De economische voordelen van
het basisinkomen
Een basis voor het midden- en kleinbedrijf
Onlangs heeft de WRR een voorstel gedaan voor de invoering van een gedeeltelijk
basisinkomen. Dit idee is door politici vrij snel van tafel geveegd. Het zou niet realistisch
zijn. In dit artikel wordt betoogd dat er enkele keiharde economische argumenten aan te
voeren zijn voor de introductie van een basisinkomen. De auteur zet uiteen dat een
basisinkomen leidt tot minder schaalvergroting, een groter aantal zelfstandige
ondernemers, vermindering van oneerlijke concurrentie en de mogelijkheid tot
deregulering. De produktie en de werkgelegenheid in het midden- en kleinbedrijf zouden
hierdoor fors kunnen stijgen. De auteur erkent dat de financiering van een basisinkomen
problemen kan opleveren, maar geeft aan waarom het probleem minder groot is dan
algemeen wordt aangenomen.
DR. B. NOOTEBOOM*
Het midden- en kleinbedrijf
Het mkb 1) is van groot belang voor zowel de dynamiek
als de stabilitiet van de economie. Het mkb neemt vaak het
voortouw bij innovatie. Dat geldt niet voor grootschalige
basisinnovaties die de financiele reserves en grote teams
van hoog gespecialiseerde arbeid vergen die alleen grote
ondernemingen kunnen bieden. Het betreft de meer kleinschalige radicale veranderingen en vooral de talloze innovatieve toepassingen van nieuwe technieken, materialen
en methoden in nieuwe produkten, processen en diensten. Bepaalde soorten innovatie vinden vaak plaats bij
een kleine minderheid van kleine bedrijven, terwijl het
grootbedrijf volgt na het eerste bewijs van commercieel
succes. Het mkb fungeert aldus als proeftuin voor het
grootbedrijf. Er is derhalve sprake van een zekere complementaritiet tussen groot en klein: klein zorgt voor het
eerste begin, en groot geeft de stoot voor produktie op grote schaal, in de groeifase van de levenscyclus. Als vervolgens de fase van rijpheid en verval wordt bereikt, dan gaat
het grootbedrijf zoeken naar een nieuwe innovatie. Er zijn
indicaties dat in die fase het mkb vol blijft houden en zelfs
nog toe blijft treden. Anders gezegd: kleine bedrijven zijn
de eersten, maar ook de laatsten 2). Het positieve hiervan
is, dat het mkb nog aanpassingsinnovaties dan wel perspectiefvolle restmarkten weet te vinden. De keerzijde is,
dat het mkb misschien achter de ontwikkelingen aanloopt,
en blijft toetreden tot activiteiten die geen perspectief meer
hebben. Het aanblijven en volhouden aan het einde van de
levenscyclus impliceert dat het mkb structureel een stabiliserende invloed heeft op produktie en werkgelegenheid.
Ook conjunctureel fungeert het mkb als stabilisator
doordat werklozen hun toevlucht zoeken in een eigen bedrijf. Het is voorts van belang voor de werkgelegenheid
(als werknemer of ondernemer) van groepen die elders
moeilijker aan het werk komen: jongeren, vrouwen, etnische minderheden. Voor de kwaliteit van arbeid is van belang dat arbeid in het mkb vaak minder gespecialiseerd en
gesegmenteerd is. De arbeidsverhoudingen zijn meer informeel en persoonlijk, en taken zijn minder strak geregeld. Dit alles geeft de werkende in het mkb meer variatie,
meer overzicht, en meer ruimte voor initiatief en voor communicatie. Daar staat tegenover dat de arbeidsvoorwaarden, zoals loon, mogelijkheden vooropleiding, werkzekerheid en promotiekansen veelal minder gunstig zijn 3). Op
den duur, en vanuit het oogpunt van welzijn, is echter het
voordeel van minder fragmentatie en meer variatie en
overzicht wellicht groter dan deze nadelen. Er zijn ook indicaties dat per saldo de tevredenheid omtrent arbeid groter
is in kleinere bedrijven 4).
