Ga direct naar de content

De economie van het platteland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: mei 20 1993

De economie van het
platteland
Asbwani Saith, The rural non-farm economy: processes and policies,
International Labour Office, Geneve, 1992.

huishoudingen een steeds groter
deel van hun inkomen van buiten de
landbouw betrekken. Voor kleinere
boeren ligt dat in veel gevallen rond
de veertig procent van het gezinsinkomen, terwijl dat voor landloze boerenarbeiders veelal nog hoger is.
Maar die verschuiving van inkomensbronnen is geen garantie dat het gezinsinkomen erdoor toeneemt, laat
staan dat gezinnen langs die weg aan
hun armoede kunnen ontsnappen.

The rural non-farm economy
Rurale ontwikkeling
In de sociale wetenschappen staat
het vraagstuk van de rurale ontwikkeling in landen met gemiddeld lage
inkomens sterk in de belangstelling.
Hoe ontkomen plattelandbewoners
aan hun armoede? Lang gold dat
daartoe de landbouw moest worden
bevorderd door gebruik van nieuwe
technologic, de verstrekking van
meer krediet aan boeren en door investeringen in de landbouw en in de
omringende fysieke en sociale infrastructuur. Geleidelijk maakt dit plaats
voor de gedachte dat langs de weg
van de landbouwontwikkeling
slechts beperkt resultaat te verwachten is. Nieuwe werkgelegenheid buiten de landbouw, maar wel bij voorkeur op het platteland, is nodig.
In de loop van de jaren is duidelijk
geworden dat het doel van de armoedebestrijding op het platteland een
brede aanpak vergt, waarin de ontwikkeling van de landbouw een beperkte rol speelt. Inkomensverschillen volgen uit verschillen in de
eigendom van produktieve middelen. Op het platteland is dat in de eerste plaats de beschikkingsmacht over
landbouwgrond, soms gecombineerd
met toegang tot voldoende en tijdig
irrigatiewater. In de meeste ontwikkelingslanden zijn die rechten zeer ongelijk verdeeld, wat vervolgens leidt
tot verschillen in inkomens. Technologische vooruitgang of betere infrastructuur verhelpen dat niet, maar bevoordelen grote boeren meer dan
kleine. Bovendien zijn er verschillen
in toegang tot andere diensten: krediet in het bijzonder, maar ook voorlichting en kermis. Zelfs wanneer
kleine boeren gelijk op zouden profiteren van hogere gewasopbrengsten
en verbeterde mogelijkheden om
hun produkten tegen een goede prijs
op de markt te brengen, dan nog

zouden de inkomensverschillen procentueel gelijk blijven — en dus in absolute zin groter worden.
Verder wordt waargenomen dat de
groei van de landbouwproduktie die
door modernisering wordt verkregen, maar weinig additionele werkgelegenheid met zich meebrengt. Vergeleken met de groei van de aantallen
mensen die zich jaarlijks op de arbeidsmarkt melden, blijft de absorptie in de landbouw gering. Dat leidt
soms tot daling van de gemiddelde
bedrijfsgrootte in de landbouw en
daarmee tot een toeneming van het
aantal agrarische huishoudingen dat
in armoedige omstandigheden verkeert. Het leidt in de meeste gevallen
tot toenemende landloosheid: een
snelle groei van het aantal huishoudingen dat geen toegang heeft tot
landbouwgrond. Dat laatste is een
verschijnsel dat zich met name in het
Indiase sub-continent (India, maar
ook Pakistan, Bangladesh en Nepal)
voordoet, maar het wordt ook steeds
meer in een aantal Afrikaanse landen
geconstateerd. Het is een van de
krachtigste motoren achter de migratie van platteland naar stad.
De vraag rijst dan wat er gedaan
zou kunnen worden om mensen ervan te weerhouden te migreren. Is
het mogelijk andere werkgelegenheid te scheppen op het platteland,
dus buiten de landbouw, die mensen
op hun plaats houdt omdat ze in het
gebied waar ze thuishoren een redelijke kans hebben op een inkomen
dat ze tot overleven in staat stelt? Een
bevestigend antwoord zou kunnen
betekenen dat hier een begaanbare
weg ligt naar de oplossing van het
rurale armoedevraagstuk.
Er zijn goede redenen om aan te
nemen dat er mogelijkheden zijn om
buiten de landbouw een inkomen te
verwerven: een toenemende stroom
van gegevens laat zien dat agrarische

