De ontwikkelingslanden:
trends en lessen
L.J. Emmerif
V
oor ontwikkelingslanden zal de trend naar mondialisering en regionalisering
eerder leiden tot isolatie dan integratie, waardoor zij zowel qua groei als
ontwikkelingsniveau steeds verder achterop raken. Vooral door het ontbreken van
een mondiaal bestuurlijkplatform, krijgen de vernieuwingen die in ontwikkelingslanden momenteelplaatsvinden te weinig kans om de aansluiting met de mondiale
economie te bewerkstelligen. Om een hoge en duurzame groei te bereiken kunnen
de ontwikkelingslanden het best een voorbeeld nemen aan de Oostaziatische
economieen, die optimaal van de mondialisering weten te profiteren.
Mondialisering en regionalisering
De laatste decennia kan in toenemende mate van
een mondiale economie worden gesproken. Markten en ondernemingen mondialiseren. Hiermee is
natuurlijk niets nieuws gezegd. Minder bekend en
minder besproken is dat deze processen in essentie
micro-economisch van aard zijn. Prive-ondernemingen vormen de stuwende krachten achter de trends,
de rol van de overheden is zeer beperkt. Toegang
tot technologieen, en dan met name toegang tot
hoogwaardige technologieen, is essentieel voor toegang tot de mondiale markten. Deze toegang kan
worden bevorderd door de staat. Een van de geheimen van het succes van de Oostaziatische landen
schuilt in de samenwerking tussen staat en private
sector waardoor toegang tot de juiste technieken
kon worden verkregen.
Een nadere bestudering van mondiale markten leert
ons dat deze markten eigenlijk helemaal niet zo
mondiaal zijn. Als binnen de OESO wordt geconstateerd dat het goed gaat met de wereldeconomie,
dan wordt bijna zonder uitzondering gedoeld op de
economie van de OESO-landen en op die van de rijkere Oost- en Zuidoostaziatische landen. Economieen in andere delen van de wereld, bij voorbeeld
die met een schuldenprobleem of met economische
problemen van andere aard, vallen er buiten.
Driedeling
Er kan daarom een driedeling worden gemaakt. In
de eerste plaats zijn er de snelle groeiers die reeds
op een hoog en/of snel stijgend niveau van ontwikkeling staan. Hiertoe behoren de economieen van de
OESO-landen en de rijke Zuidoostaziatische landen.
Aan de andere kant van de schaal zijn er de langzame groeiers die bovendien op een laag of dalend niveau van ontwikkeling stagneren. Tot deze groep
worden de economieen van de meeste Afrikaanse
landen en die van enige andere landen met een zeer
traag ontwikkelingstempo gerekend. Deze landen
zijn nauwelijks ge’integreerd in de mondiale economie, er is sprake van een zogenaamde ‘delinking’,
een ontkoppeling. Anders dan bij de ‘delinking’
waarover in de jaren zestig in Westerse intelectuele
kring veel werd gesproken en die een vrijwillige keuze voor nulgroei behelsde, verkeren deze langzame
groeiers in een onvrijwillig isolement.
Tussen de snelle en de langzame groeiers ligt een
enorme grijze zone. De meeste Latijnsamerikaanse
landen, de landen in Oost-Europa en Zuid-Azie en
China behoren er toe. Voor de toekomst van de wereld is het van cruciaal belang of deze gebieden al
dan niet zullen worden ge’integreerd in de wereldeconomie. De twee laatste categorieen, de langzame
en de intermediaire groeiers, zijn in een aantal opzichten in negatieve zin verbonden met de wereldeconomie. Ze hebben schulden, ze hebben te maken
met zeer lage prijzen voor hun grondstoffen, enzovoort. Om de positieve gevolgen van de mondialisering te ondervinden moeten deze landen slagen in,
wat wel wordt genoemd, het ‘mondialiseren van de
mondialisering’.
Nu hebben landen zich altijd met verschillende snelheden ontwikkeld. Als zodanig is de driedeling dan
ook niets nieuws. De snelle groeiers kunnen, zo zou
kunnen worden gezegd, tot voorbeeld dienen van
de langzame groeiers. Toch is er een groot verschil
met de vroegere situatie. Anders dan toen ontwikkelen de landen zich niet meer in dezelfde richting. De
indruk bestaat dat de langzame groeiers zich onmiskenbaar in een andere, ja soms zelfs in een tegengestelde, richting bewegen dan de snelle groeiers.
