De kosten van AIDS en HIV in
Nederland in 1988
In dit artikel worden de resultaten gepresenteerd van een studie naar de omvang en
samenstelling van de kosten van HIV/AIDS in Nederland in 1988. De directe kosten
blijken lager uit te vallen dan tot nu toe werd aangenomen. De kosten van behandeling
van patienten maken ongeveer een kwart uit van de totale directe kosten, de kosten van
preventieve maatregelen daarentegen bijna 40%. De indirecte kosten zijn minstens zo
hoog als de directe.
DRS. C.C.M.C. WIGGERS – E.W. BERGSMA (M.A.)*
Inleiding
De eerste gevallen van AIDS openbaarden zich in Nederland in 1982. Aan het eind van 1988 was het aantal
personen dat sindsdien Al DS heeft gekregen opgelopen tot
ongeveer 700, waarvan naar schatting de helft toen nog in
leven was1. Nederland bekleedde met 47,5 personen met
AIDS per miljoen inwoners, samen met landen als Belgie
(42,8) en West-Duitsland (45,6) een middenpositie in Europa. Frankrijk en Zwitserland kenden per miljoen inwoners
het grootste aantal personen met AIDS (respectievelijk
101,7 en 106.4)2. In het begin van 1990 was in Nederland
het cumulatief aantal gemelde AIDS-gevallen vanaf 1982
toegenomen tot ongeveer 1.150.
Zoals iedere ziekte heeft ook AIDS maatschappelijke
gevolgen. Een deel daarvan kan worden uitgedrukt in
economische grootheden. Daarbij gaat het dan vooral om
de kosten van de aanpak van de ziekte (preventie, testen,
behandeling, wetenschappelijk onderzoek, beleid en coordinatie en dergelijke), de zogenaamde directe kosten, en
de kosten die het gevolg zijn van de ziekte zelf (ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid, verloren levensjaren), de indirecte kosten. De directe en indirecte kosten samen geven
de omvang van de maatschappelijke problematiek die in
verband staat met de betreffende ziekte.
Een totaaloverzicht van al deze kosten die in Nederland
met HIV/AIDS te maken hebben ontbrak tot op heden.
Uitgaande van de resultaten van onderzoek in de Verenigde Staten raamde Van Praag in 1987 de directe kosten in
dat jaar nog op een bedrag van / 1 miljard3. In de Nota
inzake het AIDS-beleid van juli 1987 werden de jaarlijkse
directe kosten voor 1989 en 1990 begroot op respectievelijk 160 en 240 miljoen gulden4.
In onze studie zijn we nagegaan wat de omvang en de
samenstelling is geweest van alle kosten die zich in Nederland in 1988 in verband met HIV/AIDS hebben voorgedaan.
Daarbij zijn de volgende categorieen directe kosten onderscheiden: testen op de aanwezigheid van HIV-antistoffen,
preventie van HIV-infecties, wetenschappelijk onderzoek,
behandeling, begeleiding en verzorging van personen met
AIDS en HIV en overige directe kosten. Als indirecte kosten
592
zijn meegenomen ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid
en verloren levensjaren als gevolg van AIDS en HIV5. Voor
wat betreft de directe kosten hebben we globaal geihventariseerd door welke instanties deze zijn gefinancierd.
Tot nu toe zijn in Nederland geen integrale studies
verricht naar de kosten van een afzonderlijke ziekte, zoals
in dit onderzoek. Dit, gevoegd bij het feit dat informatie over
* Chris Wiggers, nu werkzaam bij het Nationaal Ziekenhuis Instituut te Utrecht, was ten tijde van het onderzoek verbonden aan
het Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO, Leiden. Ellen Bergsma is werkzaam bij het Nederlands
Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO, Leiden. Dit
artikel is gebaseerd op het eindrapport De kosten van AIDS/HIV
in Nederland in 1988: een inventarisatie van het NIPG/TNO.
1. H. Bijkerk, AIDS in Nederland 1982-1986 (herzien en aangevuld), Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jg. 131, nr. 16,
1987, biz. 676-678; H.Bijkerk, AIDS 1982-1987, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jg. 132, nr. 19, 1988, biz. 878-880; H.
Bijkerk, AIDS 1982-1988, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jg. 133, nr. 10, 1989, biz. 523-525.
2. World Health Organisation, Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS): situation in the WHO European region as of 31
December 1987, Weekly Epidemiological Record, jg. 63, 1988,
biz. 105-107; World Health Organisation, Acquired Immunodeficiency Syndrome (AIDS): surveillance update to 31 december
1988 in the European region, Weekly Epidemiological Record, jg.