Bovendien ligt bij het mkb het accent op variatie, maatproduktie, persoonlijke relaties met afnemers. Verder bevordert het mkb ruimtelijke spreiding, wat goed is voor de
leefbaarheid van stad en dorp, en minder infrastructurele
voorzieningen vergt.
Ten slotte kan opgemerkt worden dat het mkb een buffer
vormt tegen economische machtsconcentratie. Zo bezien
is de pluriformitiet van het mkb goed voor de democratie
* Medewerker bij het Economisch Instituut voor het Midden- en Kleinbedrijf (EIM). Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1) Alle ondernemingen met minder dan 100 werkzame personen in
het particuliere bedrijfsleven, exclusief landbouw/visserij en delfstoffen. Voor meer gegevens en kenmerken, zie o.a. B. Nooteboom, de
grootheden van de kleintjes. Een overzicht van het midden- en kleinbedrijf, ESB, 12 maart 1986, biz. 272-276.
2) Zie o.a. H.W. de Jong, Dynamische markttheorie, Leiden/Antwerpen 1981/1982. De rol van het mkb wordt treffend gei’llustreerd in een
onderzoek naar de introductie van zelfbediening, supermarkten en
discountwinkels: B. Nooteboom, Innovatie, levencyclus en het aandeelvanzelfstandigen. Een voorbeeld uitdedetailhandel.ESB, 11 januari 1984, biz.,31-36. Zie verder ook A.M. Webbink, Groot en klein in
de Industrie, EIM, 1985.
3) C.C.P.M. van Ginneken, Wie werken in het midden- en kleinbedrijf,
EIM, 1985; idem Kwaliteit van de arbeid in groot en klein, EIM, 1986.
4) De resultaten van onderzoek op dit punt zijn echter niet geheel
consistent en duidelijk. Tevredenheid hangt ook af van leeftijd, opleiding, ervaring.gewenning, sexe, achtergronde.d. Hiervoormoet worden gecorrigeerd, en dat is niet eenvoudig.
IdO,
en voor de kwaliteit van het maatschappelijk bestel. Men
kan vanuit sociaal-filosofisch gezichtspunt nog dieper ingaan op de maatschappelijke waarden van het mkb, maar
dat past niet in dit artikel 5).
Een basisinkomen
Mijn stalling is dat invoering van een basisinkomen (bi)
het mkb zal stimuleren. Voor het bi gelden sociale overwegingen, maar, van groter belang voor de discussie over het
bi is wellicht dat er een belangrijk economisch argument
bij zou komen, gericht op groei, innovatie en ondernemerschap. Dit kan misschien tegenwicht bieden aan het idee
dat een bi weliswaar sympathiek is vanuit een gezichtspunt van verdelende rechtvaardigheid, maar uiteindelijk averechts uitpakt, omdat het de economische groei
vermindert en daarmee ook de werkgelegenheid verkleint.
Die vrees voor produktieverlies houdt verband met de financiering van een bi en de gevolgen voor met name de
marginale lastendruk. Naar mijn mening is een bi juist
goed voor het mkb. Het bi leidt tot schaalverkleining, een
groter aantal zelfstandige ondernemers, deregulering en
tot vermindering van oneerlijke concurrentie. Deze vier
punten zullen in het vervolg de revue passeren.
Compensatie van schaaleffect
In vrij fundamentele studies van produktiviteit in de detailhandel is een systematisch, significant en belangrijk
schaaleffect vastgesteld in de exploitatie van winkels,
horeca-vestigingen en vergelijkbare vestigingen voor
dienstverlening 6), Dit effect komt voort uit een ‘drempel’
in de exploitatiekosten, dit wil zeggen kosten die moeten
worden gemaakt ongeacht hoeveel of hoe weinig omzet
wordt gerealiseerd. De drempel ontstaat doordat gedurende de gehele openingstijd van de vestiging minstens
een persoon beschikbaar moet zijn om klanten te bedienen. Volgens deze theorie is de drempel in arbeidsuren
gelijk aan de openingstijd. Als een vestiging meer onafhankelijk bemande bedieningspunten heeft (afdelingen in
supermarkt of warenhuis), dan is de drempel navenant
hoger.
