De blinde
vlek van het
industriebeleid
In de notitie ‘Industriebeleid in de jaren negentig’ concludeert de minister
van Economische Zaken dat alleen
met een gecoftrdineerde aanpak de
Nederlandse industrie in goede en in
conjunctureel slechte tijden een behoorlijke positie kan innemen op het
internationale economische toneel1.
Helaas ontbreekt die coordinatie
Het gemis doet zich vooral gevoelen bij het milieubeleid. Zo becijfert
het CPB dat de uitstoot van koolstofdioxyde in Nederland in het jaar
2000 vijftien procent hoger zal liggen
dan in 1990. Het kabinet gaat in het
Nationaal Milieubeleidsplan Plus nog
uit van een daling met drie tot vijf
procent, wat op zich al onvoldoende
is om de milieudegradatie een halt
toe te roepen2. Terwijl de in het Regeerakkoord beoogde duurzame ontwikkeling dus al uit het zicht dreigt
te verdwijnen, doet de minister van
EZ er nog een schepje bovenop met
zijn voorstel voor een subsidie van
25% op de energieprijs voor de energie-intensieve aluminiumproducenten Pechiney in Vlissingen, dochter
van een Frans staatsbedrijf, en voor
Hoogovens-dochter Aldel in Delfzijl.
Dit komt neer op een transfer van
/ 35 miljoen op jaarbasis.
Het voorstel wordt gemotiveerd onder verwijzing naar goedkoop producerende bedrijven in Oost-Europa3.
Gegevens over de energieprijzen aldaar zijn niet algemeen bekend. Voor
de elektriciteitsprijs in de landen van
de EG is dat wel het geval. In tabel 1
is een internationale vergelijking gegeven van de prijzen voor huishoudelijke afnemers en voor industriele
afnemers. Daaruit blijkt dat de gemiddelde energieprijzen 31 respectieve^
lijk 17 cent per kilowattuur bedragen. In Nederland zijn de energieprijzen relatief laag: de prijs voor
huishoudens ligt 26% onder het EGgemiddelde, terwijl de energieprijs
voor Nederlandse bedrijven zelfs
30% lager is dan gemiddeld in de EG.
Milieu, handel en inkomen
Met zijn voorstel om de energierekening van de Nederlandse aluminiumproducenten te subsidieren, doorkruist minister Andriessen zowel het
milieubeleid als de handels- en de inkomenspolitiek.
De prijssubsidie op energie heeft
tot gevolg dat het gebruik ervan
Tabel 1. Internationale vergelijking van elektriciteitsprijzen in centen per 1
Juli 1991
Huishoudelijke afnemers
Land
Industriele afnemers
van 4 miljoen kWh/jaar
van 3.500 kWh/jaar
(exclusief btw)
(inclusief btw)
Denemarken
Nederland
Frankrijk
lerland
Belgie
Luxemburg
Griekenland
Verenigd Koninkrijk
Spanje
Portugal
Duitsland
Italie
33
45
21
21
23
Ongewogen gemiddelde
31
17
31
23
32
26
34
27
24
29
36
32
Bron: SEP, Elektriciteit in Nederland 1991, Arnhem, 1992, biz. 36.
11
12
14
15
16
16
17
18
20
goedkoper wordt en daardoor groter
dan zonder deze subsidie. Blijkens tabel 1 zijn de Nederlandse energieprijzen al erg laag. Het voorstel betekent
dat een nog groter beroep gedaan
wordt op de bestaande voorraden
van niet-vernieuwbare hulpbronnen
olie, steenkooL, gas en kernenergie.
Daarnaast zal door de subsidie de
energieproduktie worden gestimuleerd, met alle bijkomende schadelijke stoffen van dien. Het gaat hierbij
niet alleen om ruimtelijke ordeningsproblemen, mijnarval, olielozingen,
bodemverzakkingen, vliegas, kernafval, enzovoort, maar ook om de CO2produktie, die een belangrijke bijdrage levert aan het broeikaseffect.