64, 1989, biz. 109-110; World Health Organisation Collaborating
Center on AIDS, AIDS surveillance in Europe, Quarterly Report,
nr. 22, Parijs, juni 1989.
3. B.M.S. van Praag, AIDS, ESB, 24 juni 1987, biz. 591.
4. Nota inzake het AIDS-beleid, Tweede Kamer der Staten-Generaal, vergaderjaar 1986-1987, 19 218, nrs. 8-9. Hierin wordt
uitgegaan van een cumulatief aantal personen met AIDS sinds
1982 van 1.975 in 1989 en 4.525 in 1990.
5. Bij de gebruikte indeling is uitgegaan van hoe de ontwikkeling
van de diverse kostencategorieen beTnvloed kan worden. Daarnaast is aansluiting gezocht bij economische studies over AIDS
en de Nota inzake het AIDS-beleid. Nota inzake het AIDS-beleid,
op.cit, 1987; L. Bilheimer, AIDS cost modeling in the US: a
pragmatic approach, Health Policy, jg. 11,1989,biz. 147-168;D.E.
Bloom en S. Glied, The evolution of AIDS economic research,
Health Policy, jg. 11, 1989, bl.z. 187-196; M. Drummond en L.
Davies, Treating AIDS: the economic issues, Health Policy, jg. 10,
1988, biz 1 -19; J. W. Hay, Econometric issues in modeling the costs
of AIDS, Health Policy, jg. 11, 1989, biz. 125-145; A.A. Scitovsky
en M. Over, AIDS: costs of care in the developed and the developing world, AIDS 2, Suppl. 1, 1988, biz. 71-81.
Figuur 1. Directe kosten in 1988 naar categohe
Figuur 2. Bekostiging van de directe kosten
Testen: 14%
Overige: 11 %
Part, pers., verz.:57%
Ov. dir. kosten: 7%
Preventie: 38%
Min. v. WVC: 26%
Behandeling:23%
de activiteiten die in het kader van HIV/AIDS worden verricht versnipperd en onvolledig was, maakte het noodzakelijk om voor dit onderzoek een methodiek te ontwikkelen
voor de systematische verzameling en bewerking van gegevens6. Deze methodiek leent zich overigens ook voor
toepassing bij de berekening van de integrale kosten van
andere ziekten.
In grote lijnen bestaat deze methodiek uit de volgende
onderdelen. Nadefinitie van de kostencategorieen hebben
we voor de directe kosten per categorie een inventarisatie
gemaakt van alle relevante activiteiten, van de uitvoerende
organisaties en van de bekostigende instanties. Vervolgens zijn de relaties tussen deze activiteiten, uitvoerende
organisaties en bekostigende instanties in termen van
geldstromen in kaart gebracht. Dit maakte het mogelijk om
de kosten per categorie te berekenen door uit te gaan van,
hetzij de kosten van de activiteiten zelf, hetzij de gegevens
van de bekostigende instanties. De keuze voor een van
deze mogelijkheden was afhankelijk van de beschikbaarheid van gegevens. Voor de indirecte kosten hebben we
afzonderlijke ramingen opgesteld.
Voor de kostenberekeningen zijn we primair uitgegaan
van gepubliceerde gegevens over de werkelijk gerealiseerde kosten. Deze gegevens zijn, waar nodig, aangevuld met
interviews met personen uit relevante organisaties. In enkele gevallen hebben we, op basis van beredeneerde
uitgangspunten, minimumramingen opgesteld. Hetspreekt
vanzelf dat het gebruik van minimumramingen consequenties heeft voor de interpretatie van de gevonden resultaten.
Hierop gaan we in de bespreking van de resultaten kort in.
label. De directe kosten van HIV/AIDS in Nederland in
1988 naar kostencategorie en financieringsbron in/1000
Omschrijving
F1£
Bedrag 1988
Testenb
Preventie
Onderzoek
Behandeling enz.
Overige directe kosten
Totaal
11.000
31 .045
14.200
18.851
5.990
81 .086
Bekostigd door:
F2a
F3a
F4a
_
_ 11.000
_
9 .000 1..840 20.190
15
– 9 .000
5 .200
317 15.395
3 .014
125
4 .015 1..975
21 .229 4..132 46.585 9..140
a. F1: Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur;
F2: Gemeenten en overige overheid;
F3: Particuliere personen, ziekenfondsen en ziektekostenverzekeringen;
Directe kosten
Detabel geeft een overzicht van de directe kosten in 1988.
