De derde weg
Een vergelijking van het eigen economische beleid met
dat van andere landen is leerzaam, al is het maar om te weten dat bepaalde vormen van beleid beslist niet in eigen
land moeten worden toegepast. Het probleem met zo’n
vergelijking is center dat ieder land een unieke economische structuur heeft, zodat het gevaar niet denkbeeldig is
dat appels met peren worden vergeleken. Om dat te voorkomen is het zaak om landen te selecteren die in ieder geval dezelfde economische grondtrekken vertonen. Voor
Nederland betekent dit dat op zoek moet worden gegaan
naar een kleine, open economic met een omvangrijke collectieve sector, zodat bekeken kan worden of een alternatief beleid in dat land soms meer vrucht heeft afgeworpen.
Zo’n land is Zweden dat, net als Nederland, sterk afhankelijk is van de ontwikkeling van de lopende rekening
en waarin de welvaartsstaat eveneens tot bloei is gekomen. De twee landen kampen voor een belangrijk deel
met dezelfde problemen. In de jaren zeventig verloren de
traditionele exportsectoren hun marktaandelen, werd de
winstgevendheid van de marktsector aangetast, dreigde
de welvaartsstaat onbetaalbaar te worden en bleven aanpassingen aan gewijzigde economische omstandigheden
achterwege. Al zijn de problemen gelijk, de aanpak die
beide landen hebben gekozen om uit de moeilijkheden te
komen, verschilt sterk. Nederland verkiest een beleid dat
via kostenmatiging, inflatiebestrijding en bezuinigingen
in de collectieve sector de winstgevendheid van het bedrijfsleven wil herstellen en de concurrentiepositie moet
verbeteren. De Zweden kiezen een omvattend stabilisatieprogramma, dat bekend is geworden als ,,de derde weg”.
De politiek van, ,de derde weg” verwerpt een expansief
vraagbeleid in verband met het negatieve effect op de lopende rekening, de inflatie en als gevolg daarvan het
slechts kortstondige positieve effect op de werkgelegenheid. Ook een bezuinigingspolitiek vindt in Zweedse ogen
geen genade, omdat dit scenario pas op de lange termijn
vrucht afwerpt en op korte termijn tot kapitaalvernietiging en werkgelegenheids- en produktieverlies leidt. De
Zweden willen alleen de voordelen van de beide scenario’s
combineren, en dat schijnt mogelijk met een juiste ,,policy mix”. Daarvoor is nodig een beleid dat structurele
maatregelen neemt en de contractie-effecten hiervan verlicht door tijdelijke stimulerende maatregelen te treffen.
Tegen de tijd dat de structuurverbeteringen vrucht afwerpen, worden de vraagstimulerende maatregelen teruggedraaid. In de woorden van het Zweedse Ministerie van Financien:,,The new Swedish government has (…) chosen a
third path, where the goal is to generate increased production and a decreased external deficit at the same time as
employment is maintained and a foundation is laid for lower price increases” 1). De sporen van deze originele
oplossing zijn te vinden in de gevoerde wisselkoerspolitiek en het budgettaire beleid.
Het visselkoersbeleid staat in het teken van een omvangrijke devaluatie van 16% in oktober 1982, die de
hoeksteen van de nieuwe politiek vormt. Er lijkt met deze
koersaanpassing niets nieuws onder de zon, omdat in het
recente verleden veelvuldig devaluaties hebben plaatsgevonden om verloren markten terug te winnen. Toch is er
nu sprake van een nieuwe situatie omdat de wisselkoersdaling deze keer in een pakket van maatregelen is ingepast. Zoals de derde-wegbenadering leert, moet de vraagimpuls van de devaluatie worden gecombineerd met
structurele maatregelen om de lonen en kosten te matigen
zodat de winstgevendheid van de exportsectoren verbetert. Alleen dan zal een wisselkoersaanpassing blijvend
effect sorteren.
