De Ecu: praktijk en plan
Het rapport-Delors over de economische en monetaire integratie stelt voor om de Ecu een
hoofdrol te geven in de Europese Gemeenschap. Dit kan aanzienlijke kostenbesparingen
opleveren. In dit artikel wordt nagegaan hoe dit onderdeel van het rapport gestalte kan
krijgen. Uit een schets van ontstaan en ontwikkeling blijkt dat de Ecu een aantal
tekortkomingen kent die het gebruik van deze munt belemmeren. Overheden kunnen het
gebruik van de Ecu aantrekkelijker maken door hun eigen activiteiten te financieren en
te verrekenen in Ecu. Op deze manier kunnen de Europese valuta’s langzamerhand
worden verdrongen en kan de Ecu uitgroeien tot de unieke Europese munt.
DRS. L.J.R. SCHOLTENS*
Ontstaan en ontwikkeling
De officiele Ecu zag het levenslicht in Brussel met de
aanvaarding van de ‘Resolutie van de Europese Raad van
5 december 1978 over de invoering van het Europees
Monetair Stelsel (EMS)’1. Het EMS moet de wisselkoersstabiliteit bevorderen en de Ecu speelt een centrale rol in
het EMS. De Ecu is een gewogen gemiddelde van de
valuta van de deelnemende ianden. ledere vijf jaar kan
men de samenstelling herzien, terwijl ook een wijziging van
het gewicht van een valuta met minstens 25 procent een
basis kan vormen voor herziening.
In de Brusselse resolutie kreeg de Ecu vier taken toebedeeld: (1) numeratorvoor hetwisselkoersmechanisme. De
waarde van de nationale valuta wordt in EMS-verband
steeds in Ecu uitgedrukt; (2) basis voor de afwijkingsindicator. Voor elke munt geldt een spilkoers tegenover de Ecu.
Die koers wordt gebruikt voor de vaststelling van de bilaterale spilkoersen tegenover de valuta van de andere deelnemende Ianden. De valuta’s mogen in beperkte mate
fluctueren rond de bilaterale spilkoersen; (3) rekeneenheid
voor interventies en kredietsteun. Om koersstabiliteit mogelijk te maken intervenieren de deelnemers op de valutamarkt en kunnen ze elkaar financier!ngsfaciliteiten aanbieden; en (4) reserve-instrument en onderling verrekenmidcte/tussen de monetaire autoriteiten van de EG. De centrale banken ontvangen Ecu’s van het Europees Fonds
voor Monetaire Samenwerking tegen deposito van twintig
procent van hun goud- en dollarreserve. Elke drie maanden
wordt de inbreng van de banken vernieuwd op basis van
de aanwezige reserves en het prijs- en koersniveau daarvan.
De valuta’s van de twaalf lidstaten bepalen de waarde
van de Ecu. Het zwaarste gewicht in de Ecu-mand wordt
gevormd door de Duitse mark, die voor 30% meetelt. De
Franse franc telt mee voor 19%, het Britse pond voor 13%
en de Italiaanse lire voor 10%. De gulden staat op de vijfde
plaats met een gewicht van 9,5%. Het relatieve belang van
de munt van een land wordt bepaald door de grootte van
de economie, het aandeel in het EG-handelsverkeer en het
aandeel in het kredietmechanisme van het EMS. Een
836
formule waarmee de gewichten bepaald worden ontbreekt:
de politiek speelt eveneens een rol bij het bepalen van het
relatieve belang van de munten.
De waarde van de Ecu kan van dag tot dag veranderen
door koersfluctuaties van de samenstellende valuta. In
figuur 1 is de wisselkoers van de Ecu tegenover de gulden
weergegeven. Daaruit blijkt een geleidelijke depreciatie
van de Ecu tot 1987, daarna stabiliseert de Ecu/guldenkoers zich. Ook reeel is de gulden geapprecieerd; met de
Duitse mark vormt de gulden wat dit betreft een uitzondering. Tegenover gulden en mark verloor de Ecu ruim tien
procent aan koopkracht: de stijging van het consumentenprijspeil in Nederland en de Bondsrepubliek was in nationale valuta geringer dan gemeten in Ecu. Het omgekeerde
was het geval in de andere lidstaten; vooral tegenover de
valuta van de zuidelijke Ianden won de Ecu fors aan
koopkracht2.
