De harde kern van vrouwelijke werklozen
Aute ur(s ):
Leuvensteijn, M. van (auteur)
Ten tijde van het schrijven van dit artikel was de auteur werkzaam b ij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Ve rs che ne n in:
ESB, 85e jaargang, nr. 4252, pagina 340, 21 april 2000 (datum)
Rubrie k :
Monitor
Tre fw oord(e n):
arbeidsmarkt
Vrouwen hebben een relatief grote kans om tot de harde kern van de werklozen te gaan behoren. In de bijstand speelt vooral het
hebben van kinderen daarbij een rol. In de WW bemoeilijkt met name de leeftijd van vrouwen hun terugkeer naar de arbeidsmarkt.
De afgelopen jaren is een aantal maatregelen ter bevordering van de reïntegratie van werklozen door het parlement aanvaard. Eén van
deze maatregelen is bijvoorbeeld de ‘sluitende aanpak’. Bij deze aanpak wordt bij werklozen aan de hand van een fase-indeling bepaald
welk bemiddelings- of reïntegratietraject moet worden ingezet. De fasering bestaat uit vier fasen waarin werklozen kunnen worden
ingedeeld. De werklozen in de eerste fase hebben weinig problemen en van hen wordt verwacht dat zij makkelijk een baan vinden. De
kortdurig werklozen in fase twee en drie hebben respectievelijk een kort en lang bemiddelingstraject naar de arbeidsmarkt. Personen in
fase vier worden gezien als langdurig werkloos. Voor hen worden toeleidingstrajecten opgezet. Hierbij valt te denken aan
heroriënteringsgesprekken en experimenten met behoud van een uitkering.
Voor dit reïntegratiebeleid is het van groot belang om de risicogroepen voor langdurige werkloosheid tijdig en trefzeker te kunnen
identificeren. In dit artikel wordt gepoogd de risico’s om te behoren tot deze risicogroepen, voor de bijstand en de WW te kwantificeren.
Dergelijke kwantificering van risico’s kan helpen om tijdig beter (bestaand) beleid op deze groepen te richten.
Aanpak
Voor het identificeren van risicogroepen kunnen kenmerken van de betrokkenen op zichzelf van belang zijn, maar ook de samenhang met
andere risicofactoren kan een rol spelen. Om deze reden vindt in dit onderzoek eerst een correctie plaats voor andere
achtergrondkenmerken. Deze achtergrondkenmerken zijn: leeftijd, geslacht, het al of niet hebben van een WAO-verleden, opleiding
(beurs), wel of geen kinderbijslagkinderen in het gezin en het wel of niet hebben van een partner met inkomen.
Daarna worden juist combinaties van factoren bezien op hun effecten op arbeidsmarktkansen. Op deze wijze kan het pure of afzonderlijke
effect van een achtergrondkenmerk worden bepaald én het cumulatieve effect van deze kenmerken.
De gegevens waarop dit artikel is gebaseerd, zijn afkomstig uit het inkomenspanel van het CBS en zijn oorspronkelijk verzameld door de
belastingdienst. Het bestand uit het inkomenspanelonderzoek bestaat uit een steekproef van circa 75 duizend individuen over de periode
van 1989 tot en met 1996. In het onderzoek baseer ik me op 6.307 ABW-ers en 11.465 WW-ers. Op basis van deze gegevens zijn
zogenaamde ‘duurmodellen’ geschat. Met duurmodellen kan de uitstroomsnelheid naar een baan worden verklaard. De hier
gepresenteerde schattingen geven overigens een gemiddeld structureel effect aan, er wordt geen rekening gehouden met conjuncturele
omstandigheden 1.
Wie behoren tot de harde kern?
De kans om deel uit te maken van de harde kern van werklozen is gedefinieerd aan de hand van de hoogte van de werkhervattingskans.