Er is hier sprake van een schaaleffect: de drempelkosten wegen zwaarder voor kleinere dan voor grotere
vestigingen van dezelfde soort. Dit impliceert een verband
tussen arbeidsproduktiviteit en omzetgrootte. In de beginfase neemt de produktiviteit meer dan evenredig toe, terwijl bij toenemende produktie de toename van de arbeidsproduktiviteit steeds meer afzwakt. Door de intensiteit van de concurrentie kunnen de prijzen (handelsmarges) in kleinere vestigingen niet hoger zijn, wat eigenlijk
nodig is ter compensatie van het schaaleffect in de kosten.
Daardoor is voor kleine bedrijven de winst laag, en is er
vaak verlies. Het komt er veelal op neer dat een klein bedrijf slechts kan voortbestaan als de ‘drempelarbeid’ geheel of ten dele zonder beloning wordt gedaan door de ondernemer of diens familie. In de meeste Westeuropese
landen is hier geen animo meer voor en verdwijnen derhalve de kleine bedrijven. Een opvallende uitzondering is de
opkomst van winkels van etnische minderheden in sommige landen, voor wie de onbetaalde beschikbaarheid van
drempelarbeid (o.a. door gezinsleden) nog aanvaardbaar
is. Het punt is nu, dat het bi kan dienen als een beloning
voor drempelarbeid. Dat zou het schaaleffect verminderen
en daarmee meer perspectief bieden voor kleinere bedrijven. Concurrentie kan zo plaatsvinden op basis van kwaliteit en prijs, zonder verstoring door het schaaleffect.
Men kan hier tegen inbrengen dat de gemiddelde schaal
en daarmee de gemiddelde produktiviteit daalt, en dat dit
verlies oplevert. Hier staan echter de in de voorgaande paragraaf besproken voordelen van het mkb tegenover. In
andere sectoren, zoals de industrie, bouw, vervoer en zakelijke dienstverlening hebben schaaleffecten een andere
structuur. Daar ontstaan schaaleffecten door de ondeelbaarheid van kapitaalgoederen, meer mogelijkheden voor
specialisatie en arbeidsdeling in grootschalige produktie,
meer mogelijkheden voor een efficients onderlinge afstemming van onderdelen van de produktie bij een groter
volume, geringere materiaalkosten per eenheid capaciteit
bij een groter volume en lagere marketingkosten bij een
grotere afzet 7). Ook daar zal een bi het schaaleffect reduceren, ook al geeft het niet die perfecte dekking als bij
schaaleffecten in de vorm van drempelkosten. Ook-daar
geldt dan het tegenargument van een lagere gemiddelde
produktiviteit als gevolg van een bi. Maar ook daar zijn
weer argumenten tegen in te brengen, hoewel de accenten anders liggen dan bij de consumentenverzorgende
dienstverlening. In de industrie, bij voorbeeld, telt het innovatieargument (meer vernieuwende kleine bedrijven) veel
zwaarder, de kwaliteit van de arbeid wellicht even zwaar,
de kwaliteit van produktie minder zwaar, en de waarde van
ruimtelijke spreiding misschien in het geheel niet.
