Ga direct naar de content

De derde wereld als afzetmarkt voor machines

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 2 1983

Ontwikkelingskroniek

De derde wereld
als afzetmarkt
voor machines
DRS. C. KLIJS*
Een nieuwe Internationale arbeidsverdeling
In de jaren zeventig hebben zich ingrijpende wijzigingen in de Internationale arbeidsverdeling afgetekend. Terwijl de groei
in Westerse landen stagneerde, kende een
aantal ontwikkelingslanden een snelle
groei van hun industriele produktie en van
de export van deze produkten. In tegenstelling tot de ervaring in ontwikkelde landen
is in ontwikkelingslanden tot nu toe de
consumptiegoederenindustrie de leidende
sector in het industrialisatieproces geweest. De produktie van kapitaalgoederen
vorrnt in deze landen gemiddeld slechts 10
a 15% van de totale industriele produktie,
tegen 30 a 35% in ontwikkelde landen 1).
Ondanks een sterke groei van de produktie
van kapitaalgoederen in ontwikkelingslanden — een verdubbeling in constante
prijzen tussen 1970 en 1978 2) – ontstaat
door deze vorm van industrialisatie een
grote behoefte aan import van kapitaalgoederen. Deze vraag biedt groeiende afzetmogelijkheden voor de Westerse producenten
van kapitaalgoederen, die op hun traditionele markten met een stagnerende vraag
worden geconfronteerd. Vooral voor machines hebben ontwikkelingslanden als
markt sterk aan betekenis gewonnen,
waarbij het aandeel van OPEC-landen het
sterkst is gestegen (zie tabel 1) 3). Een interdependent wereldbeeld tekent zich af.
De produktie van machines (en andere kapitaalgoederen) in ontwikkelde landen
voor de markt in de derde wereld zou een
uitweg bieden uit de economische crisis in

Tabel 1. Export van (niet-elektrische) machines door OECD-landen
19 73

19 78

19 80

in inpro- in inpro- in inpromrd.S centen mrd.S centen mrd.S centen
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . .
Naar ontwikkelingslanden 12,3
— waarvanOPEC ……
3.1

22

5

43,2
17,9

36
15

58,1
18,9

36
12

Machines voor voedingsmiddelenindustrie
in inpro- in inpro- in in promln.$ centen mln.S centen mln.S centen
Totaal . . . . . . . . . . . . . . . .
Naar ontwikketingslanden
— waarvan OPEC . . . . . .

613
193
44

100
31
7

1.576
682
246

100 2.013
43
877
16
253

Bron: OECD, Trade by commodities. S1TC 71 en 7183.

118

100
44
13

ontwikkelde landen, en in ontwikkelingslanden een snelle industrialisatie mogelijk
maken.
In hoeverre is een dergelijke verwachting
reeel? Om deze vraag te beantwoorden zullen we eerst op de situatie in ontwikkelingslanden ingaan. We zullen nagaan
waarom de machineproduktie er te kort
schiet en welke bijdrage de import van machines voor de industriele ontwikkeling
heeft. Vervolgens zullen we bezien welk
perspectief de markt in ontwikkelingslanden biedt voor de machinebouw in ontwikkelde landen en in Nederland in het bijzonder.
We zullen dit perspectief toepassen op
de machinebouw voor de voedingsmiddelenindustrie. De voedingsmiddelenindustrie is in ontwikkelingslanden een belangrijke sector met een aandeel van meer dan
20% in de totale Industrie. Bij dit type machines is de vraag vanuit ontwikkelingslanden, ook buiten de OPEC-landen, dan ook
relatief groot. Bovendien is Nederland in
deze branche een belangrijk exporteur terwijl het een netto importeur is voor de
meeste typen machines.
Machinebouw in ontwikkelingslanden
De benodigde machines in ontwikkelingslanden worden veelal gei’mporteerd.
Ook nu de laatste decennia in een aantal
sectoren de industriele produktie in ontwikkelingslanden sterk is gegroeid, is de lokale machineproduktie gering gebleven.
Lokale machineproducenten verkeren in
een zwakke concurrentiepositie tegenover
buitenlandse aanbieders. Dit is vooral het
geval indien moderne technologie wordt
gevraagd. Bij lokaal ontwikkelde technologie worden de machines doorgaans ook lokaal betrokken. Het betreft kleinschalige
produktie voor de lokale markt. De aldus
ontwikkelde technologie blijkt veelal niet
te voldoen indien de lokale markt snel
groeit of indien voor de export gaat worden
geproduceerd. Vergroting van de lokale
markt gaat gepaard met concentratie en
modernisering van de industrie. Dan zijn
machines met een hogere capaciteit nodig
en wordt bij voorbeeld van ,,batch”gewijze
op continue produktie overgegaan. Er zijn
dan in principe twee manieren om over de
benodigde technologie te beschikken: deze
ontwikkelen in samenwerking met lokale