* De auteur is president van het OESO Development Cen-
tre. Deze rede is uitgesproken op de conference ‘Scanning
the Future’, gehouden op 4 en 5 juni 1992 te Den Haag. De
tekst is vertaald en bewerkt door H.J.J. Stolkwijk, werk-
zaam bij het Centraal Planbureau. De volledige Conference
Proceedings zullen in de loop van September verschijnen
in de vorm van een CPB Working Paper.
Regionalisering
Gelijktijdig met de trend naar mondialisering en de
complicaties die dit in verschillende regie’s veroorzaakt, zijn we getuige van een proces van regionalisering. Opmerkelijk nu is weer dat de succesvolste
regionale economische blokken in de ‘snelle groei’regio’s te vinden zijn. De North American Free Trade
Association (NAFTA), Europa ’92 en de ‘vliegende
ganzen’ inclusief ASEAN in Oost- en Zuidoost-Azie.
Hoewel het politieke en staatsrechtelijke karakter
van deze blokken erg verschillend is, is er in alle gevallen sprake van een toenemende economische vervlechting. Anders dan bij modialisering is deze regio-
nalisering een zaak van de nationale overheden.
Hoewel er ook in het Zuiden vele pogingen tot regionalisering zijn ondernomen, zijn er maar weinig suc-
cessen geboekt. In het Oosten zijn we zelfs getuige
van een tegengestelde trend. De Comecon is opge-
blazen en de nationale staten vallen uiteen.
Uit dit eerste deel kunnen drie conclusies worden
getrokken. De eerste is dat de overheid een stap
achter de private sector loopt. De overheden zijn be-
Verken de toekomst! Geinspireerd door de
scenario’s van het CPB hebben verschillende
economen tijdens de Internationale conferentie Scanning the future him visie op structurele ontwikkelingen in de wereldeconomie
gepresenteerd. Een selectie van de bijdragen
verschijnt als een reeks van vijf artikelen in
ESB. Deze week het derde artikel, dat ingaat
op de toekomst van de ontwikkelingslanden.
zig op het nationale en regionale niveau terwijl de
private sector mondiaal opereert. Vanwege dit achterlopen is er, conclusie twee, op mondiaal niveau
Reeds verschenen:
R. de Vries, De toekomst van de G-3 (15 juli);
geen ‘countervailing power’. Er is geen equivalent
R. Dornbusch, Agenda voor economische
groei(22juli).
van de nationale staat op mondiaal niveau. De derde conclusie heeft betrekking op Oost-Europa, de
voormalige Sovjetunie en de langzame groeiers.
Alle aandacht is gericht op de integratie van de tot
voor kort centraal geleide economieen in de wereld-
economie, maar niet alle daden. Aan het deel van
de wereld dat achterblijft, wordt nauwelijks aandacht besteed.
sche landen, bij voorbeeld in India en Pakistan. De
veranderingen in de bureaucratieen van deze landen leken tot voor kort ondenkbaar. Maar zelfs in
Afrika vinden momenteel grote veranderingen
plaats. En in China, een land met meer dan een mil-
jard mensen, is de groei na een korte terugval weer
(Inter)nationaal bestuur
Het boven geschetste statische beeld kan aanleiding
geven tot vooroordelen: Afrika is losgekoppeld van
de wereldeconomie; Latijns-Amerika zit met een onoplosbaar schuldenprobleem; het Midden-Oosten is
een politieke haard van onrust; Zuid-Azie is meer
gericht op de produktie van atoombommen dan op
de ontwikkeling van de economic; de Verenigde Staten verkeren in moeilijkheden; Europa weet niet
welke kant het uit wil; en alleen in Oost- en Zuidoost-Azie is er sprake van vooruitgang. Toch is dit
een te statisch beeld. Bij een dynamische beschouwing, van met name de onderliggende krachten, re-
sterk aan het aantrekken.
De sociale dimensie dimensie van de veranderingen
zal in de komende jaren meer op de voorgrond treden. Er is geen twijfel over mogelijk dat er een sociale tijdbom tikt onder de beleidsveranderingen. In
concrete valt dit al te zien in landen als Venezuela en
Peru. De ongelijkheid in inkomens, die in Zuid-Amerika al erg groot was, is niet verkleind. Integendeel.