In de Sociale nota 1997 worden personen die minder dan tien procent kans hebben om werk te vinden binnen een jaar gerekend tot de
harde kern. Het percentage van tien procent is overigens enigszins willekeurig. Door een bepaalde hoogte van de werkhervattingskans te
hanteren krijgt men echter wel een beeld van het type personen dat tot deze groep behoort. Verandering van dit criterium leidt er alleen
maar toe dat iemand eerder of juist later tot de harde kern kan worden gerekend.
Kenmerk: vrouw
De figuren hieronder geven de werkhervattingskans van ABW-ers en WW-ers die in alle objectieve kenmerken gelijk zijn, behalve in één.
In figuur 1 is dit achtergrondkenmerk bijvoorbeeld geslacht. De beschreven groep betreft hier personen in de leeftijd van 18-25 jaar,
zonder WAO-verleden, zonder kinderbijslagkinderen, zonder werkende partner, en welke evenmin recent student zijn geweest. De
grafieken geven het verloop van de werkhervattingskansen weer door de tijd heen. Voor de WW wordt hierbij het verloop van
werkhervattingskansen gepresenteerd als ware het dat de WW voor al deze groepen vier jaar duurde. Voor de WW wordt dus een
potentieel duur-effect weergegeven. Dit maakt het mogelijk om de verandering van de werkhervattingskans van WW-ers en personen in
de bijstand over vier jaar na instroom in de uitkering te vergelijken. Uit figuur 1 kan worden geconcludeerd dat vrouwen eerder tot de
harde kern behoren dan mannen en wel rond een duur van drie tot vier jaar. Dit artikel concentreert zich om deze reden op vrouwen in de
bijstand en de WW.
Figuur 1. Werkhervattingskans in de ww en de bijstand naar geslacht en duur van de uitkering
Vrouwen met kinderen vaker bij harde kern WW en bijstand
In figuur 2 wordt nader ingegaan op één van de achtergrondkenmerken van vrouwen, te weten de aanwezigheid van kinderen. Verder is
er onderscheid gemaakt tussen personen die in de WW en in de bijstand verblijven. De overige kenmerken van deze vrouwen zijn zoals
hierboven genoemd: ze zijn in de leeftijdsklasse van 18-25 jaar, zonder verdienende partner, zonder WAO-verleden en hebben geen
studiebeurs gehad. Vrouwen in de bijstand blijken vanwege het feit dat zij kinderen verzorgen in het derde jaar te behoren tot de harde
kern. Dit is een jaar eerder dan vrouwen die in de bijstand verblijven en geen kinderen hebben.
Figuur 2. Werkhervattingskans van vrouwen in WW en bijstand, naar aanwezigheid van kinderen en duur van de uitkering
De rol van leeftijd
Ook is het mogelijk te kijken naar de invloed van leeftijd bij vrouwen. Uit figuur 3 blijkt dat puur vanwege het feit dat een vrouw ouder is
dan 45 jaar, zij na een duur van een half jaar in de bijstand kan worden gerekend tot de harde kern. Voor de leeftijdscategorie 35-45 jaar is
dit in de bijstand pas in het derde jaar het geval. Ook in de ww blijken vrouwen tussen de 45-65 jaar onderdeel van de harde kern in het
derde jaar van hun verblijf in de WW. De overige leeftijden zijn pas in het vierde jaar een onderdeel van de harde kern.
Figuur 3. Werkhervattingskans van vrouwen in de WW en bijstand naar leeftijd en duur van de uitkering
Combinatie van kenmerken
Hierboven is een beschrijving gegeven van vrouwen die tot de harde kern behoren op grond van één enkel kenmerk afzonderlijk, te
weten leeftijd en de aanwezigheid van kinderen. Vaak is er echter sprake van een cumulatie van objectieve kenmerken waardoor iemand
moeilijk een baan kan vinden. In figuur 4 wordt dit beschreven. In de grafiek worden werkhervattingskansen weergegeven van vrouwen
met kinderen, welke vrouwen niet ouder zijn dan 45 jaar. Deze vrouwen hebben geen WAO-verleden, partner met inkomen of
studieverleden.