Het in Ecu aanhouden van twintig procent van de gouden dollarreserves door de centrale banken van de Ianden
die deelnemen aan het wisselkoersmechanisme, heeft geleid tot een aandeel van ongeveer tien procent in de
Internationale reserves. Nadat dit in de beginjaren circa
vijftien procent van de totale officiele reserves bedroeg, is
het aandeel geleidelijk verminderd. De dalende waarde
van de dollar en de toenemende reservefunctie van Duitse
mark en Japanse yen zijn hiervoor verantwoordelijk.
EG-instellingen drukken hun activiteiten en voornemens
uit in Ecu en hun middelenbeheer is deels in Ecu gaan
luiden. Daartoe openden ze rekening-couranttegoeden in
Ecu, wat aanleiding was voor het ontstaan van een scala
financiele Ecu-produkten zoals deposito’s, kredieten en
obligatieleningen, die ook buiten het Brusselse circuit aangeboden werden. Aldus werd de particuliere Ecu geboren.
Deze munt is aantrekkelijk omdat de koers wordt bepaald
door het gewogen gemiddelde van de deelnemende valu* De auteur werkt bij de vakgroep macro-economie van de Universiteit van Amsterdam. Hij bedankt Eelke de Jong voor enkele
opmerkingen bij een eerdere versie van het artikel.
1. Bulletin EG, No. 12, 1978, biz. 10 e.v.
2. J. Girard en A. Steinherr, In what sense is the Ecu a low risk
currency?, EIB Papers, nr. 13, december 1989, biz. 57-73.
ta’s. De koersfluctuaties van de Ecu zijn veelal geringer dan
die van afzonderlijke valuta’s, zoals lire, peseta en Franse
franc. Een Franse belegger kan bij voorbeeld met de Ecu
bij een gelijk risico een hoger rendement behalen, of loopt
bij een gelijk rendement een lager risico. Door verschillende nationale monetaire autoriteiten zijn bepalingen opgesteld, die de verspreiding en het gebruik van de Ecu
belemmeren. De Ecu kan voor particulieren bij voorbeeld
niet als wettig betaalmiddel gelden.
Op de particuliere financiele markten heeft de Ecu op vele
marktsegmenten een plaatsje veroverd; er zijn, naast de
eerdergenoemde produkten, ook certificates of deposit,
commercial papers, warrantleningen en floating rate notes
die in Ecu luiden. Internationale banktransacties in Ecu
namen in de eerste helft van de jaren tachtig aanzienlijk toe,
maar deze groei is daarna sterk afgenomen, ondanks de
invoering van een clearingstelsel. De vorderingen in Ecu van
de BIS-banken (banken in industrielanden en financiele centra) bedroegen aan het eind van 1989 bijna $ 105 miljard.
Het overgrote deel hiervan betreft interbancaire vorderingen.
In het particuliere Ecu-circuit is sprake van een forse onevenwichtigheid of ‘mismatch’, omdat de Ecu-uitzettingen die
gestald zijn bij niet-banken veel omvangrijker zijn dan de
Ecu-tegoeden afkomstig van niet-banken. Deze ‘mismatch’
moet in de samenstellende valuta van de Ecu afgedekt
worden. Het aandeel van de Ecu in Internationale obligatieemissies is snel gegroeid en bedraagt inmiddels meer dan
zes procent. In 1989 werd voor een bedrag van circa $ 13
miljard uitgegeven aan Ecu-obligaties, waarmee de Ecu op
de zesde plaats staat van valuta’s waarin wordt geemitteerd.
Aan het eind van 1989 luidde van de uitstaande Internationale obligatieleningen zes procent ($ 51 miljard) in Ecu3.
De relatief beperkte rente- en koersfluctuaties betekenen dat de verrekening in Ecu onzekerheid over de opbrengst van Internationale transacties vermindert, terwijl
het valutamanagement erdoor kan worden vereenvoudigd.
