noodzaak en de moge –
lijkheden tot werk. Bij de interpretatie van de resulta –
ten moet dus rekening gehouden worden met het feit
dat het effect van de omslag niet zonder meer volledig
toegeschreven kan worden aan de financiële prikkels.
ARBEIDSAANBODEFFECTEN
De schattingsresultaten in tabel 2, waarin correctie plaatsvindt voor individu-specifieke effecten en er
een zeer flexibele specificatie voor duureffecten geldt,
laten zien of de uitkeringsprikkel WGA’ers daadwer
–
kelijk aanzet tot betere benutting van hun resterende
verdiencapaciteit. Om te beginnen blijkt dat de doel –
groep van gedeeltelijk arbeidsongeschikten inderdaad
reageert op de toegenomen prikkel: een toename van
tien procentpunt van de vervangingsvoet leidt tot een
afname van de kans op werk met 4,7 procentpunt. Bij
een gemiddelde afname in de vervangingsvoet van 16
procent die deze groep ervaart op het WGA-omslag –
05
10 15
20 25
30 In procenten
In procenten
Procentuele vervangingsvoet Procentuele vervangingsvoet
351
10
5 1520 2530 3540 4550 55 65
60 707580 9095
85 100
1 10
5 1520 2530 3540 4550 55 65
60 707580 9095
85 100
05
10 15
20 25
30 35
A: De loongerelateerde fase
B: De vervolgfase
Vervangingsvoeten niet-werkende
gedeeltelijk arbeidsgeschiktenFIGUUR 2
Gedeeltelijk
arbeidsongeschikten reageren op de
toegenomen prikkel
Arbeidsongeschiktheid ESB
0
5
15
10
20
Kans op herstel
In procenten
020406080100
WGA-uitkeringsduur in maanden
Met prikkel na omslag Zonder prikkel na omslag
30Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
punt, impliceert dit een toename van de kans op werk
van 7,5 procentpunt. Uitgaande van een participatie –
graad (die het aandeel werkenden en werkzoekenden
uitdrukt) onder de doelgroep van 69 procent en een
gemiddelde vervangingsvoet van 66 procent, komt dit
neer op een arbeidsaanbodelasticiteit van circa 0,5.
Deze schatting is in lijn met resultaten die voor ar –
beidsgeschikte personen gelden ( Jongen et al. , 2011).
Voor een goed zicht op het effect op het aantal ge –
werkte uren – de intensieve marge – geldt het inkomen
van WGA’ers die al werken in de loongerelateerde fase
als goede benadering. De procentuele effecten blijken
vrijwel nihil. Gezien de opzet van de WGA-prikkel is
dit geen verrassend resultaat: zo goed als alle werkende
WGA’ers voldoen reeds aan de vijftigprocentsnorm,
zodat het prikkeleffect van de loonaanvulling voor
deze groep geen betekenis heeft.
NAUWELIJKS UITSTROOMEFFECTEN
Zet de loonaanvulling WGA’ers aan om de uitkering
geheel te verlaten voor een volledige baan? Om dit te
meten is het mogelijk eenzelfde onderzoeksopzet te
volgen als bij het verklaren van de kans op werk en de
hoogte van arbeidsinkomsten. De vraag is nu alleen of
de uitstroom uit de uitkering naar herstel toeneemt
door de verandering van de prikkel op het WGA-om -slagpunt. Om dit vast stellen is schatting van een duur
–
model noodzakelijk, met maandelijkse uitstroomsnel –
heden als te verklaren variabele. Schatting van een Cox-proportional hazard rate-
model toont een zwak significant prikkeleffect: na
de WGA-omslag neemt de uitstroomsnelheid naar
herstel toe met circa 13 procent. Figuur 3 laat zien dat
het effect op de gecumuleerde kans op uitstroom door
herstel gering is: na 100 maanden WGA-uitkering (in –
clusief de loongerelateerde periode) is er een toename
van 2 à 3 procentpunt, vergeleken met een kans op her –
stel van 20 procent die zou optreden zonder de prikkel.