Het voorstel is ingegeven door de
concurrentiepositie van Aldel en Pechiney op de internationale aluminiummarkt. Met name de concurrentie
uit Oost-Europa baart de minister zorgen. Daar wordt tegen nog lagere
energiekosten geproduceerd, door
een zwaar gesubsidieerde inzet van
de produktiefactor natuur. In feite is
de afzet van het op milieu- en energieverslindende wijze geproduceerde aluminium uit deze landen een.
vorm van dumping. Volgens het
GATT-verdrag mag een land een antidumpingbeleid voeren als produkten
afgezet worden tegen een prijs die lager ligt dan de kosten. Bij de produktie van aluminium in Oost-Europa,
en mogelijk ook- elders, wordt geen
rekening gehouden met de milieukosten. Op grond van dit argument
is de meest marktconforme reactie
een anti-dumpingheffing, die het
prijsverschil elimineert. Met subsidies
maakt de minister zich daarentegen
schuldig aan protectionistisch beleid
en bemoeilijkt hij een efficifinte allocatie van de produktiemiddelen. Zo
voorkomt hij dat de marktprijs een
juist beeld geeft van de relatieve
schaarsteverhoudingen. Dit is opmerkelijk omdat het directoraat-generaal
voor buitenlandse economische betrekkingen van EZ onlangs in een discussienota juist de gevaren van dergelijk beleid op een rijtje heeft gezet .
1. Brief van 24 februari 1993 aan de voorzitter van de Tweede Kamer.
2. RTVM, Nationale milieuverkenning,
Samsom H.D. Tjeenk Willink, Alphen a/d
Rijn, diverse uitgaven.
3. Zie NRC Handelsblad, 6 april 1993;
de Volkskrant, 7 april 1993.
4. Ministerie van Economische Zaken,
Strategisch handelsbeleid, Den Haag, 1992.
In economische zin betekent het
voorstel in twee opzichten tevens
een inkomensoverdracht van de Nederlandse belastingbetalers aan de
aandeelhouders en werknemers van
Aldel en Pechiney. In de eerste
plaats wordt per huishouden een bedrag van circa zeven gulden (exclu-
noemde facetten: milieu, ruimtelijke
ordening, grondstoffen, energie. Bij
de implementatie van deze nota raakten de facetten op de achtergrond
door de snel oplopende werkloosheid en het stijgende financieringstekort7.
De relaties tussen milieu en econo-
sief inningskosten en dergelijke) ge-
mic worden in het industriebeleid
heven. Dit wordt in mindering
voor de jaren negentig niet geproblematiseerd8. Dat wekt verbazing,
want de industrie heeft een belangrijk aandeel in de milieuvervuiling.
gebracht op de kosten van beide bedrijven waardoor hun winstgevendheid zal toenemen. Dank zij deze
overdracht kunnen beide bedrijven
(misschien) langer blijven produceren.
De tweede vorm van inkomensoverdracht is die van toekomstige Nederlandse belastingbetalers aan de
aandeelhouders en werknemers van
Aldel en Pechiney in de vorm van hogere kosten die latere generaties
moeten betalen voor de versnelde
toename van COz-emissies en dergelijke. Het is de vraag of deze inkomensoverdrachten wenselijk en
noodzakelijk zijn.
Economic en milieu
Het industriebeleid frusteert dus andere vormen van beleid, vooral omdat het een blinde vlek heeft voor natuur en milieu. Dit geldt natuurlijk
niet alleen voor het Nederlandse beleid, maar ook voor het Poolse, Russische, Franse, enzovoort. In de EZnota Economic met open grenzen
wordt nog wel ingegaan op de produktiefactor natuur . Het belang van
ranciers profileren zich steeds meer
via milieu-argumenten, regulerende
overheden passen een voortschrijdende milieunormstelling toe.
De veranderende vraag, het veranderende aanbod en de strengere regels leiden tot kosten voor bedrijven.
Nieuwe marktverhoudingen en strengere eisen lokken evenwel technologische veranderingen uit die de kosten reduceren. Hierdoor kan een
land met strenge milieu-eisen comparatieve voordelen bewerkstelligen.