Ondanks deze voordelen wordt de munt weinig gebruikt:
de groei van de Ecu op financiele markten wordt niet
geschraagd door een identieke ontwikkeling van het commerciele gebruik. Het belangrijkste obstakel ligt in het
gegeven dat rekeningen en salarissen niet in Ecu betaald
kunnen worden: een thuisbasis ontbreekt. Ook het gegeven dat de Ecu in de internationale handel weinig aanvaard
is, vormt een belemmering. Als factureringseenheid is het
belang van de Ecu gering; ongeveer een procent van alle
importen en vier procent van de exporten in de EG wordt
gefactureerd in Ecu,’terwijl de intra-EG-handel bijna zestig
procent van de totale handel van de Gemeenschap vormt .
Tekortkomingen
De stagnatie bij de ontwikkeling van het gebruik van de
Ecu vloeit voort uit enkele tegenstrijdigheden in de taken
van de Ecu. Sommige problemen hebben vooral betrekking op het officiele, andere op het particuliere circuit.
Het systeem van de afwijkingsindicator van de Ecu is
niet consistent met het interventiemechanisme. Het interventiemechanisme is gebaseerd op een rooster van bilaterale spilkoersen. Het rooster van bilaterale interventiemarges stelt een grens aan de waarde van de bilaterale
koersveranderingen. De afwijkingsindicator geeft daarentegen informatie over het gewogen gemiddelde van de
bilaterale koersafwijkingen van een munt. De afwijkingsindicator is dus gebaseerd op minder strikte beperkingen dan
het rooster5. Een ander probleem is dat de waarde van de
Ecu-reserves direct gekoppeld is aan de goud- en dollarvoorraad van de centrale banken. ledere drie maanden
wordt een nieuwe omvang van de reserves berekend. Dit
impliceert dat de waarde van de Ecu-reserves aanzienlijk
ESB 12-9-1990
Figuur 1. Koers van de Ecu in guldens (jaargemiddelden)
979
1 98O
1 981
1 982
1 983
1 964
1 985 1 986
1 987
1 988
1 989
Bron: Ecu newsletter.
kan fluctueren, hetgeen de betekenis van de Ecu-reserves
in sterke mate reduceert. Een derde tekortkoming is de
manier waarop interventies in het wisselkoersmechanisme
gefinancierd worden. Interventies in het wisselkoersmechanisme zouden in Ecu moeten gebeuren tussen de
afwijkingsdrempel en de uiterste koers. Meestal intervenieren landen waarvan de valuta onder druk staat reeds voor
de afwijkingsdrempel is bereikt, om beleidsaanpassingen
te vermijden: de intra-marginale interventies. De verplichte
interventies zijn beperkt gebleven, en daarmee ook de
omvang van in Ecu te verrekenen interventiesaldi. De
monetaire autoriteiten hebben maatregelen genomen om
het functioneren van de officiele Ecu te verbeteren6, maar
de positie van de Ecu is nog niet versterkt.
Een fundamenteel probleem voor de particuliere Ecu is
dat de functie van oppotmiddel conflicteert met het streven
naar meer stabiele wisselkoersen in het EMS. Hoe stabieler de koersen van de munten die de Ecu samenstellen,
hoe minder aantrekkelijk is het om Ecu’s aan te houden.
Voor beleggers vermindert dan immers de risicopremie op
deze valuta7. Een ander onopgelost punt is de strijdigheid
tussen het optimale gebruik van de Ecu als beleggingsinstrument en de toenemende kapitaalmarktliberalisatie. Liberalisatie van kort kapitaalverkeer veroorzaakt problemen, omdat de Ecu uiteindelijk door de particuliere sector
in haar samenstellende valuta moet worden omgewisseld
en er een aanzienlijke mismatch bestaat. Liberalisatie van
het kapitaalverkeer maakt de Ecu minder aantrekkelijk als
beleggingsinstrument8.
De achtergrond van deze technische en politieke problemen ligt in de houding van de monetaire autoriteiten9. Het
gebruik van de Ecu is beperkt omdat een gelijke behandeling van deze munt en nationale valuta de monetaire autoriteiten beleidsvrijheid kan ontnemen. Het ontbreekt de Ecu
aan een ree’le basis, zodat Ecu-creatie tot liquiditeitsverrui-
3. BIS, 60th Annual Report, Basle, juni 1990, biz. 133-141; OESO,
Financial Market Trends, Paris, mei 1990, biz. 70; OESO, Financial Statistics Monthly, nr. 5, mei 1990, biz. 13.
