Geld- en kapitaalmarkt
De betrekkelijkheid van het
winstherstel
DRS. P.A. HAAL*
Inleiding
reserveringen in het overige inkomen van
de bedrijven na verdeling. Aan de verdeling van het overig inkomen van de bedrijven door het CPB zijn enkele bezwaren
verbonden. Deze is namelijk nogal gekunsteld door de berekening van het loon
loegerekend aan zelfslandigen en de schatling van de afschrijvingen. De berekening
van het loon van zelfslandigen draagt een
enigszins arbilrair karakter omdat men
uitgaal van een gemiddeld looninkomen
per werknemer. Een realistischer schatling
van het loon van zelfslandigen zou dan ook
lot een ander beeld van de winsl leiden. De
afschrijvingen van hel bedrijfsleven worden door hel CPB op basis van de vervangingswaarde geschal helgeen in werkelijkheid niel overal wordl loegepast. Bovendien kunnen afschrijvingen, bij voorbeeld
op grond van fiscale overwegingen, van
een andere omvang zijn dan hel bedrag dal
door hel CPB wordl bepaald. Tevens kunnen er meelverschillen in het restanl zijn
opgenomen, waardoor een onjuisl beeld
van de winslonlwikkeling wordl verkregen. Twee CBS-slatistieken (De resultaten
van de beurs N. V. ‘s en Financien van ondernemingen Nijverheid (met een balanslolaal groler dan f. 10 mln.) komen
aan deze bezwaren legemoel en geven een
meer waarheidsgelrouw beeld van de
winslontwikkeling in een aaltal sectoren.
Bedacht moet worden dat in de jaren
daarvoor al sprake was van een negatieve
Gezien het toenemend aantal positieve ontwikkeling als gevolg van de sterke
berichten over de winsten bij het bedrijfsle- loonstijgingen en de afwenteling van de
ven is het nuttig om het winstverloop nader collectieve-lastendruk op de bedrijfste onderzoeken. Aan de hand van twee me- winsten. Hoewel de keuze van een referenthoden kan inzicht worden verkregen in de tiepunt arbitrair is, zou men zeer wel de gewinstontwikkeling. Het Centraal Planbu- middelde aiq in de jaren zestig kunnen gereau (CPB) aggregeert de toegevoegde bruiken voor een beoordeling van de hoogwaarden van alle bedrijven en brengt daar te van de aiq in 1984. De aiq bedroeg in de
vervolgens een aantal berekende dan wel periode 1961 – 1970 gemiddeld 79 (voor rewerkelijke kostencomponenten op in min- visie) hetgeen aangeeft dat momenteel de
dering. Uiteindelijk resteert dan een winst. aiq historisch gezien nog steeds een hoog
Het Centraal Bureau voor de Statistiek niveau heeft.
(CBS) daarentegen geeft op basis van jaarHet complement van de arbeidsinkoverslagen en enquetes een beeld van het mensquote is de kapitaalinkomensquote, De resultaten van de beurs-NV’s
winstverloop. De laatste methode komt het kapitaalinkomen van de marktsector.
meer overeen met de werkelijkheid maar Dit primair inkomen mag men niet geUit de gegevens van de NV’s die op de
heeft als bezwaar dat slechts een beperkt lijkstellen aan het winstinkomen van het beurs slaan genoleerd, blijkl dal deze ondeel van het totaal aantal ondernemingen bedrijfsleven. Om een beeld te krijgen van dernemingen in 1983 een aanzienlijke
in het onderzoek wordt betrokken.