Figuur 4.
Gecombineerd effect: vrouwen in de WW en de bijstand met kinderen, naar leeftijd (18 tot 45 jaar) en duur van de uitkering
Deel vrouwen in bijstand al bij instroom kansloos
Vrouwen in de bijstand in de leeftijdscategorie 36 tot en met 45 jaar, mét kinderen, blijken al bij instroom tot de harde kern te behoren.
Voor vrouwen in de bijstand in de leeftijdscategorie 26-35 jaar is dit reeds na één jaar het geval, terwijl vrouwen in de leeftijd 18 tot en met
25 jaar pas in het derde jaar gaan behoren tot de harde kern.
Vrouwen in WW kansrijker
Geheel anders is de situatie van deze zelfde vrouwen in de WW. Pas na meer dan vier jaar gaan zij hier behoren tot de harde kern. Het
verschil is te verklaren uit een verschil in werkervaring tussen vrouwen in de WW en in de bijstand. Ook uit deze grafieken blijkt dat
vrouwen met kinderen ook gezien hun leeftijd grote kans hebben om tot de harde kern te gaan behoren in de bijstand.
In figuur 5 wordt samengevat op welk moment, gegeven een bepaald kenmerk, een persoon tot de harde kern van de WW of de bijstand
kan worden gerekend. Samengevat: vrouwen lopen een groot risico om in het derde jaar na instroom in de bijstand tot de harde kern te
gaan behoren. Dit risico wordt vergroot als zij kinderen hebben of een hoge leeftijd.
Figuur 5.
De harde kern (werkhervattingskans <10%) van de WW en de bijstand naar duur en achtergrondkenmerken
Beleidsconclusies
De uitkomsten versterken het beeld dat personen in de bijstand meer kans hebben om tot de harde kern te gaan behoren. Bij het inzetten
van instrumenten ter voorkoming hiervan spelen twee zaken die tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds zal het te vroeg
inzetten van instrumenten leiden tot grote ‘dead weight’ lasten, doordat personen worden geholpen die anders ook wel een baan hadden
gevonden. Anderzijds kan een te late inzet van middelen weer leiden tot een vergroting van de harde kern. Naast het moment van
inzetten van instrumenten en voor welke doelgroepen is het type instrument van belang. Overigens moeten naast het inzetten van beleid
ook prikkels worden ingebouwd die personen stimuleren werk te vinden. Hierbij verdient de armoedeval bij vrouwen aandacht.
In de bijstand moet het reïntegratiebeleid met name worden gericht op vrouwen die een halfjaar een uitkeringen hebben. Het beleid van
kinderopvang en scholing ter versterking van de positie van vrouwen met kinderen kan bijvoorbeeld worden geïntensiveerd. Bij
scholingsinstrumenten gaat het dan met name om beroepscursussen gericht op het verkrijgen van een specifieke baan aangeboden door
2
de werkgever of het uitzendbureau 2.
In de WW kan het beleid op een later tijdstip worden gericht op vrouwen in de WW. Kinderopvang voor vrouwen in de ww is minder
nuttig, zoals blijkt uit het geringe verschil in werkhervattingskans. In de WW speelt met name leeftijd een rol. Personen met een leeftijd
tussen de 45 en 65 jaar behoren daar in het derde jaar tot de harde kern. Ook voor deze groep geldt dat het inzetten van
scholingsinstrumenten en sollicitatiecursussen hun perspectief kan verbeteren. Ook hier gelden dezelfde opmerkingen als bij de
scholingsinstrumenten in de bijstand
1 Voor een gedetailleerde beschrijving zie M. van Leuvensteijn en P. Koning, Duration dependence in unemployment insurance and
social assistance: consequences of profiling for the unemployed, CPB Researchmemorandum, no. 163.
2 Zie Centraal Planbureau, Arbeidsbemiddeling en reïntegratie van werklozen, Werkdocument no. 118, empirische resultaten in
hoofdstuk 5.
Copyright © 2000 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)