4. ECU Newsletter, The commercial use of the Ecu: invoicing and
import-export practices, januari 1990, biz. 16-30.
5. Shinji Takagi, An alternative approach to the divergence indicator in the European Monetary System, De Economist, vol. 137, nr.
3, 1989, biz. 360-366.
6. DNB, Jaarverslag 1985, biz. 153 en Jaarverslag 1987, biz.
138-139).
7. H. Jager en E. de Jong, The exchange rate mechanism of the
EMS and the Ecu as a reserve asset, an impending incompatibility,
European Economic Review, vol. 31, 1987, biz. 1071-1091.
8. H. Jager en E. de Jong, The private Ecu’s potential impact on
global and European exchange rate stability, Banca Nazionale del
Lavoro Quarterly Review, nr. 164, maart 1988, biz. 51-55.
9. A. Szasz, De politieke economie van de Europese munt, Rotterdamse Monetaire Studies nr. 37, 1989.
837
ming aanleiding kan geven. De Ecu is voor alle lidstaten
een eurovaluta en wordt door de monetaire autoriteiten
dienovereenkomstig behandeld. In het rapport-Delors
wordt daarentegen de aantrekkelijkheid van vaste wisselkoersen en een munt erkend en wordt een pleidooi gehouden voor de Ecu als unieke munt in de Gemeenschap.
De Ecu in de EMU
De commissie-Delors stelt voor om de Ecu een centrale
positie toe te kennen in de EG10. De vorming van een
Economische en Monetaire Unie (EMU) moet niet alleen
gepaard gaan met vrij kapitaalverkeer, gecoordineerd monetair beleid en een gemeenschappelijke centrale bank, er
moet ook een munteenheid komen voor de hele EG. De
Ecu kan de afzonderlijke valuta van de lidstaten vervangen
en wordt ingebed in de communautaire structuur van de
EMU. Als noodzakelijke voorwaarden voor een monetaire
unie ziet de commissie-Delors de volgende drie punten:
– volledige en onomkeerbare convertibiliteit van de munten van de lidstaten,
– volledige liberalisatie van kapitaaltransacties en volledige integratie van het bankwezen en financiele markten,
– afschaffing van fluctuatiemarges en de onherroepelijke
aaneenklinking van wisselkoerspariteiten.
De invoering van een enkele munteenheid is niet strikt
noodzakelijk bij deze omschrijving. Dat erkent de commissie-Delors zelf ook, maar om economische, psychologische en politieke redenen wordt een gezamenlijke munt
door haar gezien als een natuurlijke en wenselijke verdere
ontwikkeling van de monetaire unie.
Een munt draagt volgens het Rapport Delors bij aan de
mogelijke voordelen van de Europese integratie vanwege
de reductie van transactiekosten. Vooral importeurs en
exporteurs zullen baat kunnen hebben bij de vervanging
van twaalf munten door een munt. De onderlinge handel
van de EG-landen bedraagt circa zestig procent van hun
totale handel, terwijl de invoer en de uitvoer in de EG
gemiddeld ongeveer dertig procent bedraagt van het bruto
binnenlands produkt. De Europese Commissie becijfert dat
de invoering van een unieke munt het bedrijfsleven Ecu 15
tot 20 miljard kan besparen11. Ook wordt het monetaire
beleid eenvoudiger als de autoriteiten met een in plaats van
met twaalf munten te maken hebben. Het gebruik maken
van een enkele munt zal de onomkeerbaarheid van de
totstandbrenging van de monetaire unie tot uitdrukking
kunnen brengen. De unieke munt zou een sterkere positie
kunnen innemen tegenover valuta als de dollar en de yen
dan de afzonderlijke nationale valuta van de EG-landen.