machineproducenten of Westerse technologie importeren. Het eerste alternatief
heeft voor het land als geheel op de langere
termijn voordelen. Het tweede alternatief
is echter voor de individuele afnemers van
de technologie goedkoper en zekerder. Zij
geven veelal de voorkeur aan buitenlands
fabrikaat. Redenen daarvoorzijn in het algemeen dat de buitenlandse aanbieder:
— goedkoper kan zijn omdat hij de machines reeds heeft ontwikkeld;
— dus ook een betere kwaliteit kan garanderen;
— betere financieringsmogelijkheden kan
bieden dank zij eigen middelen, of dank
zij exportkrediet, eventueel met een gesubsidieerde rente;
— een grotere reputatie geniet dank zij leveringen in het verleden en marketingactiviteiten.
Ondanks de voorkeur voor buitenlands
fabrikaat kunnen de machines toch lokaal
worden betrokken indien de buitenlandse
machineproducent deze via een dochteronderneming (zoals in Brazilie bij voorbeeld gebeurt) of in licentie in het land zelf
laat produceren (India bij voorbeeld). De
machine-industrie wordt in deze gevallen
verplaatst. Deze verplaatsing is vooral opgetreden onder invloed van overheidsmaatregelen in bepaalde ontwikkelingslanden. Via bescherming van de eigen industrie is een aantal ontwikkelingslanden
er in geslaagd de lokale produktie te vergroten. Ontwikkelingslanden met een grotere markt waren hiertoe in staat omdat
hun markt voor machineproducenten dermate interessant was dat deze bereid waren
aan de lokale produktie mee te werken.
Overigens heeft in Latijns-Amerika de machine-industrie lange tijd nauwelijks van
protectie geprofiteerd in tegenstelling tot
industrieen die eindprodukten fabriceren.
Naast dit protectie-argument spelen in
sommige gevallen transportkosten een rol
bij de beslissing van Westerse machineproducenten om machines te produceren in of
te betrekken uit ontwikkelingslanden. Dit
heeft betrekking op volumineuze en niet te
complexe produkten 4).
Het loonkostenargument heeft in de machinebouw tot nog toe een beperkte rol gespeeld. Men zou eenvoudige machines uit
ontwikkelingslanden kunnen betrekken,
maar er zijn andere mogelijkheden om
deze goedkoop te laten produceren. Zo kan
men profiteren van overcapaciteit van me-

* De auteur is werkzaam bij het Instituut voor
Ontwikkelingsvraagstukken (IVO) te Tilburg.
Dit artikel is gebaseerd op de studie De derde wereld als afzetmarkt; machinebouw voor de medingsmiddelenindustrie, een sectorstttdie, die
door het IVO is gepubliceerd als IRIS-rapport nr.
17.
1) UNCTAD, The capital goods sector in developing fo»n/rira,TD/B/C.6/60, 1980, biz. 2.
2) Idem, biz. 6.

3) Naast niet-elektrische machines worden elektrische machines en transportmiddelen (exclusief
personenwagens) tot de kapitaalgoederen gere-

kend.
4) F. Fainzylber, Capital goods programme in
Mexico, conception, content and achievement,

UNIDO, 1979, biz. 7.

taalbewerkende bedrijven in eigen land of
machines betrekken uit Zuid- of Oosteuro-

dige werktuigen kunnen worden geproduceerd. In verscheidene Aziatische en La-

pese landen. Met name landen als Zuid-

tijnsamerikaanse en in enkele Afrikaanse

blijkt dat de produktie in ontwikkelingslanden met circa 11% of meer per jaar zal
moeten groeien om de import in belangrij-

Korea en Taiwan zullen niettemin een
groeiende export van machines kunnen

landen worden tevens verspanende machines gebruikt. Hier is ook de produktie van

den voor de geindustrialiseerde landen

verwezenlijken in de nabije toekomst.