Stimulans voor zelfstandigheid
Ondernemen is in twee opzichten riskant: men kan zijn
gemvesteerd vermogen kwijt raken, en men kan, vooral in
de jaren van aanloop, te weinig verdienen voor onderhoud
van het gezin. Hier richt ik mij op het tweede aspect. In vele
landen bestaat een sociaal vangnet dat een inkomen voor
overleven verschaft als arbeid of ondernemerschap dat
niet doet. Het is supplementair. Het is een tegemoetkoming voor hoge leeftijd, ziekte, zwakte op de arbeidsmarkt, onaangepastheid en mislukking. Het is inherent
zielig en een beetje beschamend. Een faillerende ondernemer kan terugvallen op de bijstand, maar alleen nadat
zijn failleren als mislukking is bestempeld, en erkend is als
entree tot het schellinkje van zieligheid en schaamte. Voor
een beetje ondernemer is dat het allerlaatste wat hij zal accept eren. Dat is prima, kan men nu denken, wantdaardoor
zal de ondernemer er wel voor zorgen niet failliet te gaan.
Maar dat betekent: geen risico’s nemen, en zonder risico’s
is er geen vernieuwing.
Mijn stalling is nu dat vele ontevreden loontrekkers die
potentiele ondernemers zijn, met uitstekende en levensvatbare ideeen en voldoende talent, terugschrikken van
de stap naar ondernemerschap, niet primair vanwege gebrek aan kapitaal (daarvoor kunnen ze naar de bank),
maar vanwege gebrek aan inkomen om het gezin te onderhouden gedurende de aanloopjaren van het bedrijf, en
vanwege het risico van een faillissement dat noopt tot een
schaamtevolle gang naar de bijstand. Het bi zou hier soelaas kunnen bieden.
Deregulering
In vele landen bestaat een lappendeken van fiscale
maatregelen, subsidies en andere regelingen voor kleine
bedrijven. Dit complexe netwerk van regelingen kunnen
de meeste kleine ondernemers moeilijk overzien of doorgronden. Zij blijken vaak niet van een regeling op de hoogte te zijn, of zijn niet in staat er effectief gebruik van te maken. Speciale adviseurs (subsidiologen) zijn nodig. De vele regelingen moeten worden geadministreerd en gecontroleerd; elk met zijn eigen voorwaarden, restricties en interpretaties. Vele regelingen worden lokaal, in gemeenten
5) Zie daarvoor: Waarden en werkelijkheid van het midden- en kleinbedrijf: een sociaal-filosofische interpretatie, bijdrage aan een symposium ,,Normativiteit en economic”, gehouden te Tilburg, op 25 September 1986.
6) Voor een overzicht, Threshold costs in service industries, Service
Industries Journal, begin 1987.
7) H.J. Kuhlmeyeren J. Keus, Industrieleeconomie, Stenfert Kroese,
Leiden, 1982.
toegepast en zijn daar onderhevig aan verschillende interpretaties. De noodzakelijke procedures kosten tijd, inspanning, ergenis en vertraging. De transactie- en bemiddelingskosten (agency costs) staan vaak niet in redelijke
verhouding tot de omvang van het bedrag of het belang
waar het om gaat. Ik vermoed dat er ook hier veelal sprake
is van een schaaleffect; de procedure van bemiddeling,
administratie en controle zal vaak een vaste component
hebben, onafhankelijk van het bedrag of de omvang van
het belang waar het om gaat. Dat betekent dat de uitvoering relatief duur is voor het kleinere bedrijf. Dit kan ertoe
leiden dat juist kleine bedrijven niet worden bereikt.
Neem bij voorbeeld de door de staat gegarandeerde
kredieten. Ban ken moeten daarvoor een bepaalde procedure doorlopen die voor een grater krediet, voor een groter
bedrijf, waarschijnlijk niet veel meer kost dan voor een kleiner krediet voor een kleiner bedrijf. Het grotere bedrijf is
dan uit efficiency-overwegingen aantrekkelijker. Het opzetten van een btw-administratie heeft vermoedelijk ook
een belangrijke vaste kostencomponent, waardoor ook
dat relatief duurder is voor het kleinere bedrijf.