Deze zijn in 1988 rrinstens / 81 miljoen geweest. De verdeling van de directe kosten naar kostencategorie wordt in
figuur 1 weergegeven. Het merendeel van de directe kosten
(38%) werd in 1988 gevormd door de kosten van preventieve
maatregelen. Deze categorie is samengesteld uit de kosten
van vooriichtingscampagnes, van extra organisatorische en
hygienische maatregelen bij Woed-, sperma- en orgaanbanken en bij tandartsen en van campagnes ter verkleining van
het risico op besmetting bij druggebruikers. Het gevonden
bedrag van ruim / 30 miljoen voor preventie in het kader van
AIDS in 1988 is zo’n 4% van de totale jaariijkse uitgaven aan
cdlectieve preventie in Nederland.
Opvallend is het aandeel van behandeling, verzorging
en begeleiding van zowel personen met AIDS, als van
seropositieven die nog geen AIDS hebben ontwikkeld.
Deze kostencategorie die tot nu toe in Nederland de meeste onderzoeksmatige aandacht heeft gekregen heeft een
aandeel van nog geen kwart in de totale directe kosten.
De kosten van wetenschappelijk onderzoek in verband
met AIDS belopen ongeveer 18% van het totaal, die van
het testen op de aanwezigheid van HlV-antistoffen 14%.
Ten slotte wordt 7% van de directe kosten gevormd door
de categorie overige kosten, die is samengesteld uit de
kosten van stimulering en coordinatie, van opleiding en
bijscholing en van beleidsvoorbereiding en bestuur.
In figuur 2 wordt de verdeling van de directe kosten naar
financieringsbron weergegeven. Bij de financiering van de
directe kosten speelden particuliere personen, ziekenfondsen en verzekeringsmaatschappijen de grootste rol: 57%
van de directe kosten werd door deze groep opgebracht.
Zowel voor de kosten van behandeling, van preventie als
van testen was deze groep de voomaamste financier.
Het Ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur
bekostigde 26% van de totale directe kosten en nam daarmee 29% van de kosten van preventie, 37% van de kosten
van wetenschappelijk onderzoek en 67% van de overige
directe kosten voor zijn rekening. Gemeenten en overige
overheid bekostigden in 1988 vooral preventie en overige
directe kosten. De bijdrage van gemeenten en overige
overheid aan de totale directe kosten in 1988 was ongeveer
5% De overige instanties (Praeventiefonds, EEG, TNO
e.d.) bekostigden vooral de kosten van wetenschappelijk
onderzoek, ofwel 11 % van de totale directe kosten.
F4: Overige bekostigende instellingen.
b. De financiering door het Ministerie van WVC van Western Blots bij
HIV-testplaatsen is op 0 gesteld in verband met het ontbreken van gedetail-
leerde gegevens.
Bron: Wiggers en Bergsma, op.cit, 1990.
6. C.C.M.C. Wiggers en E.W. Bergsma, Economic aspects of AIDS
in Europe: methodological and practical issues in data collection
in the Netherlands, in: M.F. Drummond en L. Davies, AIDS, the
challenge for economic analysis, Health Service Management
Centre, University of Birmingham (in druk), 1990.
ESB 27-6-1990
593
Indirecte kosten
Onder de indirecte kosten van HIV/AIDS verstaan we de
kosten van ziekteverzuim, arbeidsongeschiktheid en
vroegtijdig overlijden als gevolg van HIV/AIDS. Ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid kunnen in principe worden
uitgedrukt in aantallen dagen per jaar, vroegtijdig overlijden
als het aantal – potentiele – levensjaren dat daardoor
verloren gaat.
Wij hebben er van af gezien om deze indirecte kosten in
geld uit te drukken. De raming van het ziekteverzuim heeft
een sterk indicatief karakter, vooral omdat ergeen betrouwbare informatie bestaat over het aantal seropositieven in
Nederland en evenmin over het gemiddelde ziekteverzuim.
Een meer algemeen probleem bij de vertaling in geld van
de indirecte kosten wordt gevormd doorde waardering van
verzuimdagen en levensjaren. In de economische literatuur bestaat hieromtrent geen overeenstemming en de
verschillende gepropageerde waarderingsmethoden kunnen aanleiding geven tot sterk uiteenlopende resultaten .
Bij de bespreking van de resultaten komen we hier nader
op terug.
