Ga direct naar de content

De (on)betaalbaarheid van de koppeling

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 19 1990

5. Mulder wijst erop dat een bovenmatige loonstijging tot een endogene
stijging van de collectieve-lastendruk
leidt. Hij stelt dat de overheid de hieruit
voortvloeiende extra overheidsinkomsten moet gebruiken om de belastingen
te verlagen, omdat anders de norm voor
de collectieve-lastendruk wordt overschreden. Tegelijkertijd zou de afwijkingsgrond van een bovenmatige loonontwikkeling tot het niet toepassen van
de koppeling moeten leiden. Volgens
doorde inkomenstrekkers van de publie- Mulder zou ontkoppeling in dat geval
ke sector betaalde belastingen en pre- betekenen dat de uitkeringsgerechtigmies omvat). Graadmeter voor de in- den op een achterstand worden gezet,
vloed van de volume-ontwikkeling in de terwijl met name de werkenden van het
sociale zekerheid op de ontwikkeling van belastingvoordeel profiteren. In deze
de collectieve-uitgavenquote is in dat ge- redenering wordt er ten onrechte van
val wel degelijk de ontwikkeling van het uitgegaan dat het niet toepassen van de
verhoudingsgetal tussen het aantal uit- koppeling bij een bovenmatige loonstijkeringsgerechtigden en de totale werk- ging automatisch tot een verlaging van
de loonbelasting en/of de door de werkgelegenheid.
4. Volgens Mulder houden de afwij- nemers te betalen sociale premies leidt.
kingsgronden uit het regeerakkoord er Een lastenverlichting voor werknemers
geen rekening mee dat de betaalbaar- ligt volgens ons in dat geval echter niet
heid van de koppeling bij een stijgende voor de hand (en is zeker geen autoarbeidsinkomensquote wordt bemoeilijkt matisme). Als het niet toepassen van de
doordat toepassing van de koppeling in koppeling bij een bovenmatige loonontdat geval via de prijscomponent van de wikkeling de overheid in staat stelt om
sociale-zekerheidsuitgaven tot een stij- de druk van belastingen en/of premies
ging van de collectieve-uitgavenquote te verminderen, kan de overheid ook
leidt. Hij spreekt in dit verband van een besluiten de sociale werkgeverslasten
ontbrekend criterium. Hierbij plaatsen wij en/of de winstbelasting te verlagen.
Een alternatief voor een lastenverlichde volgende twee kanttekeningen:
– het SER-advies uit 1988 wijst erop dat ting is bovendien een versnelde reducde koppeling bij een stijging van de tie van het financieringstekort (de norm
arbeidsinkomensquote tot een toene- voor de collectieve-lastendruk wordt
ming van het aandeel van de sociale dan echter overschreden).
uitkeringen in het nationale inkomen
A.H. J. Kolnaar
kan leiden. In het standpunt van 13
J.H.M. Donders
kroonleden en de MHP in het advies
uit 1988 wordt de afwijkingsgrond van
een bovenmatige loonontwikkeling De auteurs zijn voorzitter en secretaris van
dan ook mede beargumenteerd op de Subcommissie Minimumloon van de Sociaal-Economische Raad. Deze reactie is op
basis van de omstandigheid dat een persoonlijke titel geschreven.
dergelijke loonstijging via de prijscomponent van de sociale uitkeringen tot
een stijging van de collectieve-lastendruk kan leiden. Een bovenmatige
loonstijging wordt in dit standpunt 1. Zie: Tweede Kamer, vergaderjaar 19891990,21 132,
daarnaast als afwijkingsgrond ge- 2. SER, Adviesnr. 8, biz. 19-20.
aanpassingssystematiek minoemd, omdat een dergelijke loonstij- nimumloon en sociale uitkeringen, Den
ging na verloop van tijd ook via de Haag, 1988.
volume-component van de sociale uit- 3. De collectieve-lastendruk wordt binnen
keringen tot een toeneming van de het kader van deze analyse gedefinieerd als
het quotient tussen de belastingen en precollectieve-lastendruk kan leiden;
mies die worden betaald uit het in de markt- het SER-advies uit 1988 wijst er te- sector verdiende inkomen en het inkomen
vens op dat toepassing van de koppe- van de marktsector. De collectieve-uitgavenling bij een stijging van de arbeidsin- quote wordt er gedefinieerd als het quotient
komensquote niet noodzakelijkerwijs tussen de collectieve uitgaven na aftrek van
de door uitkeringsgerechtigden en werknetot een stijging van de collectieve-uit- mers in de publieke sector betaalde belasgavenquote behoeft te leiden, omdat tingen en premies en het inkomen van de
de incidentele component van de marktsector.
loonstijging niet via de koppeling in de 4. Uit een ons ter beschikking gestelde uitgebreidere versie van het artikel en de daarsociale uitkeringen wordt doorbere- bij behorende bijlagen is ons overigens gekend. Aan formule 3 uit het artikel van bleken, dat Mulder zich realiseert wat de
Mulder ligt evenwel de onjuiste veron- consequenties zijn van het buiten de koppederstelling ten grondslag dat toepas- ling houden van de incidentele loonstijging.
In formule 3 van het in ESB gepubliceerde
sing van de koppeling impliceert dat artikel wordt er echter impliciet van uitgede gehele loonstijging in de sociale gaan dat de gehele loonstijging in de sociale
uitkeringen wordt doorberekend.
uitkeringen wordt doorberekend4.