onderdelen en van iets complexere appara-

zouden door deze grotere lokale produktie

Om genoemde redenen is de machinebouw geconcentreerd in een beperkt aantal
ontwikkelingslanden. Ruim 70% van de
produktie vindt plaats in een achttal lan-

tuur mogelijk. Vanuit deze bestaande metaalbewerking is zonder grote investerinmogelijk. Machinebouw vereist vrij gerin-

enigszins dalen. De invloed van deze daling wordt echter beperkt door het feit dat
van de Westerse kapitaalgoederenproduktie slechts een gering deel (minder dan

den die daarmee voor twee derde of meer in

ge investeringen per werknemer door zijn

him eigen vraag voorzien. In andere landen
voorziet de produktie voor hooguit een
derde in de eigen vraag en vaak nog in aanzienlijk geringere mate (zie label 2).

arbeidsintensieve karakter. Dit hangt sa-

Tabel 2. Produktie en verbruik van kapi-

taalgoederen in diverse categorieen ontwikkelingslanden in 1977
Verbruik

Produktie

Produktie

in in pro- in inpro- verbruik
mln.$ centen mln.S centen

Landen met een belangrijke
Landen met een opkomen-

de industriele basis . . . . . . 35.600 22,7 10.700 15.5

0,30

Grondstofproducerende
landen (o.a. OPEC) . . . . . . 39.900 24,8
Agrarische landen . . . . . . . 8.100 5,1

0.20
0,08

Totaal …………….. 157.200 100

7.320 10,7
630 0,9
68.900 100

0.44

Bron: UNIDO, First global sludy on the capital goods industry:
strategies for development. 1981.

Belangen mogelijkheden van lokale machinebouw

In de meeste ontwikkelingslanden wordt
de beperkte lokale produktiecapaciteit
voor machines als een ernstig probleem er-

varen. Zeker de laatste jaren immers ontbreekt het geld om alle benodigde machi-

nes te importeren. Dit geldt voor alle ontwikkelingslanden, uitgezonderd een aantal
OPEC-landen, te meer omdat de prijzen

voor machines in de jaren zeventig jaarlijks
met ruim 9% zijn gestegen 5). Een zeker zo
belangrijke reden is echter dat lokale machineproduktie een noodzakelijke voor-

waarde is, wil een land technologisch minder afhankelijk worden. Men is anders niet
in staat de machines aan de lokale situatie

aan te passen, te reproduceren of te verbeteren. De technologische afhankelijkheid
brengt voor ontwikkelingslanden grote

kosten met zich mee, zowel direct in de
vorm van betalingen voor ,,know how” en
gespecialiseerde diensten, als indirect in de
vorm van allerlei beperkingen die de technologieleverancier de ontvangende partij

weet op te leggen.
Verwacht mag dan ook worden dat ontwikkelingslanden — noodgedwongen —
him eigen machinebouw zullen stimuleren

en de import zullen beperken. Technisch
gezien is een geleidelijke uitbouw mogelijk
omdat de technische eisen die in de machinebouw worden gesteld, varieren. De tech-

nische eisen varieren met de complexiteit
van de produkten en met het soort activiteiten in de machineproduktie.
In vrijwel alle landen zijn werkplaatsen
aanwezig met capaciteit voor smeden,

plaatbewerking en montage, zodat eenvouESB 2-2-1983

gen een uitbouw van de machineproduktie

ke mate te beperken. De afzetmogelijkhe-

10%) bestemd is voor export naar ontwikkelingslanden 6).

men met het feit dat machines vaak per
stuk of in kleine series worden gemaakt. In
de directe sfeer is bovendien met name lager geschoold personeel noodzakelijk, dus
weinig ongeschoold, maar ook weinig hoger geschoold. De vereiste scholingsgraad
neemt toe als ook meer indirect werk wordt
verricht als ontwerp. tekenwerk en werk-

heeft zich in sterke mate ontwikkeld in relatie tot de vraag op de thuismarkt. Landen

Perspectief voor de Nederlandse machinebouw

De machinebouw in ontwikkelde landen

voorbereiding. Het basisontwerp vormt

met een grote thuismarkt zijn dan ook vee-

daarbij het grootste probleem, maar tevens
een essentieel aspect in het streven naar
een verminderde technologische afhankelijkheid. Daarmee zijn, afhankelijk van de
beschikbaarheid van personeel per land,
diverse soorten machinebouw denkbaar,
en is in elk land een aanzienlijke uitbreiding van de produktie mogelijk.

