Ga direct naar de content

De kern van de economie

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: december 15 1999

De kern van de economie
Aute ur(s ):
Damme, E.E.C. van (auteur)
Hoogleraar economie, KUB.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4236, pagina 977, 24 december 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
klassiek

Welke econoom is niet groot geworden met De kern van de economie van Arnold Heertje? En wat is er in de loop der jaren veranderd
in de kern van het economie-onderwijs aan middelbare scholieren?
“De kern van de economie is eenvoudig. Sinds de zondeval in het Paradijs of wellicht al eerder tijdens de oerknal is met de eindigheid
van het menselijk leven, de schaarste aan tijd geboren. En met de fundamentele schaarste aan tijd als natuurverschijnsel zijn alle
middelen beperkt ten opzichte van de behoefte aan goederen. De goederen voorzien in behoeften en dragen daardoor bij tot de
behoeftebevrediging. Het niveau van behoeftebevrediging bepaalt de welvaart van de burgers. De welvaart is subjectief vanwege de
afhankelijkheid van het individuele oordeel en formeel, omdat alles tot de welvaart behoort wat er geacht wordt toe te behoren. Zo
bevinden wij ons allen van de wieg tot het graf in ons economisch leven in het spanningsveld van objectieve schaarste en subjectieve
welvaart” 1.
Deze boodschap, dat economie overal is waar keuzes gemaakt worden, dat het welvaartsbegrip breed is, dat de econoom zich niet uitlaat
over de aard van de behoeften, dat het doel van de economische wetenschap het verklaren van verschijnselen is die met schaarste te
maken hebben, en dat daarbij gebruik gemaakt wordt van, elkaar aanvullende, inductieve en deductieve methoden, wordt door Arnold
Heertje (en zijn medewerkers) sinds 1962 aan middelbare scholieren uitgedragen.
Blijvend aan de basis
De eerste druk van De Kern van de Economie behandelde het thema in veertien hoofdstukken en 135 bladzijden voor HBS-scholieren, in
een opzet die grotendeels gehandhaafd bleef tot en met de vierde druk in 1967. Met de invoering van de Mammoetwet werd het materiaal
gesplitst in twee delen, waarbij het tweede deel formele, modelmatige verdieping bood. Deel 1 beleefde 5 drukken tussen 1970 en 1983,
terwijl van deel 2 de eerste druk in 1969 verscheen en de zesde in 1984. Na een decennium van stilte verscheen in 1993 een nieuwe Kern,
met Walter Kanning als co-auteur. Van deze versie, waarin beide delen weer geïntegreerd waren, verscheen een tweede druk in 1996, die
bijna 600 bladzijden bevatte. Invoering van het studiehuis noopte tot een nieuwe herziening. Voor de VWO-student die nu economie als
totaalvak kiest, biedt De Kern twee stuurboeken (werkboeken) en twee kernboeken (leerboeken), die ongeveer dezelfde stof in samen 750
bladzijden behandelen, terwijl een cd-rom en een internetsite (http://www.kerneconomie.nl) ondersteunende informatie bieden.
De Kern-methode mag met recht succesvol genoemd worden. Niet alleen houdt deze methode het voor het hoger middelbaar onderwijs
reeds zo’n veertig jaar vol, de complementaire serie Elementaire Economie voor het Havo beleefde dertien herdrukken sinds 1966 en is
nu, bij de invoering van het studiehuis, in de kern geïntegreerd. Bewerkingen van De Kern en/of Essentiële Economie verschenen voor
de Vlaamse markt (5 drukken), voor de Waalse (3), de Franse (3), de Engelse (2), de Italiaanse (2) en de Duitse (5). Afgaande op het
voorwoord van de 7e druk meen ik bovendien te mogen concluderen dat andere Nederlandse auteurs bewerkingen van de kern onder
eigen naam op de Nederlandse markt geïntroduceerd hebben.
De kern
Natuurlijk moet een bespreking van een verzameling boeken ter grootte van twee dozen van 50x30x20 cm zich tot de hoofdlijnen
beperken.
Waar gaat het dan om? Ik denk dat het erom gaat te laten zien dat economie een prachtig vak is, dat een heleboel inzichten levert die de
leerling in staat stelt een groot deel van de werkelijkheid om hem heen beter te begrijpen. Op deze wijze spreekt A. Heertje ons toe op de
cd-rom en ik ben het daar helemaal mee eens.
Wat opvalt bij beschouwing van alle uitgaven van De Kern is de continuïteit in het materiaal dat behandeld wordt: de volgorde en
presentatie mag veranderen, maar de kern blijft ongewijzigd. De eerste druk begint met een inleidend hoofdstuk. Daarop volgen twee
hoofdstukken macroeconomie (nationale rekeningen en Keynesiaanse theorie). Daarna worden in drie hoofdstukken geld, geldschepping
en het bankwezen behandeld. Vervolgens komen vier hoofdstukken microeconomie, waarin de standaard consumenten- en
producententheorie en marktvormen (volkomen mededinging, monopolie en oligopolie) aan de orde komen. Na een beschrijvend
hoofdstuk over de prijsvorming van arbeid en kapitaal (met nadruk op bilateraal monopolie bij loonvorming) en een uitstekend hoofdstuk
over “Keynes en de klassieken” volgen tot slot weer twee meer beschrijvende hoofdstukken, één over conjunctuur en groei, het laatste
over internationale economische betrekkingen.