Vanaf 1 januari 1988 wordt de sterfte als gevolg van
AIDS niet meer centraal bijgehouden. Het aantal en de
leeftijdsverdeling van de aan AIDS in 1988 overleden personen hebben we gereconstrueerd op basis van de registratie van de aangifte van personen met AIDS in de jaren
1982 t/m 19888. Met behulp van CBS leeftijd- en geslachtspecifieke overlevingstafels9 hebben we voor het jaar 1988
het aantal verloren levensjaren van door AIDS overleden
personen berekend op 3.700. Terwijl het aantal sterfgevallen door AIDS in 1988 (ruim 100) nog geen 1 promille
uitmaakt van de totale jaarlijkse sterfte in Nederland, beloopt het aantal door AIDS verloren levensjaren bijna 2,5
promille van het door alle doodsoorzaken gezamenlijk
jaarlijks verloren aantal levensjaren10. Dit houdt uiteraard
verband met de relatief jonge leeftijd waarop personen met
AIDS overlijden.
Noch bij de registratie van het ziekteverzuim (Ziektewet),
noch bij WAO of AAW wordt een afzonderlijke categorie
HIV of AIDS gehanteerd. Voor ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid hebben we daarom een raming moeten
maken. Bij deze raming is gebruik gemaakt van de beschrijving van de verschillende ziektebeelden11 en een minimum- en maximumraming voor het aantal personen dat
wel met HIV besmet was, maar nog geen AIDS had ontwikkeld12. Het ziekteverzuim door personen met AIDS
ramen we op ruim 100.000 dagen, dat van seropositieven
die nog geen AIDS hebben op minimaal 73.000 dagen
(uitgaande van 5.200 seropositieven) en maximaal
280.000 dagen (uitgaande van 20.000 seropositieven). Het
totale ziekteverzuim als gevolg van HIV/AIDS ramen we
dan op minimaal 175.000 dagen en maximaal 380.000
dagen voor 1988. HIV/AIDS neemt daarmee 2 respectievelijk 5 promijle van het totale jaarlijkse ziekteverzuim voor
zijn rekening 13
de plaats hebben we in sommige gevallen gebruik moeten
maken van minimumramingen en verkennende schattingen. De kosten van het testen op de aanwezigheid van
HIV-antistoffen zouden maximaal 25% hoger uit kunnen
vallen dan de hier gepresenteerde raming; de kosten van
wetenschappelijk onderzoek dat door universiteiten, academische ziekenhuizen en bedrijfsleven uit eigen middelen
is gefinancierd konden niet in kaart worden gebracht.
Uitgaande van de minimumraming van / 81 miljoen zal
het werkelijke bedrag van de directe kosten in 1988 niet
hoger zijn geweest dan /100 miljoen als althans de kosten
van beleidsvoorbereiding en van extra hygienische maatregelen bij de medische beroepsuitoefening buiten beschouwing worden gelaten.
Om een idee te krijgen over de verhouding directe/indirecte kosten hebben we bij wijze van orientatie een berekening gemaakt van de monetaire waarde van ziekteverzuim en verloren levensjaren in 1988. Voor de berekening
van de waarde van de verloren levensjaren zijn we ervan
uitgegaan dat de bijdrage aan het nationaal inkomengrotendeels wordt gerealiseerd tussen het twintigste en het
vijfenzestigste levensjaar. Het aantal verloren levensjaren
binnen die levensjaren is vermenigvuldigd met het gemiddelde jaarlijkse (nationale) inkomen per werkzame persoon. Het resultaat van deze vermenigvuldiging is vervolgens gedisconteerd met 5 procent. De contante waarde
van de in 1988 als gevolg van HIV/AIDS verloren levensjaren berekenen we zo op bijna / 105 miljoen.
Ook voor het ziekteverzuim hebben we een dergelijke
verkennende berekening uitgevoerd. Daarbij zijn we uitgegaan van een gemiddeld brutoloon per dag van / 11615.
Zo komen we tot een waarde van het ziekteverzuim door
HIV/AIDS in 1988 van ruim / 20 miljoen (uitgaande van
7. Zie Hay, op.cit., 1989. Zo kan bij voorbeeld gebruik worden
gemaakt van de ‘willingness to pay’ methode of de ‘human capital’
methode.
8. Zie Bijkerk, op.cit., 1987, 1988, 1989.
9. Centraal Bureau voor de Statistiek, Overlevingstafels, 1987 en
1983-1987, Maandstatistiek Bevolking, jg. 36, nr. 11, 1988, biz.