Ook het budgettaire beleid staat in het teken van de derdewegpolitiek. De doelstelling is hier om door middel van
structurele maatregelen het begrotingstekort terug te brenESB 21-3-1984
gen. De Zweedse regering heeft hiertoe o.a. de indexering
van overheidsuitgaven losgelaten, en stelt omvangrijke kortingen op sociale verzekeringen, belastingverhogingen, en
privatisering voor overheidstaken in het vooruitzicht. Zolang center de loonkostenmatiging en de inflatie, die de devaluatie vergezellen, de bestedingen in het binnenland onder
druk zetten, worden de structurele maatregelen op budgettair gebied gecombineerd met een tijdelijke keynesiaanse
vraagimpuls. Zo kondigde de regering naast de devaluatie arbeidsmarktverruimende maatregelen aan, werden tijdelijke
infrastructurele investeringen ter waarde van !/2% van het
bruto binnenlands produkt toegezegd, en werden toekomstige investeringsprojecten versneld uitgevoerd. Een jaar later
werd het stimulerende beleid, geheel volgens de spelregels,
weer teruggeschroefd toen bleek dat de positieve effecten van
de loonkostenmatiging en de wisselkoersaanpassing groter
werden. Prompt viel het accent in het beleid weer op de tekortreductie door subsidies aan zwakke industriele sectoren
drastisch te verminderen (van S.Kr. 10 mrd. in 1982 naar
S.Kr. 1,5 mrd. in 1984), de indexatie van uitgaven verder te
beperken, de belastingen te verhogen en de (niet-rente) uitgaven met 6% te verlagen.
Tot welke resultaten leidt zo’n beleid, dat in feite een voorschot neemt op de vruchten van structurele maatregelen en
dit voorschot braaf aflost als de beoogde effecten binnen
zijn? De devaluatie bleek een succes: het tekort op de lopende
rekening, dat in 1982 nog 3,5% van het bruto binnenlands
produkt bedroeg, daalde in 1983 tot onder de een procent, en
dit jaar lijkt het er op dat evenwicht op de lopende rekening
wordt bereikt. Daar staat tegenover dat de binnenlandse
vraag in 1983 met 1,5% daalde, doch voor dit jaar wordt een
stijging van 1,8% verwacht. Bovendien werd de dalende tendens van de particuliere investeringen tot staan gebracht.
Ten slotte steeg het tekort van de centrale overheid alleen in
het jaar van de devaluatie zelf. In de daaropvolgende jaren
bleek het mogelijk het tekort te verminderen. De eerste resultaten van de nieuwe politiek lijken dus bemoedigend of, zoals de OECD het formuleert: ,,With external competitiveness strong and profitability of the exposed sector restored,
Sweden is now in a good position to benefit fully from the international recovery currently under way” 2).
Een heel andere vraag is of de gevoerde Zweedse politiek
ook zinvolle elementen voor het Nederlandse beleid inhoudt.
Recent is er in dit blad op gewezen dat appreciatie van de gulden de positieve effecten van het matigingsbeleid ongedaan
kan maken 3). Daar is tegen in te brengen dat een sterke gulden er juist voor zorgt dat de inflatie beperkt blijft en de lonen niet worden opgestuwd. De Zweedse ervaring duidt crop
dat de wisselkoers wel degelijk als instrument is te gebruiken,
en dat een wisselkoersaanpassing — of het voorkomen van
een verdere appreciatie – juist heel goed samengaat met een
matigingsbeleid. Wat het Zweedse experiment ook leert is
dat tijdelijke stimulering van de economic om vraaguitval te
voorkomen, niet hoeft te botsen met de doelstelling om het
tekort op de begroting structured terug te brengen. Natuurlijk heeft de Zweedse economic haar eigenaardigheden,
waardoor niet gezegd is dat het daar gevoerde beleid ook in
Nederland toepasbaar is, maar het lijkt de moeite waard om
de implicates van de derde-wegpolitiek voor Nederland eens
nader te onderzoeken.
H. Kamps
1) The Swedisch Budget 1983/84, Uitgave van het Zweedse Ministerie van Financien, Stockholm, 1983, biz. 14.
2) OECD, Sweden, Economic surveys 1983-1984, Parijs, 1984,
biz. 46.
3) F.J. Clavaux, De Nederlandse economie: slachtoffer van een verkeerde diagnose (II), ESB, 22 februari 1984.
269