In de kernboeken voor de bovenbouw van het VWO uit 1998 krijgt de beschrijving relatief meer aandacht en de abstracte theorie relatief
wat minder. Er is nu, vanzelfsprekend, meer aandacht voor de overheid, voor Europa, voor het milieu en voor het feit dat ook vrouwen in
de economie te vinden zijn. Ook is er enige aandacht voor ‘moderne’ theoretische concepten (Coase Theorema, speltheorie, averechtse
selectie, opportunistisch gedrag, prijsdiscriminatie, monetarisme), maar eigenlijk toch slechts marginaal: al het oude werd behouden.
Van toen naar nu
Tussen begin- en eindpunt is een interessante cyclus waar te nemen. Rond de jaren zeventig wordt het materiaal formeler en
wiskundiger, vooral in deel 2. Mede als gevolg van veranderende exameneisen verdwijnt dat formalisme weer in het midden van de jaren
tachtig. Het materiaal wordt actueler, de maatschappelijke inspiratie komt duidelijker in beeld en algemene vorming wordt belangrijker.
Met het ‘studiehuis’ komt de nadruk meer op vaardigheden te liggen. Belangrijk verschil tussen begin en eind is dus ook de didactische
methode: de moderne scholier leert al doende, terwijl de HBS-er meer consument van kennis was. De eerste druk bevatte zes korte vragen
per hoofdstuk, nu zijn er twee stuurboeken die op elke bladzijde wel iets bevatten wat de moeite van het overdenken waard is. Vrijwel aan
het begin lezen we nu “Van Katja Schuurman wordt gezegd dat zij elke dag een zonnebankje neemt. Is dat productie of consumptie?” Het
tweede stuurboek besluit met “Privatisering van staatsmonopolies is zinloos, als niet tegelijkertijd concurrentie mogelijk wordt gemaakt”.
Ik vrees dat het materiaal in de kernboeken de student niet veel verder helpt bij het beoordelen van deze laatste opmerking en dat er meer
opgaven zijn waarvoor dat geldt. In dat opzicht schieten de kernboeken tekort. Aan de andere kant maken de stuurboeken duidelijk dat
economie fascinerend is. Het vak is voor scholieren zeker leuker geworden.
De keerzijde kan zijn dat het vak ook frustrerender geworden is: er zijn wel veel belangrijke problemen, maar wat draagt het vak economie
nou bij aan het oplossen ervan? Het is een frustratie die we allen wel eens voelen, maar het besef dat we blij mogen zijn een bescheiden
bijdrage te mogen leveren houdt ons wetenschappers dan op de been. In de oudere drukken van De Kern werd die bescheidenheid
benadrukt, maar dit aspect lijkt nu wat op de achtergrond geraakt. De leerling kan blijven zitten met de vraag: “wat heb ik nou echt
geleerd?” In de drukken van 1992 en 1996 werd de leerling via samenvattende conclusies geholpen deze vraag te beantwoorden. Dit
leidde tot conclusies als “het bestrijden van de werkloosheid vergt een uitgebreid instrumentarium” “het economisch leven is volop in
beweging als gevolg van een breed patroon van oorzaken” “de monetaristen bekijken het economische proces vooral door een
monetaire bril”, “oligopolie is tegelijk de boeiendste en lastigste marktvorm; het blijft speculeren over de acties en reacties”. Het is goed
dat deze deelconclusies in de meest recente druk weer verdwenen zijn.
Macro-economie
Het reeds geroemde hoofdstuk “Keynes en de klassieken” besluit met de belangrijke conclusie “De tegenstelling tussen Keynes en de
Klassieken is geen kwestie van goed en fout, maar van wel of niet actueel”. In 1962 was de Keynesiaanse theorie zeker actueel, maar in
de 38 jaar die sindsdien verstreken zijn gold dat steeds minder. Toch neemt de theorie in de meest recente druk nog steeds een even
prominente plaats in als voorheen. Ik wil hier niet pleiten voor het volledig elimineren van de Keynesiaanse theorie, maar wel voor het