De (on)betaalbaarheid van
de koppeling
In ESB van 29 augustus 1990 staat
een artikel van dr. C.B. Mulder over de
(on)betaalbaarheid van de koppeling.
Bij dit artikel willen wij de volgende kanttekeningen plaatsen.
1. Volgens Mulder is niet met zekerheid uit het regeerakkoord op te maken
of de afwijkingsgrond van een tegenvallende volume-ontwikkeling in de sociale
zekerheid alleen geldt voor de koppeling van de sociale uitkeringen of ook
voor de koppeling van de salarissen
van de werknemers in de publieke sector. Het regeerakkoord is op dit punt
echtererg duidelijk. De twee afwijkingsgronden die in dit akkoord worden genoemd, hebben betrekking op de koppeling van het minimumloon en de sociale uitkeringen aan de loonontwikkeling in de marktsector1.
2. Mulder wekt de suggestie dat de
SER zich in juni 1990 voor de eerste
keer in de discussie over de koppeling
heeft gemengd. Wij willen er echter op
wijzen dat de SER zijn opvattingen over
de aanpassingssystematiek van het minimumloon en de sociale uitkeringen
heeft uiteengezet in een advies dat is
uitgebracht op 18 maart 19882. De formulering van de twee afwijkingsgronden voor de koppeling uit het regeerakkoord is ontleend aan het standpunt van
13 kroonleden en de vakcentrale MHP
in dit SER-advies. Dit standpunt bevatte
daarnaast overigens nog vier andere
afwijkingsgronden.
3. Het SER-advies uit 1988 wijst erop
dat toepassing van de koppeling tot een
stijging van de collectieve-uitgavenquote
(en daarmee van de collectieve-lastendruk) kan leiden, als het aantal uitkeringsgerechtigden sterker groeit dan de
totale werkgelegenheid. Mulder acht het
niet juist dat de SER de actieven in de
marktsector en de actieven in de publieke sector samenvoegt. Hij is kennelijk
voorstander van de definities van de collectieve-uitgavenquote en de collectieve-lastendruk die binnen het kader van
de zogenoemde Kessler-analyse van de
Nederlandsche Bank worden gebruikt3.
Wij wijzen er echter op dat in het SERadvies van 1988 uitgegaan wordt van de
gebruikelijke definities van deze kengetallen, volgens welke de noemer van zowel de collectieve-uitgavenquote als de
collectieve-lastendruk gelijk is aan het
nationale inkomen (en volgens welke de
teller van beide kengetallen mede de