In The rural non-farm economy gaat
Ashwani Saith in op het niet-agrarische deel van de economie van het
platteland, de ontwikkelingsmogelijkheden die deze sectoren al dan niet
bieden, en het beleid dat bevorderend zou kunnen zijn voor de groei
van deze sectoren. In zijn voorwoord
meldt de auteur dat deze monografie
bedoeld is als voorloper van een
meer omvangrijke studie. De schrijver verkent het terrein van onderzoek en geeft lijnen aan waarlangs
verder werk de moeite waard lijkt.
Dat bepaalt de aard van de analyse
die door de schrijver wordt ondernomen: het gaat niet om een diepgravend onderzoek maar eerder om een
plaatsbepaling van onderzoek dat
nog moet plaatsvinden.
Om maar onmiddellijk met de conclusies te beginnen: Saith is sceptisch
over de mogelijkheden van niet-agrarische werkgelegenheid op het platteland als instrument voor de opheffing van armoede. Hij stelt dat deze
vlieger niet opgaat, tenzij de andere
sectoren een gezonde groei vertonen. Dat geldt zowel voor de landbouw als motor voor meer inkomen
op het platteland, als voor de moderne Industrie en dienstensectoren in
de steden. Wanneer die geen tekenen van dynamiek laten zien, dan is
er ook weinig uitzicht op groei in de
rurale niet-agrarische sectoren. Het
betoog dat aan deze conclusies voorafgaat is in hoofdzaak bedoeld als
argumentatie van die stelling.
De beide eerste hoofdstukken van
de monografie zijn overwegend van
theoretische aard. Gegeven de grote
verschillen tussen uitgangssituaties
van land tot streek blijkt het moeilijk
om tot generalisaties te komen over
de bijdrage die van rurale werkgelegenheid buiten de landbouw mag
worden verwacht. Er is geen enkele
garantie dat inkomensverschillen

langs die weg kunnen worden verkleind. Maar de rurale ontwikkeling
buiten de landbouwblijkt wel te kunnen bijdragen aan de vermindering

van het aantal mensen dat in armoede verkeert. Dat kan een voldoende

reden zijn om een beleid te voeren
dat de niet-agrarische groei op het

platteland bevordert.
Hoofdstuk drie houdt zich bezig

en structuur van een land bepalend
zijn voor de mate waarin succes mag
worden verwacht bij het scheppen
van niet-agrarische werkgelegenheid
op het platteland. Maar die duidelijkheid wordt niet bereikt, met name
omdat de gebruikte gegevens en
voorbeelden op een eerdere tijdsperiode betrekking hebben en te weinig aan recente ontwikkelingen, ook

lijkheden die worden geboden door
particle en vooral algemeen-evenwichtsanalyses, worden in het geheel
niet genoemd2. Voorts is de geraad-

pleegde literatuur meestal van een
wat oudere datum, evenals de gebruikte statistische gegevens, maar
dat kan ook zijn veroorzaakt door
vertraging van de publikatie die aan
het ILO te wijten zou zijn.

met de vraag naar produkten van de

in de voorbeeldlanden, refereren.

De teleurstelling betreft eveneens

rurale niet-agrarische sectoren. Men

In het concluderende hoofdstuk

het feit dat er weinig nieuwe inzich-

mag immers niet aannemen dat er

wijst de schrijver op het belang van

ten worden geboden; dat wordt met

voor alle produkten die in deze sectoren kunnen worden voortgebracht,
ook een markt is te vinden. En zelfs
als er een markt is, dan moet worden

een dynamische landbouwsector
voor de groei van de werkgelegenheid in andere sectoren op het platteland. Dat is niet een voldoende,
maar wel een noodzakelijke voorwaarde, en met die conclusie sluit hij
aan bij wat in de afgelopen jaren

voorzichtigheid gezegd omdat het

afgewacht of daar prijzen zullen gelden die een redelijk inkomen voor
de aanbieder van de produkten opleveren. De vrees dat dit niet altijd het

geval is, heeft de laatste jaren geleid

steeds meer gemeengoed is gewor-

de beperktheid van de gemaakte analyses: veelal te weinig aandacht voor
dynamische processen en te weinig

den. De stijging van inkomens in de
landbouw moet de vraag naar nietlandbouwprodukten op gang brengen; tegelijkertijd zijn maatregelen
om ervoor te zorgen dat tevens het
aanbod van goederen en diensten in
de rurale niet-landbouwsector toeneemt, van groot belang. Bij voor-

ingebed in een bredere analyse van

beeld de zorg voor een betere infra-

het gehele rurale ontwikkelingsproces. Hier ligt een groot gebied braak
voor verder onderzoek.
Het vierde hoofdstuk houdt zich
bezig met beleid. Het plaatst drie benaderingen naast elkaar: het Chinese
communesysteem dat met succes
niet-agrarische werkgelegenheid
schiep waarvan de baten gelijk waren verdeeld; het Integrated Rural Development Programme (IDRP) en
soortgelijke programma’s in India,

structuur: markten, wegen, elektrificatie en dergelijke.