Het zou nai’ef en simplistisch zijn om te veronderstellen
dat een bi alle regelingen zou kunnen vervangen. Het zou
echter een deel van die regelingen kunnen vervangen, die
impliciet of expliciet zijn ingesteld om:
– een compensatie te geven voor schaaleffecten in produktiekosten;
– het opzetten van een nieuw bedrijf aan te moedigen;
– een uitkering of aanvulling op het inkomen te geven
aan ondernemers of hun familie bij ziekte, ouderdom of
tijdelijke tegenslagen;
– een verbetering te geven van weerstandsvermogen in
de markt, cash flow, liquiditeit of financiele reserves,
terwille van continuiteit of investering.
Een op deze leest geschoeide deregulering zou de
werkgelegenheid in het mkb zeker ten goede komen.
Oneerlijke concurrentie
Huidige stelsels van sociale zekerheid kampen met het
probleem van de z.g. ‘social security trap’ of ‘poverty trap’,
in de meeste gevallen moet een uitkeringsgerechtigde zijn
uitkering geheel of grotendeels inleveren als hij of zij begint aan betaalde arbeid of een eigen onderneming. In het
huidige systeem moet dat wel, omdat anders de uitkering
plus loon of winstinkomen al snel meer zou bedragen dan
het minimumloon. Het probleem is dan dat voor hen die
zich aan de regels houden, de stimulans voor initiatieven
voor betaalde arbeid of ondernemerschap zeer gering is.
Bijgevolg zullen uitkeringsgerechtigden of wel geen initiatief nemen, waardoor zij ‘gevangen’ zitten in de uitkeringssituatie, of wel de regels verbreken om deel te nemen aan
het zwarte of grijze circuit, door inkomsten niet op te geven. In toenemende mate lijken dergelijke ‘informele’ activiteiten te worden ervaren als sociaal verdedigbaar. Omdat er zoveel onvervulde behoeften zijn, en het voor uitkeringsgerechtigden prettig kan zijn nuttige arbeid te verrichten. Steeds meer mensen, inclusief lokaleautoriteiten, vinden het steeds moeilijker om dergelijk gedrag als crimineel
of zelfs onwettig te zien. Sommige lokale autoriteiten doen
een oogje dicht, maar anderen weer niet. Zelfs de rijksoverheid lonkt naar het idee van werk met behoud van uitkering. Er is bij voorbeeld een subsidie voor het starten van
een bedrijf, die alleen werklozeji wordt toegekend. Dit is allemaal heel begrijpelijk. Trouwens, hoe men er ook over
oordeelt, het lijkt een beweging te zijn met een eigen momentum die nauwelijks kan worden teruggehouden.
Echter, door kleine. zelfstandige ondernemers die binnen het officiele systeem nauwelijks het hoofd boven water
kunnen houden, wordt dit, terecht, gezien als concurrentievervalsend, onrechtvaardig, demoraliserend en als een
uitnodiging of rechtvaardiging om zelf ook de spelregels te
verbreken en toe te treden tot het grijze of zwarte circuit.
Hoe zou u zich voelen als u een winkel met verlies staande
probeerde te houden, en een uitkeringsgerechtigde of
sjoemelaar naast de deur een winkel begon in dezelfde
branche? Het is nog steeds onderdeel van de (veelal
christelijke) ethiek van vele kleine ondernemers om het
spel eerlijk te spelen, maar zij die dat volhouden accumuleren vermoedelijk onvrede of zelfs wrok. Dit is misschien
niet erg zichtbaar, omdat het ook tot hun ethiek behoort om
zich met hun eigen zaken te bemoeien en het staatsgezag
op zijn beloop te laten. Een dergelijke onzichtbare ‘oppotting’ van onvrede lijkt op den duur niet ongevaarlijk.