Dit geringe effect laat zich waarschijnlijk verklaren uit
het minimale arbeidsongeschiktheidspercentage van
35 procent dat nodig is om in aanmerking te komen
voor een WGA-uitkering. Uitstroom door werkher –
vatting tegen een inkomen dat lager ligt dan het oude
inkomen is meestal onaantrekkelijker dan gedeeltelijk
werken met behoud van uitkering. Ook sluiten de re –
sultaten aan bij de meer algemene bevinding van Ko –
ning en Van Vuuren (2006) dat van de instroom in
arbeidsongeschiktheid nog maar een kleine groep als
Geschat effect loonaanvulling op herstel-
kans van gedeeltelijk arbeidsongeschikten in WGAFIGUUR 3
Fixed effect-schattingen op
maandelijks arbeidsaanbod
gedeeltelijke arbeidsongeschikten
(januari 2006 – december 2013)TABEL 2
Extensieve
marge
Intensieve
marge
(log euro’s)
Vervangingsvoet
(in procenten) –0,467***–0,016
Leeftijd 0,058**0,045
Leeftijd, kwadraat –0,001***–0,000
Mate van
arbeidsongeschiktheid 0,000–0,001
Duur uitkering,
polynomen —
Jaardummy’s —
R
20,053 0,004
Aantal observaties 688.795265.617
**/*** Significant op respectievelijk vijf- en eenprocentsniveau
ESB Dossier Activerende sociale zekerheid
31Jaargang 100 (4706S) 26 maart 2015
‘verborgen werkloos’ is te kenschetsen. Sinds invoering
van de WIA is die ruimte waarschijnlijk verder ver-
kleind.
CONCLUSIE
Al met al lijkt de loonaanvulling in de regeling Werk –
hervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) in
haar primaire doel dus geslaagd: een groter deel van de
WGA’ers met een gedeeltelijke uitkering is ertoe aan –
gezet om de stap naar werk naast de uitkering te zetten.
Volgens de schattingen voor WGA’ers in de periode
2006–2013 is minstens tien procent van de WGA’ers
hierdoor aan de slag gegaan en hebben veel WGA’ers
een flinke toename van het inkomen ervaren (dan wel
een flinke afname van het inkomen voorkomen). Conform verwachtingen is de arbeidsaanbode –
lasticiteit van arbeidsgehandicapten niet hoog – zeker
aan de intensieve marge – maar voldoende om een ver –
schil te maken voor deze groep. Dit betekent overigens
niet dat de uitkeringslasten ook lager uitvallen door
het prikkeleffect: het aantal WGA’ers dat door de prik –
kel de uitkering heeft verlaten, is gering , terwijl de uit –
keringshoogte voor de gedeeltelijk arbeidsongeschik –
ten die zijn gaan werken duidelijk hoger is dan als ze
niet waren gaan werken. De toegevoegde waarde van
de prikkel zit dan ook in de maatschappelijke baten als
gevolg van de hogere arbeidsparticipatie. Bovendien
geldt dat – los van bovengenoemde gedragseffecten –
de introductie van het WGA-omslagmoment in 2006
sowieso geleid heeft tot een besparing op uitkeringen
van arbeidsongeschikten die niet hun resterende ver –
diencapaciteit aanwenden. Een aanvullende constatering is dat de algehele im –
pact van de loonaanvulling tot dusver wellicht beperkter
is gebleven dan bij de aanvang van de WIA beoogd was.
De voornaamste reden hiervoor is dat circa twee derde
van de instroom in de WGA als volledig en tijdelijk ar –
beidsongeschikt is aangemerkt; door het ontbreken van
resterende verdiencapaciteit is bij deze groep de loonaan –
vullingsregeling niet relevant. Ook voor een deel van de
gedeeltelijk arbeidsgeschikten zorgen toeslagen ervoor
dat de prikkel ongedaan gemaakt wordt. De vraag bij
de volledig arbeidsongeschikte WGA’ers voor wie de
prikkel bijzonder groot zou zijn, is ook of de fors lagere
vervolguitkering zonder loonaanvulling in de praktijk
niet als barrière werkt voor deze groep om gedeeltelijk
arbeidsgeschikt verklaard te worden. Zolang deze stap
niet gepaard gaat met gedeeltelijke werkhervatting , kan
dit immers tot een forse achteruitgang in inkomen leiden (De Jong et al.
, 2013). Ter vergroting van de effectiviteit
van de loonaanvullingsregeling verdient het daarom aan –
beveling om dit onderdeel van de uitkeringsstructuur
van de WGA nog eens tegen het licht te houden.
LITERATUUR
Autor, D. (2011) The unsustainable rise of the disability rolls in the United States:
Causes, consequences, and policy options. MIT Working paper, 23 november.
Cuelenaere, B., W.S. Zwinkels en A.A. Oostveen (2013) Praktijk en effecten van bo-
venwettelijke CAO-aanvullingen ZW, loondoorbetaling bij ziekte, WIA en WW. Leiden:
Astri.
Jong, P. de, T. Everhard en C. Schrijvershof (2013) Duurzaam niet-duurzaam? On-
derzoek naar niet-duurzaam volledig arbeidsongeschikt verklaarden. Den Haag: APE.
Jongen, E., M. Mastrogiacomo en B. ter Weel (2011) Hoe prikkelbaar zijn Neder-
landers? CPB Policy Brief, 2011(14).
Koning, P. en D. van Vuuren (2006) WW-component in WAO-instroom verleden
tijd. ESB, 4492(91), 408–410.
Arbeidsongeschiktheid ESB