ESB 26-9-1990

893

Naschrift

de hoogte is van de werking van de
SER, om te begrijpen dat de SER zich

De heren Kolnaar en Bonders, die
zich als kroonlid respectievelijksecretaris van de SER uitgebreid met het
vraagstuk van de koppeling hebben beziggehouden, plaatsen een vijftal kanttekeningen bij mijn artikel in de ESB van
29 augustus jl. over de (on)betaalbaarheid van de koppeling.
Punt 5 gaat over een kernconclusie
uit mijn verhaal, punt 3 gaat over mijn
kritiek op het volumecriterium uit het
SER-advies van 1988 waar in het regeerakkoord naar wordt verwezen. De
overige punten bevatten smakelijke details voor fijnproevers. Voor de goede
orde zal ik deze kanttekeningen een
voor een behandelen.
1. Volgens Kolnaar en Donders blijkt
uit het regeerakkoord erg duidelijk dat
de daarin opgenomen criteria om de
koppeling op te schorten alleen de koppeling van de sociale uitkeringen en het
minimumloon betreffen en niet de koppeling van de salarissen van werknemers in de collectieve sector. In tegenstelling tot Kolnaar en Donders valt volgens mij uit het regeerakkoord op te
maken dat de afwijkingsgronden ook de
werknemers van de collectieve sector
gelden. Er staat immers: “Voor wat betreft de loonkostenontwikkeling in de
collectieve sector is het uitgangspunt
dat de ruimte welke correspondeert met
de contractlonen – mits deze zich (verantwoord) ontwikkelt – beschikbaar
komt voor het arbeidsvoorwaardenoverleg”. Het begrip verantwoord slaat
mijns inziens, vanwege de nadruk die
hierop wordt gelegd, terug op het begrip
onverantwoord dat enkele alinea’s er
voor in termen van de twee afwijkingsgronden is uitgelegd. Uit een discussie
was mij echter gebleken dat het regeerakkoord op dit punt ook wel zodanig
wordt uitgelegd, dat alleen een bovenmatige loonontwikkeling een afwijkingsgraad vormt1.
Hoe het ook zij, een kleine (telefonische) rondvraag onder ambtenaren op
betrokken ministeries (AZ, SZW en Financien), die zich met deze zaak bezighouden, heeft mij geleerd dat het regeerakkoord op dit punt inderdaad verschillende interpretaties toelaat en zeker niet volgens de lijn van Kolnaar en
Donders hoeft te worden opgevat. Ik
geloof daarom dat ik er goed aan heb
gedaan om in een voetnoot melding te
maken van mogelijke interpretatieverschillen, ook al is de zaak voor de voorzitter en de secretaris van de SER-subcommissie die zich met deze aangelegenheden bezighoudt, zo klaar als een
klontje.
2. In mijn artikel verwijs ik uitgebreid
en expliciet naar het SER-advies van
maart 1988. Dit lijkt mij afdoende houvast voor de eventuele lezer die niet op