Deze redenen zijn voor de commissie-Delors aanleiding
om te pleiten voor het zo spoedig mogelijk vervangen van
de nationale valuta door een enkele munt, na de vastmaking van de wisselkoersen van de lidstaten. In haar rapport
geeft ze echter niet aan hoe de Ecu omgevormd kan
worden tot een echte gemeenschappelijke munt.
Mogelijkheden
De gemeenschappelijke munt kan op verschillende manieren gestalte krijgen. Een mogelijkheid is om de afzonderlijke valuta van de ene dag op de andere te vervangen door
een nieuwe munt. De valuta’s van de lidstaten verliezen dan
plotsklaps hun geldigheid. De nieuwe munttreedt in de hele
Gemeenschap in de positie van de afzonderlijke valuta’s.
Zo’n operatie, vergelijkbaar met een geldsanering, leidt snel
tot het beoogde doel.
838
Andere strategieen zullen gebaseerd zijn op het principe
van concurrerende valuta. De beoogde unieke munt bestaat dan een bepaalde tijd naast de verschillende nationale valuta’s, die onderling en tegenover die unieke munt
enigszins in waarde kunnen veranderen: er is sprake van
een parallelle munt. Als het gebruik van de gemeenschappelijke munt toeneemt, verliezen nationale autoriteiten geleidelijk mogelijkheden om zelfstandig beleid te voeren.
Een stijging van het gebruik van de gemeenschappelijke
munt kan voortvloeien uit dwang van hogerhand en/of uit
aantrekkingskracht van de munt zelf.
De weg van de geleidelijkheid lijkt politick aantrekkelijker
dan de snelle vervanging, omdat bijna ongemerkt de mogelijkheden van zelfstandig beleid afnemen ten gunste van
een gemeenschappelijk monetair beleid. Bij de valutaconcurrentie loert het gevaar van de Wet van Gresham: ‘bad
money always drives out good money’. Wanneer er verscheidene geldsoorten bestaan met een wettelijke vaste
waardeverhouding, terwijl de feitelijke daarvan afwijkt, dan
verdrijft de geldsoort waarvan de relatieve feitelijke waarde
kleiner is dan de wettelijke de anderen uit circulatie. De
wettelijke en de feitelijke waardeverhouding zullen daarom
gelijk moeten blijven. Dat betekent dat in een vroeg stadium
besluiten moeten worden genomen over status en bevoegdheden van de gemeenschappelijke centrale bank,
die de waardeverhouding bewaakt. In het rapport-Delors
wordt de parallelle muntstrategie verworpen, omdat zonder
aanvullendemaatregelen het gevaar bestaat van ongecontroleerde geldcreatie, terwijl de coordinate van het monetaire beleid gecompliceerd wordt. Door de vraagstukken
over positie en mogelijkheden van de gemeenschappelijke
centrale bank te koppelen aan de parallellie van de gemeenschappelijke munt, behoort deze strategic toch tot de
opties om een unieke munt in de EG te realiseren.
Dwang en aantrekkingskracht zijn bepalend voor de
ontwikkeling van de gemeenschappelijke munt. Een zekere druk om te komen tot een aanzienlijk gebruik van de
gemeenschappelijke munt kan afkomstig zijn van de monetaire autoriteiten. Maar het dwangmatig bevorderen van
het gebruik van de gemeenschappelijke munt lijkt problematisch. In de eerste plaats is het in tegenspraak met de
beoogde psychologische effecten van een unieke munt in
de EG, die tot een gevoel van verbondenheid zou moeten
leiden. In de tweede plaats is het in economisch opzicht
geen verstandige zet, omdat subjecten dan geen keuzes
meer kunnen maken bij financiele beslissingen over de te
gebruiken valuta. Dit kan leiden tot een vermindering van
het handels- en kapitaalverkeer. De autoriteiten zullen
daarom zeer voorzichtig zijn met het afdwingen van een
prominente rol voor de gemeenschappelijke munt.
Naast dwang is de aantrekkingskracht van de gemeenschappelijke munt zelf een factor die het gebruik ervan
stimuleert. Deze aantrekkingskracht moet gelden voor verschillende marktpartijen. Voor bij voorbeeld beleggers
moet de netto-opbrengst van vermogenstitels concurreren
met de opbrengst van vergelijkbare titels in nationale valuta. In het handelsverkeer moeten de transactiekosten van
vergelijkbare omvang zijn.