lal netto exporteurs van machines, terwijl
derland, netto importeurs zijn. Nederland
is echter wel toonaangevend in de voedingsmiddelenindustrie en daarmee ook in de
machinebouw voor deze sector.
Nederland behoort, met West-Duitsland, de VS, Engeland, Frankrijk en Italic,

Knelpunten bij een uitbreiding van de

tot de zes grootste exporteurs van deze ma-

produktie liggen enerzijds in de toelevering
van onderdelen en materialen die vaak

chines, die te zamen 75% van de wereldexport voor hun rekening nemen. De Nederlandse apparatuur staat als hoogwaardig
bekend en op de Westeuropese markt heeft

moeten worden geimporteerd en anderzijds in de sfeer van marketing en financiering waardoor de lokale machinebouw in
een zwakke concurrentiepositie komt te
verkeren. Een gericht overheidsbeleid dat
de import voor de machinebouwers verge-

makkelijkt en de import van complete machines beperkt, kan deze knelpunten verminderen. Zodoende kan de lokale inbreng
worden vergroot. Indien bij voorbeeld
plaatbewerking en montage lokaal mogelijk zijn, kunnen de onderdelen worden
geimporteerd. Enerzijds worden dan de
transportkosten sterk verlaagd, anderzijds
vindt er een scheiding plaats tussen het
eenvoudiger en het (nog) te moeilijke deel.
Een andere vorm van splitsing van activiteiten is om de (meeste) onderdelen lokaal
te produceren op basis van de tekening van
de Westerse producent. Het lokale aandeel
wordt verder vergroot indien de Westerse
inbreng beperkt blijft tot steun bij organisatie van de produktie of bij ontwerp.
Door beperking van de import en het stimuleren van eigen produktie kunnen ontwikkelingslanden komen tot een grotere
mate van zelfvoorziening. Dit zal uiteraard
zijn weerslag vinden in de internationale
arbeidsverdeling. Ook bij een grotere eigen
produktie van kapitaalgoederen in ontwikkelingslanden zal er echter een vraag naar
Westerse kapitaalgoedereen blijven bestaan. Waarschijnlijk zal ook dan die vraag
sneller groeien dan het verbruik van kapitaalgoederen in de geindustrialiseerde wereld. Verwacht wordt namelijk (zie b.v.
OECD-Interfutures) dat de vraag naar kapitaalgoederen in ontwikkelingslanden
aanzienlijk sneller zal groeien dan in ontwikkelde landen. Bij wijze van voorbeeld
zijn we ervan uitgegaan dat de vraag in ontwikkelingslanden met 9% en in ontwikkelde landen met 3% per jaar groeit. Dan

landen met een kleinere markt, zoals Ne-

zij een sterke positie. Van de genoemde zes
landen is Nederland echter het minst gericht op ontwikkelingslanden. Terwijl van
de Nederlandse export in de periode
1977-1980 10 a 15 % naar ontwikkelingslanden ging, ging 25 a 30 % van de Duitse
en zelfs 50 a 60 % van de Franse export in

die richting.
Van doorslaggevend belang bij de export
naar ontwikkelingslanden is de reputatie

die een Westers bedrijf heeft in die landen.
Grotere concerns kunnen deze opbouwen

via een intensieve marketing en kennen
daarbij een aanzienlijk schaalvoordeel. Bovendien gaat het vaak om grote projecten,
waarbij het van belang is over veel finan-

ciele middelen te beschikken en veel apparatuur zelf aan te kunnen bieden. Grotere
concerns kennen dan ook vrijwel steeds

een belangrijke export naar ontwikkelingslanden en hebben ook vestigingen in een
aantal landen, vooral in Brazilie.
De reputatie kan ook een uitvloeisel zijn
van traditionele banden van het bedrijfsle-

ven met bepaalde ontwikkelingslanden.
Dit verklaart de sterke positie van de VS in

Latijns-Amerika en van Engeland en
Frankrijk in hun oude kolonien in Afrika
en Azie.

5) De exportprijsindex van niet-elektrische machines (1975= 100)steegvan63 in 1970 tot 154
in 1980. UN, Monthly bulletin of statistics, augustus 1982.
6) Deze berekening sluit aan bij UNIDO, First
global study on the capital goods industry, 1981.
In genoemd IRIS-rapport wordt een drietal sce-

nario’s uitgewerkt, uitgaande van een zelfvoorzieningsgraad in ontwikkelingslanden in 2000
van 52% (de UNIDO-voorspelling was 44% in
1977), 65% en 85%.