de winstontwikkeling bij het bedrijfsleven
winslstijging hebben gerealiseerd. Nam de
Met behulp van beide genoemde bron- moet rekening worden gehouden met de netlo winsl in 1982 len opzichle van het
nen wordt in dit artikel een beeld van de overdrachten naar en van het bedrijfsleven jaar daarvoor nog af met 2,2%, in 1983
winstontwikkeling geschetst. Met name (WIR-subsidies, belastingen) zodat het be- groeide de netlo winst mel 31,6%. Voor de
wordt aandacht geschonken aan de oorza- schikbaar kapitaalinkomen kan worden lolaliteil van de beurs-NV’s bedroeg de
ken van het rentabiliteitsherstel, de vermo- afgeleid. Dit laatste omvat niet alleen inge- groei van de omzel in 1983 slechls 3,7%
genspositie van het bedrijfsleven en aan de houden winsten maar ook dividenden,
(1982: 2,3%; 1981: 17,4%). Opvallend in
vraag of de rentabiliteit van het eigen ver- pachten, huren en rentebetalingen aan ver- dit verband is de dating van de omzet bij de
mogen weer voldoende is.
schaffers van vreemd vermogen.
sector industrie: -1,3% (1982: 3,3%;
Ter benadering van de winst berekent
1981:8,3%).
het CPB het overig inkomen van de bedrijGezien de geringe omzelslijging van alle
De macro-economische winst
ven om vervolgens dit overig inkomen te beurs-NV’s te zamen zijn hel voornamelijk
verdelen naar rente, arbeidsloon zelfstan- de koslencomponenlen geweesl die lol de
Het CPB maakt bij de beschrijving van digen, vennootschapsbelasting, buiten- resullatenverbelering hebben geleid. Dank
de primaire-inkomensverdeling onder land enz. Wat uiteindelijk resteert zijn
meer gebruik van de arbeidsinkomensquo- de reserveringen vennootschappen en
te (aiq). Deze quote geeft het aandeel van ,,winst”. In label 1 wordl een overzichl ge* De auteur
het Economisch
de factor arbeid in de toegevoegde waarde geven van deze restgrootheid in de periode Bureau van deis verbonden aan artikel is op perAmro Bank. Het
van bedrijven weer. Bij een groeiende aiq 1977-1983.
soonlijke titel geschreven.
neemt het aandeel van de lonen, salarissen
Uit de label blijkt dal er sinds 1982 weer 1) Alle bedrijven met uitzondering van delfstofen sociale lasten in het nationale inkomen sprake is van een posilieve ontwikkeling. fenwinning, openbare-nutsbedrijven en exploitoe. In 1984 zal deze quote voor het eerst Opvallend is het groeiend aandeel van de tatie van woningen.
sinds twintig jaar met meer dan 1 procentpunt afnemen. De afvlakking van de sterke Tabel 1. Overig inkomen van bedrijven exclusief banken en woningbezit a) na verdeling,
groei van de aiq begon reeds in 1981. Dank in mrd. gld. (afgerond) a).
zij de loonmatiging en de groei van de produktie van bedrijven, zal deze quote nu
1977
1981
1982
1983
1978
1979
1980
daadwerkelijk dalen namelijk van 90,5
naar 88 1). Historisch gezien is dit nog Reserveringen vennootschappen
-2
8
5
0,5
0,5
-0,5
8,5
steeds een hoog niveau. Als gevolg van de en rest (,, winst”)
8
7
4
3,5
4,5
6,5
– reserveringen
6,5
revisie van het statistisch materiaal door
het CBS is een vergelijking met de jaren
voor 1977 minder exact maar grofweg kan a) De sector bedrijven wordt gecorrigeerd voor banken en het woningbezit. Het overig inkomen van de banken wordt
anders de invloed van rentelasten
worden gesteld dat het niveau van de aiq in niet meegerekend omdat het woningbezit wordt de de nationale op de winsten van bedrijven minder zichtbaar wordt.
Het overig inkomen van
in
rekeningen toegerekend aan het bedrijfsleven terwijl
1984 overeenkomt met het niveau dat in in werkelijkheid een groot deel van dit inkomen toevalt aan particulieren.
1975 werdbehaald.
Bron: CPB.