in 1990 niet voor het eerst met de koppelingsdiscussie heeft ingelaten.
3. Dit punt betreft de stelling in mijn
artikel dat het SER-volumecriterium,
waar het regeerakkoord naar verwijst,
niet of minder juist is. Ik heb namelijk
geprobeerd te laten zien dat voor de
kosten van de koppeling (van uitkeringen plus salarissen van werknemers in
de collectieve sector) de gewogen volume-ontwikkeling in de collectieve sector versus die in de marktsector van
belang is en niet de verhouding actieven en inactieven, zoals in het SER-volumecriterium.
In mijn artikel heb ik impliciet ook
twee afleidingen van een volumecriterium gepresenteerd. Een afleiding betreft de kosten van de koppeling in termen van de netto uitgaven aan uitkeringen en salarissen van werknemers in
de collectieve sector (vergelijking 1 en
2). Deze afleiding correspondeert met
de zogenaamde Kessler-analyse. De
tweede afleiding betreft de bruto uitgaven aan de koppeling (vergelijking 3).
Deze correspondeert met de gebruikelijke definities van uitgaven en lastendrukquotes. Het belangrijkste verschil
in de uitkomst voor zover het de consequenties voor een volumecriterium betreft is dat de weging van werknemers
versus uitkeringsgerechtigden in de
collectieve sector anders is. Over de
salarissen van werknemers in de collectieve sector wordt namelijk een relatief groot bedrag aan belastingen en
sociale premies afgedragen, zodat ze
voor de bruto uitgaven zwaarder meetellen. Kolnaar en Donders menen kennelijk dat mijn kritiek op het SER-volumecriterium alleen opgaat bij de nettoafleiding en niet bij de bruto-afleiding.
Uit het artikel en deze toelichting blijkt,
ik dacht duidelijk, dat mijn kritiek op het
SER-volumecriterium opgaat zowel
voor de netto-uitgaven(quotes) als voor
de bruto-uitgavenquotes2.
Misschien valt de voorkeur van Kolnaar en Donders voor het SER-criterium als volgt beter te begrijpen. In mijn
artikel moffel ik het zogenaamde noemereffect bij de analyse van de bruto
uitgaven (vergelijking 3) onder het tapijt
door de arbeidsinkomensquote te definieren als de loonsom van de marktsector in procenten van het nationaal inkomen en niet als percentage van de produktie van de marktsector3. Had ik dit
laatste wel gedaan, dan zou er in vergelijking (3) een extra term bijgekomen
zijn, die de verandering in de verhouding tussen het nationaal inkomen en
de produktie van bedrijven aangaf.
Deze verhouding wordt positief bei’nvloed door de volume-ontwikkeling in
de collectieve sector. Explicitering van
het noemereffect maakt de rol van de
volume-ontwikkeling in de collectieve

894

sector neutraler en werkt daardoor
enigszins in het voordeel van het SERcriterium. Maar het tellereffect (hogere
bruto-uitgaven door een groter aantal
werknemers in de collectieve sector leiden tot hogere uitgaven voor de overheld) blijft in het nadeel van het SERcriterium werken. (Bovendien wil een
neutralere rol van het aantal werknemers in de collectieve sector niet zeggen dat ze daardoor een positieve bijdrage leveren aan de betaalbaarheid
van de koppelingen van uitkeringen en
salarissen van werknemers in de collectieve sector, zoals in het SER-criterium.) Mijns inziens domineert het tellereffect, zeker als je alleen naar de koppelingsuitgavenquote kijkt. Laat ik dit
aan de hand van een voorbeeld toelichten.
Als de lonen van werknemers in de
collectieve sector met 10% toenemen,
dan neemt het nationaal inkomen met
ongeveer 1,2 procentpunt toe. De bruto-uitgaven aan de koppeling van uitkeringen plus werknemers in de collectieve sector nemen met ongeveer 5,5%
toe. Het is duidelijk dat dit laatste effect
(het tellereffect) over het noemereffect
domineert en de bruto-uitgaven als percentage van het nationale inkomen met
ongeveer 4% toenemen.
Het volumecriterium dat ik suggereer
(aantallen in de collectieve sector ten
opzichte van aantallen in de particuliere
sector) lijkt mij dus ook bij explicitering
van het noemereffect bij een conventionele definitie van de arbeidsinkomensquote beter dan het SER-volumecriterium (actieven versus niet-actieven).
4. De opmerkingen lijken mij juist.
Kolnaar en Donders wijzen er in feite op
dat de SER in zijn advies van maart
1988 ook een aantal van de in mijn
artikel uiteengezette punten heeft opgemerkt. Bij het SER-advies ontbreekt
echter een formele en kwantitatieve uitwerking van de analyse. Kennelijk is er
wel een formele analyse gepleegd,
maar voor zover deze in het SER-advies beschreven wordt is die, althans
voor mij, niet te volgen, waardoor ook
de conclusies moeilijk zijn na te trekken.
Er is ook een kanttekening op haar
plaats, waar Kolnaar en Donders zeggen dat ik in vergelijking 1 een onjuiste
veronderstelling maak door er impliciet
1. Uit een recenter stuk dan het regeerakkoord, het Gemeenschappelijke Beleidskader, kan eventueel worden afgeleid dat deze
mening ook des regerings is.
2. In voetnoot 7 van de uitgebreidere (en
opvraagbare) versie leg ik dit ook uit.
3. De Nationale Rekeningen gaan van de
fictie uit dat de produktie van de overheid
gelijk is aan de lonen en salarissen van
ambtenaren. Dus als deze lonen stijgen, dan
stijgt de produktie die de overheid wordt
toegerekend en daarmee het nationaal inkomen. Grootheden die in procenten van het
nationaal inkomen worden uitgedrukt dalen
dan door dit noemereffect.