Een bi zou een oplossing geven voor zowel het probleem van de ‘social security trap’ als voor het probleem
van oneerlijke concurrentie, mits niet tegelijkertijd ter financiering van het bi een nieuw probleem wordt gecreeerd
in de vorm van een substantiate verzwaring van de lastendruk op arbeid. Op dat laatste punt kom ik nog terug. De
‘social security trap’ zou worden opgeheven doordat
iedereen die een bi ontvangt vrij is om een additioneel inkomen te verwerven uit arbeid of ondernemerschap. Daaroverzou men wel belasting moeten betalen, maar het percentage daarvan zou (veel) lager zijn dan het percentage
op marginaal inkomen van 70 tot 100 procent, of zelfs
meer, dat nu geldt voor uitkeringsgerechtigden. Het probleem van oneerlijke concurrentie zou zijn opgelost doordat iedereen het bi krijgt, inclusief de kleine ondernemer
en zijn gezin. Er zou geen reden meer zijn voor onvrede.
Het financieringsprobleem
Ten einde kritiek te pareren dat ik mij bezig houd met
luchtfietserij, tot slot enige opmerkingen over het financieringsprobleem. Heel kort gezegd is het financieringsprobleem niet dat het geld voor een bi er niet is, maar dat zonder additionele maatregelen de wijze van financiering zou
leiden tot een vergroting van de marginale lastendruk op
arbeid, en de wig tussen loonkosten en netto arbeidsinkomen. En iedereen wil nu juist een verkleining daarvan. Laten we, om dit toe te lichten, de bevolking splitsen in twee
groepen. De eerste groep bestaat uit al diegenen die zelf
geen of vrijwel geen inkomen hebben en ook geen partner
hebben die dat wel heeft. Het bi voor deze groep kan grotendeels worden gefinancieerd uit de huidige uitgaven
voor sociale voorzieningen.
Na invoering van een bi kunnen deze voorzieningen
voor een belangrijk deel worden afgeschaft (niet geheel,
want er blijven gaten die moeten worden gevuld, afhankelijk vande hoogte van het bi). Detweede, resterende bevolkingsgroep bestaat uit employees, zelf stand igen, renteniers en hun partners. Met een bi wordt met de ene hand
het bi voor een werkende en zijn partner weggehaald uit
het loon van de werkende en met de andere hand weer aan
hen beiden individueel uitgekeerd. Het weghalen gebeurt
echter niet in de vorm van een vast bedrag per werkende,
omdat dan wederom een ‘unemployment trap’ zou ontstaan. Het gebeurt, en hier komt het probleem, in de vorm
van een verhoging van het belastingpercentage. Globale
berekeningen leren dat de totale lastendruk van belasting
en sociale premies op lonen en overig inkomen zou stijgen
met ongeveer 10 procentpunten van omstreeks 50 naar
omstreeks 60%. Daar ligt nu het cruciale probleem: het
geld is er wel, het is een kwestie van vestzak naar broekzak, maar het leidt tot een ernstige verhoging van de marginale lastendruk. Het is niet zo dat deze tariefsverhoging
moet worden opgeteld bij de huidige schijven in het belastingstelsel. Het bi heeft, als vast bedrag, een sterk degressieve working, zodat als tegenwicht de progressie in de belasting minder zou moeten worden, om bij verschillende inkomensklassen het huidige netto inkomen te handhaven.
In principe zou men zelfs in de buurt kunnen komen van de
situatie dat voor iedereen het belastingpercentage gelijk
is. Het is dus niet zo dat voor de hoogste inkomens het
marginale belastingtarief zou stijgen tot boven de 80%.
Het zou, integendeel, kunnen dalen.
Als we blijven uitgaan van een gelijkblijvend netto inkomen op alle niveaus, dan zou bij een lager belastingper-
centage voor hogere inkomens het corresponderende bruto loon kunnen dalen, waardoor de kosten van dure arbeid
dalen. Voor zover juist duurdere arbeid complementair is
met technologische vooruitgang, wat waarschijnlijk lijkt,
zou dit de technische vernieuwing misschien verder kunnen bevorderen. Voor lagere inkomens zou daarentegen,
bij gelijkblijvende arbeidskosten, het belastingpercentage
sterk stijgen, wat voor de werknemer echter wordt gecompenseerd door het bi. Vanwege het hogere belastingpercentage zou bij lage inkomens het marginale inkomen uit
arbeid sterk dalen, wat belangrijke effecten zal hebben.