Produktie en milieu zijn in dit op-
Dit geldt zowel voor produkten als
zicht concurrerend: meer produktie
voor de ontwikkelde technologic.
gaat ten koste van milieu- en natuur-
Het serieus rekening houden met het
functies. Het ligt voor de hand dat
het industriebeleid daar rekening
mee houdt. Daarnaast zijn produktie
en milieu in veel opzichten complementair. Sommige vormen van produktie kunnen ook de druk op natuur en milieu terugdringen. Daarbij
is een cruciale rol weggelegd voor
technologic: die kan ervoor kan zorgen dat met minder inzet van de produktiefactor natuur een zelfde hoeveelheid eindprodukt kan worden
gemaakt van een hogere kwaliteit.
Wellicht is de kwaliteitsverandering onvoldoende om duurzame ontwikkeling te bereiken, omdat iedere
economische activiteit een druk op
het milieu uitoefent. Dan is hoeveelheidsbeleid nodig om de milieulast
van de produktie verder terug te
brengen. Dit betekent een verschuiving tussen de verschillende economische sectoren: van milieu-inefficient naar milieu-efficient.
milieu is daarom niet alleen een milieu-defensieve, maar ook een economisch-offensieve noodzaak. Bedrijven zulllen uit concurrentie-overwegingen over moeten schakelen op
ecologisch verantwoorde produktie-
het milieu wordt erkend maar het Mi-
A.PJ. Mol
L.J.R. Scholtens
Tuur Mol is werkzaam bij de vakgroep milieu-sociologie van de Landbouwuniversiteit Wageningen. Bert Scholtens werkt bij
de vakgroep macro-economic van de Universiteit van Amsterdam.
Een derde relatie tussen milieu en
nisterie neemt een defensieve houding aan. Dit blijkt uit de geformuleerde uitgangspunten voor het reali-
methoden. Een industriebeleid dat
expliciet rekening houdt met het milieu kan daarbij een belangrijke stimulerende rol spelen, zodat Nederlandse bedrijven een sterke concurrentiepositie blijven innemen in goede en in slechte tijden.
economic is gelegen in de milieuproduktiesector. In deze sector worden
goederen en diensten voortgebracht
die op zichzelf gericht zijn op herstel
seren van milieudoelstellingen: het
beleid moet helder en in concrete
taakstellingen geformuleerd worden;
er moet rekening gehouden worden
met de concurrentiepositie van de bedrijven; formulering en realisering
van milieudoelen is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheid en bedrijfsleven.
Opvallend is dat ruim vijftien jaar
geleden wel een integratie van milieu en industriebeleid werd verdedigd door EZ, destijds onder leiding
6
van de huidige premier . In diens
Nota inzake selectieve groei van juni
1976, gaf hij aan niet alleen stimulerend maar ook corrigerend te willen
optreden bij de produktie. Naast inkomen en werk werden doelstellingen geformuleerd voor de zoge-
ESB 14-4-1993
van milieu- en natuurfuncties9.
In het post-Unced tijdperk moeten
natuur en milieu een centrale rol spe-
len bij de herorientatie van het industriebeleid. Niet alleen vanuit milieuoptiek, maar ook met het oog op de
continui’teit van de industrie. Voor
zo’n integratie is het absoluut noodzakelijk dat milieukosten volledig tot
uitdrukking komen in de marktprijzen.
5. Ministerie van Economische Zaken, Economie met open grenzen, Tweede Kamer,
vergaderjaar 1989-1990, 21 670, nr. 2.
6. Ministerie van Economische Zaken,
Nota inzake de selectieve groei (Economi-
sche Structuurnota), Tweede Kamer, zitting 1975-1976, 13 955, nrs. 1-3.
7. R. de Klerk, C. Lutz, Ekonomische ontwikkeling en industriebeleid in Neder-
land, in: H. Vrolijk en R. Hengeveld (red.),
Slot
Interventie en vrij’e markt. Overheidsbe-
Milieu-aspecten worden steeds meer
een vast onderdeel van de Internationale concurrentieverhoudingen. Afnemers stellen in toenemende mate
milieu-eisen aan produkten, toeleve-
Nederlandse ekonomie, SUA, Amsterdam,
1982, biz. 11-48.
8. Brief, op. cit., 24februari 1993.
9. Zie bij voorbeeld B. Nooteboom, Een
leid ten aanzien van de structuur van de
aanzet tot industriebeleid (I) – Meso-ni-
veau, ESB, 17 maart 1993, biz. 240-244.