44
zij een gematigde loonontwikkeling, lagere
rentelasten en een geringer beslag van de
belastingen nam het rendement op het eigen vermogen toe van gemiddeld 9,7% in
1982 tot 11,7% in 1983. Het beeld van deze
statistiek wordt echter door de ,,internationals” (Koninklijke Olie, Unilever, Phi-
lips, AKZO en Hoogovens) vertekend daar
ruim 90% van de netto-winststijging door
alleen deze bedrijven werd gerealiseerd.
Gemiddeld lag het rendement op het eigen vermogen van de ,,internationals”
(12,9%) in 1983 historisch gezien op een
hoog niveau. Ook in de sector Industrie is
sprake van een rentabiliteitsstijging. De
rentabiliteit van het eigen vermogen van de
sector Industrie (8,8%) is de afgelopen
vijftien jaar nog nooit zo hoog geweest. Na
twee jaren van verlies realiseerde de sector
handel weer een winst waardoor de rentabiliteit op het eigen vermogen in deze sector sterk is toegenomen: van —0,2% in
1982 tot 8,0% in 1983. Alien in de sector
scheep- en luchtvaart was er in 1983 sprake
van een verslechterende resultatenontwik-
keling. De winst nam af van f. 171 mln. in
1982 tot f. 56 mln. in 1983. De rentabiliteit
daalde van 4,0% tot 1,3%.
Wanneer we de gegevens van de beursNV’s overzien, kunnen we concluderen dat
uitgezonderd de scheep- en luchtvaart de
resultaten in 1983 sterk verbeterd zijn.
Voor een oordeel over de financiele situatie
van het bedrijfsleven is het noodzakelijk
om naast de winstontwikkeling ook een indruk te krijgen van de vermogenspositie
van de ondernemingen. Immers, het eigen
vermogen dient niet alleen als buffer voor
risico’s in de bedrijfsvoering maar ook
voor het aantrekken van vreemd vermogen. In concrete gaat het om de vraag hoe
het eigen vermogen zich tot het totale vermogen verhoudt.
De vermogenspositie van het bedrijfsleven is in de jaren zeventig als gevolg van de
afwenteling van de collectieve-lastendruk
op de bedrijfswinsten, hogere loon- en rentelasten en ruilvoetverliezen danig verzwakt. Deze ontwikkeling kunnen we in label 2 zien. Voor alle beurs-NV’s te zamen
blijkt dat in 1981 en 1982 weer enig herstel
is opgetreden in de solvabiliteitspositie. In
de jaren zestig was het niveau van de solva-
Tabel3, De netto winst van de grote industriele ondernemingen, in mrd. gld.
1977
1979
1980
1981
1982
1983
55,4
2,6
0,9
57,1
2,8
1,0
62,2
5,5
2,6
68,0
3,1
0,8
73,2
74,8
3,8
1,0
79,5
4,8
36
Eigen vermogen
Netto resultaat
Ingehouden winst
Rendement in procenten van het
eigen vermogen
Solvabiliteit
1978
5,0
36
8,8
34
4,6
34
4,9
35
3,6
1,1
5,1
35
7,2
3,7
9,0
36
Tabel 4. Procentuele verdeling van de toegevoegde waarde sector nijverheid in deperiode
1977-1983
1977
Belastingen
Nettowinst
1979
1980
1981
1982
1983
75,5
5,2
13,6
2,6
5,7
Lonen en salarissen
Saldo van betaalde en ontvangen rente
Afschrijvingen
1978
74,7
5,5
13,7
3,3
5,7
70,9
5,5
4,8
73,4
6,4
13,3
3,8
72,7
6,0
14,0
3,4
9,8
5,3
72,8
6,6
13,7
3,4
6,1
69,4
5,2
14,4
3,8
11,0
betering van de solvabiliteit voorop. Bij de
sector handel begon de verbetering pas in
1983 en in de sector scheep- en luchtvaart
nam de solvabilitiet verder af.