tot onderzoek naar de vraag onder
welke voorwaarden er op voldoende
vraag en redelijke prijzen gerekend

mag worden. Saith gaat vooral in op

Evaluatie
Ondanks de beperkte doelstelling
van deze monografie kan toch een
zeker gevoel van teleurstelling niet
worden onderdrukt. Ten eerste omdat geen poging wordt gedaan tot

het formuleren van een onderzoeksagenda: waar liggen de prioriteiten

en ten slotte het programma van de

voor verder onderzoek, en welke me-

Grameen Bank in Bangladesh ter bevordering van inkomensverwerving
door kleine zelfstandigen.
De schrijver ziet veel voordelen in
de (inmiddels verlaten) Chinese aan-

hier gaat om een stukje voorwerk en
niet om een gedegen nieuwe studie
naar de vraagstukken rond werkgelegenheid en armoede op het platteland. In dat geval echter mag wel
worden verwacht dat de bestaande literatuur vollediger in de monografie
aan de orde zou komen, met een
evenwichtiger benadering van Afrika
en Latijns-Amerika vergeleken met
Zuid- en Oost-Azie. Ook had het niet
misstaan wanneer China niet slechts
ten tonele werd gevoerd voor de pe-

riode tot 1978, maar ook na de landbouwhervormingen. Juist in die meer
recente periode heeft de rurale werkgelegenheid buiten de landbouw
zich stormachtig ontwikkeld in een
steeds marktgerichtere economic.
Maar hier speelt de ‘parti-pris’ van de
auteur een rol: hij treurt kennelijk
nog om een socialistisch stelsel dat
inmiddels werd afgezworen.

Wouter Tims
De auteur is verbonden aan de Stichting
Onderzoek Wereldvoedselvoorziening van
de Vrije Universiteit.

thoden lijken op grond van de bevin-

dingen van de schrijver het meest ge1. Desaggregatie van nationale rekeningen naar sociaal-economische groepen
waarbij de inkomensvorming en -besteding door die groepen wordt beschreven;

tisch land effectief de armoede bestreed. In het kapitalistische India is
naar zijn mening de kans op succes
gering omdat de overheid geen permanente verbetering van werkgelegenheid tot stand kan brengen. Ten
slotte roemt hij de aanpak door middel van particuliere ontwikkelings-

schikt? Daarop geeft de monografie
geen antwoord terwijl dat toch wel
de bedoeling was. Bovendien laat
zich op dit terrein een boeiende en
uitdagende agenda van onderzoek
formuleren. Het geeft deze lezer de
indruk dat de auteur, door een zeker
ideologisch ‘parti-pris’ bevangen, te
weinig oog heeft voor die mogelijkheden.
Zo maakt de snelle ontwikkeling
van methoden voor de dynamische

organisaties, waarvoor Bangladesh

analyse van het rurale-armoedevraag-

case of Korea, Stanford University Press,

model staat. Wel spreekt hij de vrees
uit dat de schaal ervan zo klein zal
blijven, dat het nationaal geen zoden

stuk, interessante benaderingen mogelijk die door Saith niet of nauwelijks aan de orde worden gesteld. Hij
noemt sociale rekeningen maar
geeft niet aan welke rol die in verdere analyses kunnen spelen. De moge-

1978. Een overzicht van toepassingen
wordt gegeven door J.W. Gunning en
M.A. Keyzer, Applied general equilibrium
models for policy analysis, in het binnen-

pak die zijns inziens in een socialis-

aan de dijk zal zetten.
Met zijn analyse wil Saith duidelijk
maken dat de economische situatie

ESB 19-5-1993

zie bij voorbeeld G. Pyatt en E. Thorbecke, Planning techniques for a betterfuture; a summary of a research project on
planning for growth, redistribution and
employment, ILO, 1976. Sindsdien is deze

benadering in een groot aantal ontwikkelingslanden toegepast.
2. De eerste toepassing dateert van 1978:
I. Adelman en S. Robinson, Income distribution policy in developing countries; the

kort verschijnende derde deel van T.N. Srinivasan en J. Behrman (red.), Handbook
of development economics.

Auteur