42-4310. J.K.S. van Ginneken, A.F.I. Bannenberg en A.G. Disse-
velt, Gezondheidsverlies door een aantal belangrijke ziektecategorieen in 1981-1985: methodologische aspecten en resultaten,
Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO,
Leiden, augustus 1989, (publikatienummer 89064).
11. S.A. Danner, Eindverslag ervaringen met intramurale zorgverlening rond AIDS, Amsterdam, Academisch Medisch Centrum,
Academisch Ziekenhuis bij de Universiteit van Amsterdam, 15
februari 1988; E.H. Hochheimer, A.M. Heynen en L. Wigersma
(red.), HIV-wijzer: losbladig informatiesysteem voor de huisarts,
Amsterdam, Stichting Aanvullende Dienstverlening, 1988.
12. Schattingen over het aantal seropositieven in Nederland varieren sterk. In H.Houweling, J.C. Jager, R.A. Coutinho, H. Bijkerk
en E.J. Ruitenberg, Epidemiologie van AIDS en HIV-infecties in
Nederland; huidige situatie en prognose voor de periode 19871990, Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, jg. 131,1987,
biz. 818-824; worden getallen genoemd tussen tien en twintig
duizend. Voor onze studie hebben we met behulp van de ‘back
calculation’ methode zoals beschreven in Hay, op.cit., 1989, een
minimumraming opgesteld van 5.200. Als maximumraming hebben we 20.000 gehanteerd.
Bespreking van de resultaten
13. E.W. Bergsma en J.K.S. van Ginneken, Preventieprofielen;
fase 2; de maatschappelijke gevolgen van ziekten in Nederland
(1983-1986); voortgangsrapportage; concept, Nederlands Instituut voor Praeventieve Gezondheidszorg/TNO, Leiden, 1989.
14. In Gezondheidsraad, Advies inzake AIDS-problematiek in
Hierboven hebben we een schatting gegeven van de
directe kosten van HIV/AIDS in Nederland in 1988. Bij de
interpretatie van de hoogte van deze schatting zijn twee
zaken van belang. In de eerste plaats de definitie van de
meegenomen kostencategorieen: zo zijn de kosten van
extra hygienische maatregelen in de medische beroepsuitoefening voor zover het zorg voor niet HIV/AIDS-patienten
betreft niet meegenomen ; evenmin zijn de kosten van
beleidsvoorbereiding en bestuur meegenomen. In de twee594
Nederland; richtlijnen voor groepsonderzoek en adviezen voor
preventie; derde advies uitgebracht door een commissie van de
Gezondheidsraad aan de Minister en de Staatssecretaris van
Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, Den Haag, 8 december
1986 wordt ervan uitgegaan dat bij de medische beroepsbeoefening ter verkleining van het risico op HIV-besmetting geen extra
maatregelen he-even te worden getroffen omdat deze op dat
moment eigenlijk al getroffen zouden moeten worden in verband
met de besmettingskans met Hepatitis B. Dit advies adviseert
overigens extra maatregelen voor tandartsen.
15. Zie Bergsma, op.cit., 1989.
5.200 seropositieven) tot bijna / 45 miljoen (bij 20.000
seropositieven).
Met totaal van directe en indirecte kosten zou dan uitkomen op minstens / 205 miljoen en ten hoogste / 245
miljoen16.
In onze studie hebben we een systematische inventarisatie gemaakt van de kosten van HIV/AIDS in Nederland
in 1988. Met resultaat leent zich als startpunt voor verkenningen van de toekomst, bij voorbeeld in de vorm van
scenario-analyses.
Het is duidelijk dat het toekomstig verloop van de kosten
van HIV/AIDS in Nederland door verscheidene factoren,
zoals het aantal besmette gevallen, het aantal AIDS-patienten, het aantal sterfgevallen, de ontwikkeling van de
medische technologie en beleidsbeslissingen, zal worden
beTnvloed. Bij wijze van voorbeeld hebben we nagegaan
wat het effect op de directe kosten zou zijn van een
verdubbeling van het aantal AIDS-patienten, als alle andere factoren constant worden gehouden. Door een verdubbeling van het aantal AIDS-patienten zullen alleen de kosten van behandeling verdubbelen; de overige directe kosten (testen, wetenschappelijk onderzoek, preventie en dergelijke) worden daardoor niet rechtstreeks beTnvloed. Gezien het lage aandeel van de kosten van behandeling in de
totale directe kosten (23%), zullen de totale directe kosten
door een dergelijke toeneming van het aantal AIDS-patienten ook slechts met 23% toenemen. Daarmee zou overigens het aandeel van de kosten van behandeling in de
totale directe kosten toenemen van 23% in 1988 naar 38%
in de nieuwe situatie.