Bij het voorgaande is een drietal kanttekeningen te plaatsen. De beurs-NV’s, in totaliteit 118 ondernemingen in 1983, vertegenwoordigen slechts een beperkt deel van
het bedrijfsleven. Bovendien bevinden zich
binnen deze groep relatief veel ondernemingen die exporteren en het zijn met name deze bedrijven geweest die het eerst van
het conjuncturele herstel hebben geprofiteerd. Ten slotte wordt, zoals al eerder vermeld, het gesignaleerde rendementsherstel
gedomineerd door de goede resultaten van
de internationals.
12,9
6,1
feil dal in 1983 meer dan de helfl van de
nello winsl werd ingehouden. In 1982 was
dal nog maar een kwarl. De solvabilileil
sleeg mede daardoor in 1983 lot 36, waarmee het niveau van 1977 en 1978 wederom
werd bereikt.
Uil welke facloren is de slerke renlabilileitsverbetering in 1983 te verklaren? Daar
de groei van de omzet van de belreffende
induslriele ondernemingen in vergelijking
mel vorig jaar zelfs minder is geweesl, zijn
hel de kostencomponenten en de winslen
uil deelnemingen geweesl die tot de winstverbelering hebben geleid. Absoluul gezien nam de loonsom nauwelijks loe en uilgedrukl in een percenlage van de loegevoegde waarde daalde deze van 72,7 in
1982 lol 69,4 in 1983 (zie ook label 4). In
1977 bedroeg dil percentage nog 75,5. De
De resultaten van de grote industriele
rentelaslen namen af, enerzijds vanwege
ondernemingen
de dal ing van de renle, anderzijds als gevolg van een leruglopend aandeel van het
Uit de voorlopige cijfers van de CBSstatistiek Financien van ondernemingen
Nijverheid blijkt dat de rentabiliteit van
het eigen vermogen van de grotere industriele ondernemingen is toegenomen
rentedragend vreemd vermogen in het lolale vermogen. Ondanks de verruiming
van de vermogens- en voorraadaf Irek en de
mogelijkheid om winslen fiscaal le compenseren met verliezen uit het verleden,
steeg de belasling als percenlage van de
loegevoegde waarde. (Uilgedrukl in procenlen van hel resullaal voor belaslingen
daalde de belasling echler.) Voorls koml
een fors deel van de netto-winststijging uit
van 5,1% in 1982 tot 9,0% in 1983. Anders
gezegd: de netto winst (bruto winst minus
rentelasten en belastingen) uitgedrukt in
procenten van het eigen vermogen is bijna
verdubbeld. Dit laatste cijfer zegt op zich
biliteit echter aanzienlijk hoger. Wanneer
niet veel want deze verdubbeling had theo-
deelnemingen
tevens rekening wordt gehouden met het
feit dat de risico’s voor de ondernemer
sinds die tijd sterk zijn toegenomen is de
conclusie gerechtvaardigd dat de vermogenspositie van het bedrijfsleven nog
steeds zwak is. De sectoren Industrie en
,,internationals” lopen wat betreft de ver-
retisch gezien ook tot stand kunnen komen
door een halvering van het eigen vermogen. Voor 1983 geldt echter dat het eigen
vermogen, in vergelijking met de vijf jaren
daarvoor, meer dan gemiddeld is toegenomen. Het netto resultaat is dan ook sterk
gestegen (zie label 3). Opmerkelijk is het
groepsmaalschappijen. Hel resultaat uit
deelnemingen bedroeg ruim 50% van hel
tolale nelto resultaal. ,,Inlernalionals” en
bedrijven die een deelneming van minder
dan 100% in een builenlands bedrijf hebben nemen dus een aanzienlijk deel van de
totale winst in de sector nijverheid voor
hun rekening. Deze onlwikkeling is al drie
jaren gaande.