119

belangrijk deel voor rekening van VMFStork. De contacten van dit concern met
ontwikkelingslanden dateren reeds van ver
voor de tweede wereldoorlog, toen in Nederlands-Indie suiker- en palmoliefabrieken werden opgericht. Deze twee tropische
cultures vormen nog steeds een belangrijke

waarbij de uitbouw van een eigen en zo
zelfstandig mogelijke machinebouw ruime
aandacht krijgt. Alleen door hierop in te
spelen zou de Westerse industrie een bijdrage leveren aan de zo noodzakelijke ontwikkeling van de derde wereld. Anderzijds
is exporteren naar ontwikkelingslanden
voor veel Nederlandse machinebouwers

markt voor VMF. Daarnaast heeft het be-

erg moeilijk gebleken en biedt het weinig

drijf via andere specialisaties een groeiende
afzet in ontwikkelingslanden, zoals apparatuur voor pluimvee (in het Midden-Oos-

lange-termijnperspectieven. Het is dan ook

De Nederlandse export komt voor een

ten en via Stork do Brasil in Brazilie) en

zuivel.
In de Nederlandse machinebouw voor de
voedingsmiddelenindustrie komen — zoals

ook elders en in veel andere branches van
de machinebouw — veel kleinere bedrijven
voor met een werkgelegenheid van minder
dan 200 personen. Zo’n 10% van deze bedrijven is er op diverse manieren in geslaagd een belangrijke export naar ontwikkelingslanden op te bouwen. De meeste bedrijven exporteren echter slechts incidenteel naar ontwikkelingslanden. Het vormen van exportcombinaties is in de praktijk een moeilijke zaak gebleken, omdat bedrijven of een te uiteenlopend of een sterk
overlappend assortiment kennen. In het
eerste geval beschikt de combinatie over te
weinig gespecialiseerde kennis. In het
tweede geval wordt onderlinge samenwer-

king uiterst moeizaam.
Het is dan ook zeer de vraag of een structureel belangrijke afzet naar ontwikkelingslanden voor veel kleinere machinebouwers tot de mogelijkheden behoort. In-

dien zij zich hierop toeleggen dienen zij er
rekening mee te houden dat een toenemende lokale inbreng in ontwikkelingslanden
van overheidswege zal worden geeist. Dit
houdt in dat de Westerse producent zich
zal moeten orienteren op de lokale produktiemogelijkheden ten einde (delen van) machines uit te besteden of in licentie te laten
vervaardigen. Voor veel kleinere bedrijven
zal dit een te moeilijke en/of te kostbare
aangelegenheid blijken. Bovendien blijft de
export vanuit het Nederlandse bedrijf hier-

mee beperkt.
Zeker op langere termijn biedt het ontwikkelen van nieuwe apparatuur meer
perspectief. Deze zal in eerste instantie op
de thuismarkt moeten worden afgezet. In
de ontwerpfase is het contact met de klant
essentieel. Men moet een gat in de markt

ontdekken. Tijdens het uittesten bij de
klant moeten nog regelmatig wijzigingen

worden aangebracht. Via het ontwikkelen
van nieuwe apparatuur wordt de toekomstige exportpositie, ook op de traditionele

markt, veilig gesteld. Uiteraard is dan
noodzakelijk dat de investeringen in WestEuropa weer toenemen. Zonder een economische opleving in ontwikkelde landen is
echter ook geen structured herstel in de
produktie van machines of andere kapitaalgoederen in deze landen te verwachten.

Geconcludeerd kan worden dat erbij het
begrip interdependentie een aantal kantte-

keningen te plaatsen zijn. De import van
kapitaalgoederen draagt niet zonder meer
bij aan de industrialisatie in ontwikkelingslanden. Veeleer zal daartoe een selectief
importbeleid moeten worden gevoerd
120

de vraag of eventuele overheidssteun voor

het bevorderen van de export niet met
meer rendement zou kunnen worden aangewend door op andere wijze de machinebouw te stimuleren. Daarbij moet vooral
aan het ontwikkelen van nieuwe apparatuur worden gedacht waarmee de langetermijnexportmogelijkheden worden ondersteund.
C. Klijs

Auteur