Bij aantrekkingskracht kunnen een aantal aspecten worden onderscheiden12. In de eerste plaats het risico. Het
risico van een verandering van de waarde van tegoeden in
de communautaire munteenheid moet beperkt zijn, want
beleggers en exporteurs en importeurs letten niet alleen op
10. Committee for the Study of Economic and Monetary Union,
Report on economic and monetary union in the European Community, (rapport-Delors), Brussel, 12 april, 1989.
11. Europe Documents, No. 1606, 24 maart 1990.
12. Karl Otto Pohl, The further development of the European
Monetary System, in: Committee for the Study of Economic and
Monetary Union, biz. 129-155.
het rendement, maar ook op het risico. Renterisico en
wisselkoersrisico zijn hierbij de voornaamste risicobronnen. Een tweede element van aantrekkingskracht is de
gelijkwaardigheid van de gemeenschappelijke munt tegenover de nationale valuta. De behandeling van betalingen
en vermogenstitels moet niet ongunstiger zijn dan die van
de nationale valuta. Dit is de verantwoordelijkheid van de
monetaire autoriteiten. Een derde element is het bestaan
en de ontwikkeling van efficient werkende markten, waarop
vermogenstitels in de gemeenschappelijke munt geemitteerd en verhandeld kunnen worden. Hierbij ligt voor de
communautaire instellingen een belangrijke taak. Nauw
hieraan verwant is de noodzaak van het voeren van een
duidelijke en maatschappelijk verantwoorde monetaire politiek. Marktpartijen moeten kunnen vertrouwen op de monetaire autoriteiten, waarbij het beleid in eerste instantie
gericht is op het handhaven van de interne en externe
stabiliteit van de gemeenschappelijke munt. Bij het bevorderen van de aantrekkelijkheid lijkt een stimulerende rol
van de autoriteiten dus onontkoombaar. Deze stimulansen
kunnen grotendeels marktconform zijn, waardoor de beslissingen van de economische subjecten niet in die mate
verstoord worden als het geval zou zijn bij dwang.
De parallelle munt is een strategic om te komen tot een
munt in de EG, maar er bestaan verschillende opties voor
zo’n parallelle munt (zie figuur 2).
Een eerste onderscheid is dat een parallelle munt gedefinieerd kan worden als mandvaluta of als onafhankelijke
valuta. Bij de mandvaluta bestaan verschillende mogelijkheden voor een nadere invulling. Er moeten keuzes gemaakt
worden bij de weging van de samenstellende valuta en bij de
bepaling van de verhouding van deze valuta tot elkaar en tot
de mandvaluta. De mandvaluta kan als spil van het systeem
worden gedefinieerd, maar ook als extra munteenheid. De
mandvaluta is dan een dertiende munt in de Gemeenschap.
Als de mandvaluta als spil gedefinieerd wordt, kunnen de
afzonderlijke valuta minder tegenover de spil fluctueren dan
tegenover elkaar. De koersvariabiliteit van de gemeenschappelijke munt kan dan geringer zijn dan die der afzonderlijke
valuta. Als de mandvaluta als dertiende munt gedefinieerd
wordt zijn de mogelijke onderlinge fluctuaties even omvangrijk. De huidige Ecu fungeert in de praktijk als dertiende munt
en is niet gelijkwaardig aan de andere munten.
Een onafhankelijke valuta kan ‘willekeurig’ gedefinieerd
worden of gekoppeld zijn aan een index van bij voorbeeld
lonen, rentes en grondstoffenprijzen. De tweede methodiek is onaantrekkelijk voor gecompliceerde economieen.