herstellen van de balans en meer aandacht voor de klassieke theorie, temeer daar die tegelijkertijd actueler is. Keerzijde van de
continuiteit is het gebrek aan dynamiek: het behandelde materiaal loopt achter de feiten aan; zo krijgt bijvoorbeeld ook de eu nog steeds
niet de aandacht die zij verdient. De oorzaak moet wellicht bij de exameneisen gezocht worden die sinds het midden van de jaren tachtig
niet wezenlijk veranderd zijn 2. Gerelateerd aan het bovenstaande is een tweede ‘bias’. Heertje schrijft (voorwoord, 4e druk) dat hij poogt
strikt neutraal te zijn en impliciete waarderingsoordelen te elimineren, hij slaagt daar echter niet altijd in, de aanbodeconomie krijgt minder
nadruk dan gewenst is en ook bij het bespreken van de werkloosheid blijven aanbodsfactoren buiten beeld.
Het opnemen van het Keynesiaanse model lijkt vooral te gebeuren om aan het examenprogramma te voldoen en eenvoudige
rekenopgaven te kunnen formuleren. De nadruk moet echter op het begrip liggen, zoals Heertje zelf ook stelt. Zoals de informele
beschrijving in “Keynes en de klassieken’ duidelijk maakt heeft het verschil van inzicht tussen de scholen vooral te maken met de rol van
verwachtingen. Dit begrip zit echter niet in de simpele formele modellen die de scholieren voorgeschoteld krijgen en het is dus zeer de
vraag of die modellen hen meer inzicht bieden. Zo blijft ook het begrip ‘effectieve vraag’ en het verschil tussen ‘oppotten’ en ‘actieve
kassen’ vaag en het geheel zal leerlingen eerder verwarren dan dat het verhelderend werkt. Zolang de economische wetenschap zelf de
microfunderingen nog niet beter onder controle heeft is het wellicht beter het geheel niet op de middelbare school te behandelen, hoe
interessant en relevant het probleemveld ook is.
De discussie over geld is des te meer verwarrend omdat in De Kern zo weinig aandacht aan de vermogens- en aandelenmarkt
geschonken wordt. De leerling van vandaag belegt wellicht in het RG Young Dynamic Fund of in de vergelijkbare fondsen, misschien
zelfs in opties of andere derivaten en hij vraagt zich af of nu al dan niet geld geschapen is als hij zijn aandelen of opties verkoopt en wat
de consequenties daarvan zijn. Vermoedelijk is zo’n scholier zeer geïnteresseerd in de rol van de consument als belegger, maar deze blijft
sterk onderbelicht. Slechts een deelaspect van persoonlijk vermogensbeheer (hypotheken) komt aan de orde en dan nog in het vak
‘management en organisatie’.
Bedrijfseconomie
Als gevolg van de splitsing tussen Economie I (algemene economie) en Economie II (bedrijfseconomie) die ten tijde van de mammoetwet
werd ingevoerd, krijgt de bedrijfseconomie in De Kern slechts zeer geringe aandacht: het boek is alleen voor het eerste vak bedoeld.
Helaas blijft deze scheiding in het Studiehuis gehandhaafd, waarbij bedrijfseconomie voornamelijk bij Management & Organisatie wordt
ondergebracht. De sterke scheiding tussen Economie en Management valt zeer te betreuren. Daar beide vakken (overeenkomstig de
exameneisen) zich tot hun kern beperken valt het interessante randgebied, dat juist in de krant veel aandacht krijgt, in beide buiten de
boot. Zo krijgt de scholier bij economie weinig of niets over persoonlijke vermogensplanning te horen en wordt hij ook niet
geconfronteerd met moderne economische financieringstheorieën die, in vereenvoudigde vorm, wel degelijk te doceren zijn.
Micro en meso-economie
De Kern verdeelt de economie in micro-economie, macro-economie en meso-economie, waarbij over dit laatste vak wordt opgemerkt “Ze
is een noodzakelijke aanvulling op het bestuderen van micro- en macroeconomische verschijnselen, omdat anders de beschrijving van