Werkgelegenheid, gezondheidszorg, onderwijs enzovoort zijn de problemen die moeten worden aangepakt. Veel van het denken over deze zaken in de jaren zeventig moet worden herzien en aangepast aan
de veranderde economische situatie.
sulteert een totaal ander beeld. In de eerste plaats is
Een belangrijke conclusie uit het voorgaande is dat
er een trend naar politieke democratic. In de tweede plaats zien we de opkomst van een nieuwe politieke generatie. En ten slotte heeft er een drastische
het Zuiden en het Oosten momenteel in praktijk
brengen wat het Westen jaren lang heeft gepredikt.
Voor de eerste keer in de geschiedenis van de inter-
verandering in het economische en financiele beleid
nationale economic is de roep om een vrijere handel
niet afkomstig van de traditionele rijke landen maar
in een groot aantal ontwikkelingslanden plaatsgevonden, evenals in Oost-Europa natuurlijk.
Prominente veranderingen
Het meest prominent zijn de veranderingen in LatijnsAmerika, vooral in Mexico. Vier jaar geleden werd
Mexico als een hopeloos geval beschouwd. Na de
verkiezing van een 36-jarige jongeman in moeilijke
politieke en economische omstandigheden staan de
van de landen uit het Zuiden en het Oosten. Een
tweede conclusie is dat binnen deze veranderingen
de sociale dimensie is verwaarloosd. In de komende
jaren moet dit worden gecorrigeerd.
Een Westers equivalent?
Opmerkelijk is dat in het Westen geen equivalent
van deze nationale beleidswijzigingen in het Oosten
banken weer in de rij en stroomt het kapitaal binnen.
en het Zuiden te zien valt. Er is sprake van een
De verschijnselen zijn ook duidelijk in Argentinie.
vreemd soort immobiliteit in deze landen, met name
Brazilie, met een derde van de Latijnsamerikaanse
in de landen van de G-7. Vanwege de dominantie
van deze landen in de Internationale economic en Internationale organen geldt deze immobiliteit ook op
bevolking, blijft vooralsnog daarbij achter. Opval-
lend zijn ook de veranderingen in een aantal Aziati-
ESB 29-7-1992
729
internationaal niveau. Kijk maar naar de Uruguay-
en markt, exportbevordering en importsubstitutie,
ronde en het multivezelakkoord. Het is opmerkelijk
enzovoort moet geen extreme uitkomst opleveren,
dat de rijke landen niet tot een structurele aanpassing van bij voorbeeld het landbouwbeleid in staat
zijn. Structurele aanpassingen worden alleen van an-
hoe verleidelijk dat laatste soms ook is. Nog belangrijker is om tijdig het beleid te herzien en aan te passen aan veranderende omstandigheden. De Oostaziatische landen schoven op het juiste moment op
van een beleid van importsubstitutie naar een beleid van exportbevordering;
9. de relatie tussen politieke democratic, economische democratic en economische efficientie is veel
subtieler dan velen doen voorkomen. Er bestaat
geen eenduidig verband tussen politieke vrijheid en
economische efficientie. Wel is het zo dat een toename in het inkomen bijna altijd resulteert in een toe-
dere landen gevraagd. Of neem het schuldenprobleem. Er zijn vijf of zes landen die van de Bradyplannen ter verlichting van de schuldpositie hebben
geprofiteerd, maar voor de meeste landen is het bij
praten gebleven.
Het IMF berekende onlangs dat, hoewel de rijke landen zo’n 55 miljard dollar aan ontwikkelingshulp geven, de ontwikkelingslanden 130 miljard dollar mislopen ten gevolge van het landbouwbeleid en het
multivezelakkoord. Het Westen doet niet wat het
predikt. Dit maakt het voor het Zuiden en Oosten
moeilijker om toegang te krijgen tot de mondiale
markten, om te integreren.
De discrepantie tussen hetgeen nationaal gebeurt
maar internationaal achterwege blijft, veroorzaakt
spanningen. Deze spanningen kunnen resulteren in
gunste van meer politieke vrijheden. Op de lange
termijn lijkt geen dynamische economische ontwikkeling mogelijk zonder politieke vrijheden en politieke democratic. Dat is de les die kan worden geleerd van Oost-Europa en de vroegere Sovjetunie;
10. het laatste geheim is dat het internationale kli-
een conflictsituatie. In zo’n geval liggen de troeven
maat gunstig moet zijn voor de nationale beleids-
van het Zuiden en Oosten vooral in de niet-economische sfeer; het milieu bij voorbeeld. Zo wil het Westen graag dat China schoner industrialiseert, dat Bra-
van internationale samenwerking.
zilie zijn tropische oerwouden duurzaam beheert. De
troeven liggen ook bij migratie en terrorisme. Een
confrontatie moet kost wat kost worden vermeden.