van uit te gaan dat de incidentele loonontwikkeling in de koppeling doorwerkt.
Zij moeten toch weten dat bijna alle
veronderstellingen die in de economiebeoefening worden gemaakt helaas onjuist zijn. Je maakt in de economiebeoefening veronderstellingen om van
allerlei zaken te abstraheren. In de uitgebreide en opvraagbare versie van het
artikel bediscussieer ik daarom (in appendix B), zoals Kolnaar en Donders
zelfalaangeven,deconsequentiesvan
twee abstracties, de incidentele loonontwikkeling (die niet door hoeft te werken in de koppeling) en de beoogde
daling van het financieringstekort in
deze kabinetsperiode. Deze twee abstracties hebben tegengestelde effecten, ze heffen elkaar in deze kabinetsperiode grotendeels op. Vanwege de
beperkt beschikbare ruimte heb ik deze
aspecten daarom niet in de geplaatste
versie van het artikel behandeld.
5. Een belangrijk punt in mijn artikel
is de constatering dat een bovenmatige
loonstijging tot een endogene stijging
van de collectieve-lastendruk leidt. Dit
zou de overheid in een lastig parket
brengen omdat enerzijds de koppeling
moet worden opgeschort aangezien
een bovenmatige loonstijging een afwijkingsgrond is terwijl anderzijds de belastingen moeten worden verlaagd omdat anders de norm voorde collectievelastendruk wordt overschreden. Populairgezegd worden uitkeringsgerechtigden dan op een achterstand gezet ten
opzichte van werkenden. Dit is sowieso
het geval omdat de koppeling voor een
deel wordt opgeschort. Het lijkt er op dat
Kolnaar en Donders dit over het hoofd
zien. Het is wel zo dat dit effect (het op
achterstand zetten) versterkt of afgezwakt kan worden door de manier waarop de belastingeninkomsten worden teruggesluisd. Als ik Kolnaar en Donders
nu positief interpreteer dan komt hun
reactie erop neer dat zij zich afvragen
of het terugdringen van de extra belastinginkomsten op zodanige wijze in het
vat kan worden gegoten dat uitkeringsgerechtigden niet nog verder achterblijven ten opzichte van werkenden. Zij
opperen daartoe twee alternatieven
(ten eerste verlaging van werkgeverspremies en/of winstbelasting en ten
tweede reductie van het financieringstekort) voor de verlaging van werknemerspremies of loonbelasting waarvan
Kolnaar en Donders menen dat ik uitga.
Het gaat te ver om alle overige mogelijkheden uitgebreid na te lopen, daarom
beperk ik me tot een aantal observaties:
– het tweede alternatief dat Kolnaar en
Donders opperen, reductie van het
financieringstekort, voorkomt niet dat
de collectieve-lastendruk stijgt en
valt wat dat betreft af;
– door met schijftarieven te ‘rommelen’, de kinderbijslag te varieren, via
eenmalige uitkeringen en soortgelij-