Met name kan men verwachten dat de combinatie van een
bi en een lager marginaal inkomen van arbeid zal leiden tot
een grotere bereidheid tot arbeidsduurverkorting, vooral
bij de lagere inkomens waar het vermoedelijk het meest
nodig is. Wat betreft deze verschillende effecten voor verschillende inkomensklassen is er enige beleidsruimte:
men kan besluiten toch enige progressie in de belasting te
handhaven.
Voor het probleem van de verhoging van de lastendruk
moet een oplossing worden gevonden, als men het bi economisch aanvaardbaar wil maken. Een eerste gedachte is
om drastisch te saneren in de aftrekposten, wellicht met
uitzondering van de hypotheekrente. Dat is waarschijnlijk
niet voldoende. De volgende stap is een gedeeltelijke verschuiving van de heffingsgrondslag van arbeid naar toegevoegde waarde, winst of kapitaal, of een combinatie
daarvan. Een verhoging van de btw zal het protest uitlokken dat dit weer een stimulans tot ontduiking is en daarmee het zwarte circuit vergroot. De stijging mag niet te
groot zijn, en moet wellicht gepaard gaan met een verandering van de tariefsverschillen (geen hoog tarief voor
fraudegevoelige diensten). Een verhoging van belasting
op winst of kapitaal lokt het gevaar uit van kapitaalvlucht
en investeringen naar het buitenland. Hier kunnen twee argumenten tegen worden aangevoerd. Ten eerste zal ook
zonder uitvoering van een bi een zekere verschuiving van
de heffingsgrondslag op den duur onontkoombaar zijn.
Het is absurd dat volledig geautomatiseerde produktie
geen bijdrage zou leveren aan de sociale zekerheid. Ten
tweede gaat verschuiving van de heffingsgrondslag gepaard met verlaging van de bruto lonen en derhalve van de
arbeidskosten. Anders gezegd: het duurder worden van
kapitaal gaat gepaard met het goedkoper worden van arbeid. Niet alle bedrijven zullen dus geneigd zijn uit te wijken naar het buitenland, maar alleen de relatief meer kapitaal intensieve bedrijven. Dit hoeft niet te betekenen dat er
minder innovatie en vernieuwing zal zijn.
Er zijn velerlei uiterst innovatieve en technologisch
hoogwaardige activiteiten van de grond gekomen met een
relatief hoge kostenpost van lonen voor hooggespecialiseerde en duur opgeleide arbeid. Ook die, en misschien
vooral die, arbeid wordt goedkoper. Voorts dalen door de
technologische vooruitgang de prijzen van veel kapitaalgoederen. Daardoor kan in sommige bedrijfstakken de arbeidsquote stijgen, waardoor de bovengenoemde daling
van arbeidskosten niet alleen in hoogwaardige dienstverlening maar wellicht ook in hoogwaardige produktie aantrekkelijk kan worden.
De nogal boekhoudkundige berekeningen van de gevolgen van een bi voor de lastendruk lijden aan het euvel dat
uit wordt gegaan van een gegeven omvang van het nationale produkt, de loonsom e.d. Van minstens even groot
belang is de vraag hoe deze grootheden zouden veranderen. Veelal wordt uitgegaan van de blote bewering dat een
bi zou leiden tot inkrimping van de produktie. In het voorgaande heb ik geargumenteerd dat het denkbaar is dat er
juist sprake zal zijn van groei, door een stimulerend effect
van een bi op ondernemerschap en innovatie. Ik heb niet
bewezen dat dat ook in feite het geval zal zijn, maar hopelijk heb ik het voldoende plausibel gemaakt om verder, serieus onderzoek te rechtvaardigen.
B. Nooteboom
8) Zie o.a. Basisinkomen ja of neen?, Wetenschappelijk bureau van
D66, Den Haag, maart 1983.