In alle bedrijfslakken was er sprake van
Tabel 2. De solvabiliteit gedurende de periode 1966 —1983 a)
• 1966
Alle beurs-NV’s
Internationals
Industrie
53
56
1970
44
Handel
44
34
46
36
34
Scheep- en luchtvaart
50
47
1974
1978
1979
35
38
32
35
32
35
27
28
38
24
27
40
23
26
37
1980
33
36
22
24
35
1981
32
35
23
23
35
1982
33
35
27
22
33
1983
34
36
28
24
31
a) De vermelde gegevens hebben niet betrek king op een constante groep van ondernemingen daar een aantal bedrijven failliet is gegaan dan wel gefuseerd is met andere ondernemingen. Desondanks is niet gekozen voor een tabel met
een constante groep beurs-nv’s omdat dan een eenzijdig beeld, namelijk van de sterkste ondernemingen, wordt
verkregen.
ESB 9-1-1985
in
buitenlandse-
een renlabilileitsverbetering. De rentabilileil sleeg in de seclor chemie bijzonder
slerk namelijk van 4,6% in 1982 lol 13,1%
in 1983. Was er in 1980 bij de seclor bouw
en hout nog sprake van een renlabilileil
van -1,5%, in 1982 was dil 7,3% en in
1983 10,6%. Het niveau van de rentabiliteil van hel eigen vermogen in de sector melaal bleef sterk achter bij de overige secloren(3,6%).
Aan de daling van de solvabilileil in de
45
sector metaal is nog steeds geen einde gekomen. Deze nam af van 45 in 1977 tot 42 in
1982 en 40 in 1983. De solvabiliteit in de
chemie is in lijn met de afgelopen vijf jaar
verder gestegen: in 1977 27 en in 1983 31.
De verhouding eigen vermogen — totaal
vermogen van de sector bouw en hout bleef
ten opzichte van 1982 onveranderd op 26
en steeg in de sector voeding, landbouw en
visserij van 41 in 1982 tot 43 in 1983.
Conclusies
Zowel de gegevens van de beurs-NV’s als
van de grote industriele ondernemingen
wijzen op een rendementsherstel. Wanneer
deze gegevens worden geconfronteerd met
het in vergelijking met 1982 constant gebleven overig inkomen (na verdeling) van
alle bedrijven (exclusief banken) zoals
door het Centraal Planbureau berekend, is
het duidelijk dat deze restgrootheid in andere sectoren moet zijn gedaald. Niet alleen tussen de sectoren maar binnen de sectoren is er sprake van een onevenwichtige
winstontwikkeling. Een groot deel van de
winststijging komt voor rekening van de
, .internationals” en ondernemingen die
voor buitenlandse markten produceren.
De resultaten van de grote ondernemingen
in de sector nijverheid zijn bemoedigend.
Wanneer de rentabiliteit op het eigen vermogen van de nijverheid in 1983 (9,0) echter vergeleken wordt met het gemiddeld
rendement op staatsobligaties in 1983
(8,6%), met inachtneming van een risicopremie van ca. 2%, kan worden gesteld dat
de kapitaalverschaffer in dat jaar beter af
was met een meer risico-ongevoelige belegging in staatsobligaties.
De rendementscijfers zijn bovendien optisch ,,hoog” als gevolg van de nog steeds
te lage solvabiliteit. Ondanks de gesigna-
leerde verbetering van de solvabiliteit bij
de onderzochte bedrijven is de verhouding
eigen vermogen — totaal vermogen historisch gezien erg laag. Op grond van toenemende onzekerheden in het ondernemingsklimaat en vanuit het oogpunt van het aantrekken van vreemd vermogen ter financiering van investeringen is het noodzakelijk
dat de vermogenspositie van het bedrijfsleven nog verder verstevigd wordt. Voor de
versterking van de in de jaren zeventig verslechterde vermogenspositie van het be-
drijfsleven is een verdergaand winstherstel
dan ook onontbeerlijk.
P.A. Haal