ESB 26-9-1990

ke maatregelen kan het inkomensplaatje dat na het deels ontkoppelen
ontstaat doorde overheid worden bijgeschaafd. Als dat op zo’n manier
gebeurt dat de inkomenseffecten van Onderhandelen
het ontkoppelen voor uitkeringsgerechtigden worden beperkt, dan gaat
Op 25 oktober organiseert de Negodaar een slecht signaal van uit naar tiation Society’FrangoisdeCallieres’, in
de vakbeweging; de bovenmatige samenwerking met Business Seminars
loonstijging gaat minder gepaard met Rotterdam een congres met als thema:
het achterblijven van uitkeringen, ‘Psychologische aspecten bij onderdus ga je gang maar (bij wijze van handelen’. Op deze dag zullen onderspreken);
meer de volgende onderwerpen behan- een verlaging van de winstbelasting, deld worden: beTnvloeding, overtuiging,
terwijl de koppeling wordt opgeschort creativiteit, conflicthantering, omgaan
lijkt me (mede gelet op de huidige met stress, evenals commercieel onhoogte van de tarieven en de manier derhandelen en de onderhandelingswaarop een dergelijke verlaging tus- positie van de adviseur.
sen de bedrijven Verdeeld’ wordt)
Als sprekers zullen optreden: prof. dr.
niet een oplossing die het kabinet A.H.G. Rinnooy Kan (toekomstig voorpopulair maakt en het uit zijn lastige zitter VNO), mr. M. Moszkowicz, prof,
parket redt;
dr. ir. A. Twijnstra, dhr. B. van Luijk
– zowel een verlaging van werkne- (directeur DOOR Praktijktrainers), dhr.
merspremies als een verlaging van A.J. van Eijden (Ajax Amsterdam), dhr.
werkgeverspremies vergroot de ef- H. Koppenol (organisatie-psycholoog).
fectieve loonruimte voor de vakbe- Het geheel zal onder voorzitterschap
weging. Beide maatregelen zullen, staan van dr. W.F.G. Mastenbroek, partvermoed ik, leiden tot een lagere ner van de Holland Consulting Group
contractloonstijging en hogere netto Amsterdam. Inschrijving voor 18 oktolonen. Wat de precieze consequen- ber, schriftelijk bij: Negotiation Society
ties hiervan voor de afstand tussen ‘Francois de Callieres’, Postbus 42500,
verschillende groepen uitkeringsge3006 DA Rotterdam, telefoon: 010rechtigden en werknemers zijn, kan 4081878.
ik op dit moment niet overzien;
– politick gezien lijkt het inderdaad
aantrekkelijk om de middelen die
Milieubewust investeren
men uitspaart met het opschorten
van de koppeling en die men op korte
termijn wel binnen krijgt bij een boOp dinsdag 13 november 1990 orgavenmatige loonontwikkeling op een niseert het Studiecentrum voor Internamanier terug te sluizen die weinig de tionaal Management in het World Trade
aandacht trekt, zoals een verlaging Center in Amsterdam de conferentie
van sociale premies. Ik blijf er echter ‘Milieubewust & financieel verantwoord
bij dat het terugsluizen van inkom- investeren’. Tijdens deze conferentie
sten die zonder veel moeite binnen- ligt de nadruk op de financiele aspecten
komen (hetzelfde geldt bij hogere en consequenties van investeren in miaardgasbaten) in het licht van immer lieu. Zo wordt aandacht besteed aan:
aanwezige noden (zeker als dat ge- – de financiele consequenties van het
paard gaat met het opschorten van
MMP-plus;
de koppeling) de nodige politieke – kosten- en batenanalyse van milieumoed vereist, wat het terugsluizen er
investeringen;
niet waarschijnlijker op maakt.
– de gevolgen van milieu-investeringen voorde concurrentiepositie;
C.B. Mulder – de verwerking van milieukosten en
-investeringen in de jaarrekening en
De auteur is inmiddels werkzaam bij het IMF.
fiscale aangifte;
De reactie is voor persoonlijke verantwoor- de milieu-investeringen die voor verding van de auteur, te meer daar het artikel
snelde afschrijving in aanmerking koen de reactie voor de indiensttreding zijn
men;
opgesteld.
– subsidiemogelijkheden voor milieuinvesteringen.
De sprekers zijn afkomstig van het
Ministerie van VROM, het NCW, de
TRN Groep/Volder & Vis, Haskoning bv,
Buruma Maris Scheeren Adviesbureau
P.N.O. De conferentie wordt afgesloten
met cases waarin milieu-investeringen
aan de hand van de praktijk worden
toegelicht. Voor informatie kunt u contact opnemen met Sacha Eerbeek, telefoon 020 -756366.

895

Auteurs