Naar hoge en duurzame groei
Wat voor beleid moeten de ontwikkelingslanden voeren om op een hoog en duurzaam ontwikkelingspad
te komen? Bestudering van het Oostaziatische ontwik-
nemende druk op politici en politieke institutes ten
maatregelen. Hiermede zijn we terug bij het belang
De tien geheimen of lessen die volgen uit de Oostaziatische ervaringen zijn tot op zekere hoogte identiek aan de lessen die van de veel langere Europese
ervaringen kunnen worden geleerd. Opvallend is
dat er niets landen- of cultuurspecifieks aan deze
geheimen is. Ze hebben niets van doen met bij voorbeeld het Confucianisme.
Conclusies
kelingsmodel levert tien beleidsgeheimen op.
1. De rol van de staat in het reguleren van markten
Uit de discussie tot nu toe kunnen de volgende vijf
is essentieel. Dit lijkt vanzelfsprekend, het kan desalniettemin niet genoeg worden benadrukt;
2. er moet een wil zijn om vooruit te komen, een
gevoel voor de politieke en economische urgentie;
3- er moet iets als een groepsgevoel zijn, een gevoel
van solidariteit. Meer prozai’sch gezegd: er moet sprake zijn van samenwerking tussen de sociale partners,
zoals bij voorbeeld in Nederland na de tweede wereldoorlog. Burgeroorlogen zoals die momenteel in
Afrika en Joegoslavie woeden zijn natuurlijk de dood
voor economische en sociale vooruitgang;
4. comparatieve voordelen moeten niet als vast-
• de veranderingen in het politieke en economische veld in het Zuiden en het Oosten gaan misschien wat te snel en dreigen in onevenwichtighe-
staand worden beschouwd. Neem het creeren van
een concurrentievoorsprong in eigen hand. Leg veel
eieren in het mandje van technologic en wetenschap. Samenwerking tussen de private sector en de
overheid lijkt hiervoor noodzakelijk. Als je technologisch minder afhankelijk wilt zijn, moet zorg worden
gedragen voor een eigen wetenschappelijke basis.
Hiervoor is gericht beleid noodzakelijk op het gebied van onderwijs, technologic en training;
5. het beleid voor landbouw, Industrie en diensten
moet worden gekenmerkt door evenwicht;
6. vermijd corruptie. Een vrije pers is in dit verband
een van de belangrijkste instrumenten. Eerlijkheid is
goed voor business;
7. zorg voor goede initiele condities. Het macrobeleid moet evenwichtig en betrouwbaar zijn, besparingen en investeringen moeten worden gestimuleerd, enzovoort;
8. extreme ideologieen moeten worden vermeden.
De afweging van groei en inkomensverdeling, staat
.130
algemene conclusies worden getrokken:
den te vervallen. Deze conclusie is gebaseerd op
de Oostaziatische ervaringen. Het Oostaziatische
model is veel interessanter voor, bij voorbeeld,
de Oosteuropese landen dan het beleid van de
OESO-landen in de jaren tachtig;
• de sociale dimensie van de problemen zal in toenemende mate om aandacht vragen;
• de OESO-landen moeten vooruitgang laten zien
op de terreinen van internationaal bestuur en het
handelsklimaat. Het wordt tijd om het verlichte
despotisme van de G-7 en de gemanipuleerde
Verenigde Naties te vervangen door een internationale equivalent van de democratieen op nationaal niveau;
• ter vermijding van conflicten die het gevolg zijn
van de huidige discrepantie tussen democratic op
nationaal en internationaal niveau, kunnen ontwikkelingscontracten tussen regie’s in het Westen
en regie’s in het Zuiden en het Oosten een nuttige functie vervullen;
• de huidige periode is in vele opzichten uniek. Er
blijkt zeer veel mogelijk. Het is jammer om te
zien dat het Westen vanwege een gebrek aan
staatsmanschap en visie onvoldoende in staat is
die veranderingen aan te grijpen en de ontwikkelingen in gunstige zin te bei’nvloeden.
LJ. Emmerij