De kloof tussen arme en rijke landen
PROF.DR.L.H.KLAASSEN
Op regelmatige tijden wordt de klacht geuit dat de
kloof die er bestaat tussen het inkomen per hoofd in
arme landen en in rijke landen in plaats van kleiner, in
feite steeds groter wordt. Het vaakst hoort men deze
klacht in landen zoals Nederland waarin een relatief groot
deel van het nationale inkomen aan ontwikkelingshulp
wordt besteed. In het volgende zal op deze problematiek
wat nader worden ingegaan aan de hand van de gegevens
vermeld in het Worlddevelopment report 19811). Hoewel
er altijd wel wat af te dingen valt op de vergelijking van
inkomens in arme en rijke landen worden de in dit rapport
vermelde gegevens als uitgangspunt gekozen. Er bestaat
weinig twijfel aan het feit dat de orde van grootte daarvan
de realiteit dicht benadert.
In de appendix is aangegeven hoe de inkomenssituatie
van arme landen versus rijke landen zich ontwikkelt als de
eerste een hoger groeipercentage van het inkomen vertonen dan de rijke landen. Wat er gebeuren zou als het
omgekeerde het geval was, behoeft niet nader te worden
geanalyseerd: de kloof wordt dan natuurlijk zeer snel
groter. Helaas moet worden geconstateerd dat dit voor
Afrika steeds het geval is geweest. De groeipercentages
daar lagen van 1960 tot 1980 ver onder die van de rijke
landen. Zelfs perioden met negatieve groeicijfers hebben
zich voorgedaan.
Ligt het groeipercentage hoger, zoals bij voorbeeld het
geval is geweest in Oost-Azië en in de olie-exporterende
landen, dan resulteert daaruit echter niet onmiddellijk
een kleiner wordende inkomenskloof. De inhaalperiode
moet namelijk, bij in de tijd constante groeipercentages,
in twee perioden worden verdeeld: de divergentieperiode
waarin de inkomenskloof nog steeds wijder wordt, en
de dáarop volgende convergentieperiode waarin deze zich
vernauwt. Nemen we als voorbeeld de gegevens betreffende het bruto nationale produkt en de groeiprognoses
als vermeld in bovengenoemd rapport (hoge groei 19801990). Het gemiddelde bruto nationale produkt in alle
ontwikkelingslanden te zamen genomen, bedroeg S 850
per hoofd. De verwachte (hoge) groei tot 1990 bedraagt
3,3%. Het inkomen per hoofd in de industriële landen bedroeg in 1980SIO.66Oendeverwachtegroeitot 19903,1%
Afgezien van de vraag welk realiteitsgehalte dit laatste
gegeven heeft, zou hieruit volgen dat de inhaalperiode
die bij dit kleine verschil in groei van 0,2% past, 1.265jaar
zou bedragen, verdeeld in een divergentieperiode van
1.233jaar en een convergentieperiode van 32jaar. Zouden
de groeicijfers juist blijken, dan hebben we dus nog wel
even de tijd. Nemen we aan dat de industriële landen niet
met 3,1% zouden groeien maar b.v. maar met I%, dan bedraagt de inhaalperiode nog altijd 110 jaar, verdeeld in
een divergentieperiode van 58 jaar en een convergentieperiode van 52 jaar. Beide voorbeelden lijken overigens
wat extreem. De werkelijke ontwikkeling zal er wel
ergens tussenin liggen.
De voorbeelden werden gebruikt om aan te tonen
dat er inderdaad een gigantische taak verricht moet
worden om de inkomensverschillen in de wereld tot
redelijke proporties terug te brengen. Dit kan nog verder
worden verduidelijkt door de in het genoemde rapport
vermelde cijfers te gebruiken om te zien wat er in de
afgelopen 20 jaar gebeurd is met de kloof tussen de in-
Tabel. Ontwikkeling van de absolute inkomenskloof
tussen industriële landen en een aantal zich ontwikkelende landen. van 1960 tot 1980
Absolute
inkomenskloof
Toeneming
in
%
in S van 1980
Land
1960
Brazilië ………………….
Hong K.ong …..•………•..•
Singapore
………………..
K.nrea ……………………
Olie~xponerende landen …….
………………..
……………………
Sovjetunie
Japan
1980
5.076
4.922
4.715
5.304
5.203
3.990
3.515
8.880
6.900
6.830
9.180
9.540
6.550
1.850
75
40
43
73
83
64
– 47
I) World development report 1981, Wereldbank, augustus 198I.
2) Idem, blz. 3.
dustriële landen enerzijds en een aantal zich z~er snel
ontwikkelende landen anderzijds.
De tabel geeft daarin enig inzicht. Ter vergelijking
is ook de Sovjetunie toegevoegd.
Het blijkt nu dat zelfs de kloof tussen de industrielanden en de “success stories” gedurende de laatste 20jaar
nog beduidend groter is geworden. Hetzelfde geldt voor
de Sovjetunie. Slechts Japan is er in geslaagd de kloof
in absolute zin met bijna de helft te verkleinen. Alle
andere landen, genoemd in de tabel, bevinden zich nog
steeds in de divergentieperiode die aan de convergentieperiode voorafgaat.
Het Wereldbankrapport constateert dat in een aantal
ontwikkelingslanden de groei bevredigend is geweest met
uitzondering van de landen met de laagste inkomens.
Berekend kan worden dat wereldwijd gezien de hogere
groei van een aantal middel-inkomenlandenjuist gecompenseerd wordt door de nog steeds snelle bevolkingsgroei in de landen met de laagste inkomens, zodat de
groei van het wereldinkomen per hoofd nauwelijks afwijkt van die in de armste landen.
Uit een en ander moge blijken hoe ongelofelijk zwaar
de taak is waarvoor de wereld zich in feite gesteld ziet en
hoe groot ook het gevaar dat de rijke landen het verleden
als een bewijs gaan zien dat de taak in feite hopeloos is
en, gezien ook hun eigen huidige problemen, hun inspanningen op het vlak van de ontwikkelingssamenwerking
gaan verminderen. Sprekende over het lagere scenario
voor 1980-1990 (hetgeen op dit moment het waarschijnlijkste scenario lijkt), constateert de Wereldbank: “lf
nothing better than the lower scenario can be achieved,
the number of people living in absolute poverty, now
some 750 million, will increase by about 100 million
people” 2).
Alleen deze constatering zou de aanzet dienen te zijn
voor een verhoogde inspanning voor de armste landen,
hoe uitzichtloos die taak op dit moment ook moge
schijnen.
L. H. Klaassen
Appendix
Stel het inkomen van de industrielanden op:
r t
Y r =y or er
(I)
en het inkomen van ontwikkelingslanden:
r t
Y a =y oaea
(2)
Uit gelijkstelling van (I) en (2) volgt de lengte van de
inhaalperiode:
Yor
In_
Yoa
t=
r
a
– r
r
De lengte van de divergentieperiode wordt gevonden
door gelijkstelling van
en
dYa
_.
.
Wevmden:
dt
Y of
In
r
t=
(4)
r
a- rr
Uit (3) en (4) volgt de lengte van de convergentie periode:
(5)
T=
r a- rr
Het blijkt dat de lengte van de convergentiepetiode
onafhankelijk is van de uitgangssituatie van de inkomens
en slechts bepaald wordt door de groeipercentages.