In Europa zijn tot op dit moment slechts enkele publikaties uitgebracht waarin een min of meer compleet totaaloverzicht van de directe kosten van HIV/AIDS wordt gegeven. Hieronder vergelijken we onze resultaten met die uit
recent verschenen studies over Zweden en Zwitserland17.
Figuur 3 geeft de samenstelling van de directe kosten naar
kostencategorie in de drie landen.
De kosten van zorg voor personen met HIV/AIDS in alle
drie de landen maken 20 tot 25% van de totale directe
kosten uit. We hebben berekend dat de kosten van zorg
per inwoner in Nederland en Zwitserland op een vergelijkbaar niveau liggen, wanneer rekening gehouden wordt met
het aantal personen met AIDS per miljoen inwoners. Uit de
gegevens van de Zweedse studie komt naar voren dat in
Zweden de behandeling van patienten aanzienlijk duurder
zou zijn.
In de tweede plaats liggen de kosten van testen zowel
absoluut als relatief in Nederland aanzienlijk lager dan in
Zweden en Zwitserland. Dit is zowel toe te schrijven aan
het grotere aantal testen (zeker per inwoner) in die landen
als aan de hogere gemiddelde kosten per test.
De kosten van wetenschappelijk onderzoek belopen
zowel in Zwitserland als in Nederland ongeveer 20% van
de totale directe kosten. Voor Zweden was dit aandeel niet
vast te stellen. Ten slotte valt op dat het aandeel in de
directe kosten van preventieve maatregelen in Nederland
verreweg het grootst is.
Conclusies
De directe kosten van HIV/AIDS in 1988 in Nederland
waren minstens / 80 miljoen en vermoedelijk niet meer dan
/ 100. De indirecte kosten zijn in iedergeval hogerdan de
directe, maar we kunnen niet aangeven hoeveel precies.
Opvallend is het grote aandeel van de preventie in de
directe kosten (38%), terwijl het aandeel van de kosten van
de zorg voor patienten slechts 23% bedraagt. Het lijkt
daarom de moeite waard om de effectiviteit van diverse
preventieprogramma’s nog eens nader te onderzoeken.
Verder kan hieraan de conclusie worden verbonden dat
een verandering in het aantal patienten weinig invloed op
de totale directe kosten op korte termijn zal hebben.
Het merendeel van de directe kosten (57%) is in 1988
opgebracht door particuliere personen en ziektekostenverzekeraars (inclusief ziekenfondsen en AWBZ).
Het aantal verloren levensjaren als gevolg van AIDS in
1988 was bijna 2,5 promille van de door alle doodsoorzaken te zamen verloren levensjaren. Het ziekteverzuim kon
niet exact in kaart worden gebracht, omdat betrouwbare
gegevens over het aantal seropositieven en over ziektever-
zuim/arbeidsongeschiktheid als gevolg van HIV/AIDS ontbreken.
Vergeleken met Zwitserland en Zweden is het aandeel
van preventie in de directe kosten in Nederland relatief
groot en dat van testen juist erg laag. Hieruit valt het
Nederlandse HIV/AIDS-beleid, met nadruk op preventie en
terughoudendheid bij testen, duidelijk te herkennen. In alle
drie de landen is het aandeel van de zorg voor patienten
20 a 25% van de totale directe kosten.
Chris Wiggers
Ellen Bergsma
Figuur 3. Samenstelling naar categorie van de directe
kosten (in guldens per inwoner)
16. Directe kosten: minimaal/ 81 miljoen, maximaal/100 miljoen.
Verloren levensjaren: /105 miljoen. Ziekteverzuim: minimaal/20
miljoen, maximaal / 45 miljoen.
Nederland
Zwitserland
17. Bundesambt fur Gesundheitswesen & Eidgenossische Kommission fur AIDSfragen, AIDS in der Schweiz; die epidemie, die
behandeling
overige dir. kosten
folgen, die massnahmen, Bern, februari 1989; C.Herlitz en B.
Brorsson, The AIDS epidemic in Sweden; estimates of costs 1986,
1987 and 1990, Scandinavian Journal of Social Medicine, jg. 17,
1989, biz. 39-48.
ESB 27-6-1990
595