De onafhankelijkheid heeft betrekking op de koersontwikkeling van de valuta van de EG-landen: de koers van de
onafhankelijke munt hangt niet direct samen met die van
de afzonderlijke munten. Net als bij de mandvaluta kan
gekozen worden voor een wisselkoerssysteem waarin de
gemeenschappelijke munt fungeert als spil of als extra
Figuur2. Mogelijke vormen van een parallelle munteenheid
munt. De onafhankelijk gedefinieerde gemeenschappelijke
munt die als spil fungeert, vormt het referentiepunt waar de
EG-valuta in beperkte mate rond fluctueren. De verschillende valuta’s kunnen tegenover deze spil in mindere mate
fluctueren dan tegenover elkaar. De bewegingen van de
spil zijn onafhankelijk van die van de afzonderlijke valuta’s,
in tegenstelling tot de situatie bij de mandvaluta. Verder kan
een onafhankelijk gedefinieerde munt als dertiende munt
fungeren. Hierbij sluit het voorstel aan van de Britse minister van Financien, Major, die wenst van de huidige Ecu een
‘harde Ecu’ te maken. De harde Ecu zou nooit mogen
devalueren tegenover EG-valuta’s en daardoor geleidelijk
terrein winnen op deze valuta’s13.
Bij zowel de mand- als de onafhankelijke valuta is de
keuze voor de mate van koppeling met de nationale valuta’s van belang. Gekozen kan worden voor vaste maar
aanpasbare of voor beheerst zwevende koersen14. De
tweede optie lijkt weinig realistisch omdat het een stap
terug zou betekenen in vergelijking metde huidige situatie.
Een probleem is dat zowel de mandvaluta als de onafhankelijke valuta niet ontkomen aan tekortkomingen die hiervoor zijn geschetst. Het steeds kleiner maken van de
koersfluctuaties betekent voor beide opties dat de aantrekkelijkheid van de communautaire munt als beleggingsinstrument vermindert. Een overwinning op basis van betere
kwaliteit ligt uit dien hoofde niet in het verschiet.
Afgezien van de precieze vorm lijkt een onafhankelijke
valuta een waarschijnlijkere kandidaat voor de positie van
unieke Europese munt dan een mandvaluta. Dit is met
name gelegen in de geringere onderlinge beinvloeding van
de verschillende valuta’s. Het sentiment van de monetaire
autoriteiten tegenover de Ecu is momenteel niet gunstig,
terwijl men heeft ingestemd met het pleidooi in het rapportDelors voor een munt in de EG. Een nieuwe mandvaluta
zou verwarring teweeg brengen; een nieuwe onafhankelijke munt lijkt daarom een redelijk alternatief. Het betekent
mogelijk wel het teloorgaan van het resultaat dat de Ecu
op de particuliere financiele markten heeft bereikt.
De mogelijkheden voor de Ecu om uit te groeien tot de
unieke gemeenschappelijke munt van de Europese Gemeenschap hangen vooral af van de wil van de nationale
autoriteiten. Die wil lijkt op dit moment afwezig, maar de
wens om te komen tot een munt in de EG bestaat wel.
Om het doel van de unieke munt te bereiken staan
verschillende wegen open. Of het bereikt wordt hangt
vooral af van de aantrekkingskracht van de unieke munt
als ruilmiddel, rekeneenheid en oppotmiddel. Het aantrekkelijk maken kan geschieden door een gemeenschappelijke centrale bank zorg te laten dragen voor een beheerste
ontwikkeling van de geldcreatie. De autoriteiten kunnen op
het gebied van concurrentiemogelijkheden en de ontwikkeling van markten de gemeenschappelijke munt een voorkeursbehandeling geven tegenover de bestaande munteenheden door de financiering en verrekening van de
eigen activiteiten in de gemeenschappelijke geldeenheid.
Een fors deel van de financiering in de non-bancaire sfeer
heeft immers betrekking op overheden, terwijl het betalingsverkeer van en via de overheid een aanzienlijk deel
uitmaakt van het totale betalingsverkeer. Het betekent dat
de invloed vermindert van de nationale autoriteiten op de
binnenlandse liquiditeitsontwikkeling en daarmee op het
binnenlandse economische beleid.
Bert Scholtens
Spil
13e munt
Spil
13e munt
13. Financial Times, 21 juni 1990.
14. De andere opties van de bestaande wisselkoersregimes vervallen: bij vaste koersen is geen sprake meer van een parallelle
munt maar van een duale munt; bij vrij zwevende koersen ont-
breekt de bestaansgrond voor een gemeenschappelijke munt.
ESB 12-9-1990
839