het economisch proces onvolledig zou blijven” (1998, blz. 45). Helaas is De Kern juist op dit punt onvolledig: de leerling krijgt geen
indruk van de sectorindeling van de Nederlandse economie, van marktaandelen van bedrijven, van de problemen verbonden aan het
afbakenen van de relevante markt, van de relatie tussen marktstructuur en productiviteit, van de mogelijke efficiëntiewinsten bij fusies,
enzovoort. Ook hier kan wellicht de beschuldigende vinger naar het examenprogramma uitgaan: meso-economie werd bij de herziening in
het midden van de jaren tachtig ingevoerd, maar nauwelijks ingevuld.
Sinds 1962 heeft het gedeelte micro-economie de minste wijzigingen ondergaan. Opvallend is de relatief abstracte presentatie van dit
materiaal. Zo wordt wel het begrip prijselasticiteit geïntroduceerd, maar wordt nergens een voorbeeld van een concrete elasticiteit
genoemd. Kruiselasticiteiten worden vermeld, maar of bier en sigaretten nu substituten of complementen zijn blijft in het midden.
Analoog blijven kostenfuncties abstract. Voor mijn gevoel blijft in dit stuk de afstand tussen economische theorie en ervaringswereld
van de scholier te groot en wordt de leerling dus tekort gedaan.
Toch zijn er ook op dit gebied natuurlijk voldoende mogelijkheden om de theorie tot leven te wekken. Zo wordt in Elementaire Economie
(12e druk, 1992, blz. 274) een krantenartikel opgenomen dat naar IOO-onderzoek verwijst, met als conclusie “de accijnsverhoging op
benzine zal het autogebruik nauwelijks afremmen, … maar een duurder bus- of treintarief zal veel sneller leiden tot een kleiner
passagiersaanbod”. Op blz. 338 van dat boek een artikel over doordraaien van schol op de visveiling, waarbij men zich de vraag stelt naar
het welvaartsverlies. Tenslotte (in de dertiende druk, 1996, blz. 362) het mooie voorbeeld dat in de eu de wijnconsumptie jaarlijks afneemt
maar dat het aanbod toeneemt en dat de eu daarom tot sanering van de sector, via gefinancierde braaklegging, zal moeten besluiten. In
geen van de gevallen wordt een link tussen de krantenberichten en de formele theorie gelegd.
Nog steeds aanbevolen
Mijn kinderen staan binnenkort voor de keuze economie al dan niet in hun profiel op te nemen. Ik zou die keuze toejuichen en zou geen
bezwaar maken tegen het gebruik van De Kern op hun school, zeker niet nu recent een drastische prijsverlaging werd aangekondigd.
Ondertussen heb ik op de nrc-site het complementaire Economie voor jou al als ‘Favoriet’ voor ze opgenomen in mijn internet-explorer en
hoop ik dat deze recentie ook zal bijdragen aan een spoedige herziening van het examenprogramma, zodat eisen gesteld zullen worden die
overeenkomstig de economie van de 21e eeuw zijn.

Thema: De profilering van economische faculteiten in Nederland 1913-1999
H.A. Keuzenkamp, Heerst er economie?
M.M.G. Fase, Van Duitse naar Angelsaksische blik
H.P. van Dalen en A. Klamer, De Rotterdamse econoom: tussen wetenschap en handel
A. Heertje, Limperg, Hennipman en de normatieve economie
A.H.J. Kolnaar, Ethiek en economie: de Tilburgse school
J. Pen, Groninger eigenzinnigheid
H. Visser, Hoed je voor profeten!
J. Muysken en A.P. van Veen, Is alles anders in Maastricht?
E.E.C. van Damme, De kern van de economie

1 A. Heertje, Mien, je kunt toch nieuwe bakken; Einstein en de economische wetenschap, Afscheidscollege, Faculteit
Rechtsgeleerdheid, UVA, 26 november-1999. (Voetnoten, onder andere verwijzend naar Hennipman, weggelaten).
2 Zie Ministerie van OCW Regeling examenprogramma’s profielen VWO/Havo; Economische vakken, mei 1998, voor een beschrijving
van de programma’s. Ik denk dat de eisen niet overal up-to-date zijn

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur