Ga direct naar de content

De beperkte bruikbaarheid van de arbeidsinkomensquote in de beleidsdiscussie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: september 6 2018

In beleidsdiscussies wordt er vaak verwezen naar het structureel dalende aandeel van de beloning van arbeid in het nationaal inkomen. En al geruime tijd klinkt in reactie daarop de roep om een loongolf. Maar is de ontwikkeling van deze arbeidsinkomens­quote wel een zinnig baken voor beleid?

In het kort

Dit artikel is gebaseerd op Ter Weel et al. (2018).
Het onderliggende onderzoek is gefinancierd door VNO-NCW.

In het kort

– De gehanteerde definitie, de beschouwde periode en datarevisies beïnvloeden de ontwikkeling en het niveau van de AIQ.
– Een substantiële loon­impuls op basis van de ontwikkeling van de AIQ is moeilijk verdedigbaar.
– Arbeidsproductiviteit is een geschikter richtsnoer voor loonvorming dan de AIQ.

In het kort

Robin Fransman heeft op 17 september via een blog op ESB.nu gereageerd op dit artikel. Link naar de blogpost van Fransman.

Verbruggen en Butler hebben eveneens op 17 september via een blog op ESB.nu gereageerd op dit artikel. Link naar de blogpost van Verbruggen en Butler.

Er is momenteel veel discussie over de ontwikkeling van lonen en de groei van het huishoud­inkomen in Nederland. De loonontwikkeling zou achterblijven bij de groei van het bruto binnenlands product (bbp) en de groei van het huishoudinkomen zou stagneren, terwijl de winsten van het bedrijfsleven juist hoog zouden zijn en een sterk oplopende trend zouden vertonen.

Als het om bewijs voor deze stelling gaat, wordt er vaak verwezen naar de ontwikkeling van de arbeids­inkomensquote (AIQ). Deze geeft aan welk deel van het verdiende inkomen toegekend wordt aan de factor arbeid en welk deel aan de overige productiefactoren (zoals kapitaal en land). Onder aanvoering van organisaties als het IMF en de OESO is er de afgelopen jaren aandacht gevraagd voor een dalende beloning van arbeid (Cho et al., 2017). Deze discussie over de hoogte en de trend van de AIQ heeft in Nederland vooral geleid tot een roep om een stijging van de cao-lonen. Met een dergelijke loonstijging zou de AIQ kunnen toenemen, wat de balans tussen de beloning van kapitaal en arbeid evenwichtiger zou maken. Deze discussie is voor een deel gevoerd in ESB (Butler et al., 2016; Van Bavel, 2016; Storm en Naastepad, 2016).

Het is echter niet verstandig om de roep om een hogere arbeidsbeloning te ondersteunen door te wijzen op de ontwikkeling van de AIQ. Dit heeft drie redenen. Allereerst kan men de AIQ op verschillende manieren en over verschillende perioden meten. Dat levert wisselende beelden op van het niveau en de ontwikkeling. Ten tweede wordt de AIQ voor een belangrijk deel bepaald door toevallige (en soms moeilijk verklaarbare) fluctuaties in het arbeidsinkomenscomplement, en geeft daarom niet altijd een goed beeld van de onderliggende economische werkelijkheid. Ten derde, dit probleem wordt verergerd door het feit dat de AIQ gevoelig is voor revisies van de data die nodig zijn om de AIQ te berekenen. Daarmee is de AIQ niet alleen een onduidelijke, maar ook een instabiele indicator. Sinds 1995 zijn er echter consistente reeksen beschikbaar om de Nederlandse AIQ te berekenen. We onderbouwen daarom aan de hand van deze reeksen de bovenstaande redenen. In aanvulling hierop behandelen we in Ter Weel et al. (2018) de internationale vergelijking en het langetermijnperspectief.

De beloning van de factor arbeid gaat op de langere termijn hand in hand met de productiviteit. De belangrijkste oorzaak van de relatief lage reële loonstijging is de lage groei van de arbeidsproductiviteit. Zo blijkt uit een decompositie van de loon- en productiviteitsgroei in Nederland vanaf 1970. Het zou dan ook voor de hand liggen om de beleidsdiscussie meer te richten op productiviteitsgroei dan op arbeidsbeloning.

Meten is weten?

De AIQ kan op verschillende manieren worden gemeten, afhankelijk van het doel van de analyse. Dit heeft gevolgen voor de waargenomen hoogte en ontwikkeling van de AIQ (figuur 1). Belangrijk bij het kiezen van de meet­methode blijkt de behandeling van het zelfstandigeninkomen (Butler et al., 2016), de manier waarop er wordt omgegaan met afschrijvingen, de definitie van de toegevoegde waarde en de afbakening van de meegewogen economische activiteiten. Maar ook het perspectief is van belang: een macro-economisch perspectief vraagt om het meenemen van de gehele economie, terwijl een productieperspectief zich alleen richt op de marktsector van de economie.

Figuur 1

In het productieperspectief wordt de AIQ berekend vanuit de invalshoek van bedrijven: de productiekosten worden gesplitst in de kosten van arbeid en in de afschrijvingen en kapitaalkosten. In het productieperspectief wordt in de noemer de (bruto) toegevoegde waarde inclusief afschrijvingen gebruikt, waardoor de noemer relatief groot is en de AIQ relatief laag.

In het inkomensperspectief gaat het om de functionele inkomensverdeling en worden afschrijvingen dus niet meege­nomen in de totale beloning van de productiefactoren. Productgebonden subsidies en belastingen (relevant voor de consument) worden daarentegen wel meegenomen. Per saldo ligt echter de gemeten AIQ in het inkomensperspectief daardoor boven die in het productieperspectief (figuur 1). In 1995 lag de AIQ in het inkomensperspectief op 69 procent en in 2015 op 66 procent. Deze daling van drie procentpunt is niet geleidelijk gegaan: zowel in 2003 en 2009 piekte de AIQ weer tot het niveau van 1995. Van een trendmatig dalende AIQ is in de periode 1995–2015 dus geen sprake.

De veranderingen in de AIQ zijn deels conjunctureel

De AIQ in het productieperspectief ligt over de hele linie lager, en daalt iets sterker tussen 1995 en 2015 dan de AIQ in het inkomensperspectief (vier tegenover drie procentpunt). Ook op kleinere tijdsintervallen verschillen de perspectieven van elkaar. Tussen 2012 en 2014 daalt de AIQ in het inkomensperspectief, terwijl die in het productieperspectief stijgt.

Conjunctuur

De AIQ laat in de periode 2003–2007 een daling zien van vijf procentpunten, waarna tijdens de financiële crisis een scherpe stijging volgt (figuur 1). Het netto-exploitatieoverschot als aandeel van het inkomen lijkt hiervan de hoofdoorzaak (figuur 2). In de aanloop naar de crisis is er namelijk een duidelijke stijging te zien van het netto-exploitatieoverschot. In de periode 2004–2007 stijgt het bbp als gevolg daarvan ook harder dan in de jaren ervoor; ook de loonsom en het gemengd inkomen blijven toenemen in een tempo vergelijkbaar met de jaren ervoor. In deze periode lijkt de stijging van het netto-exploitatieoverschot ongeveer net zo groot te zijn als de daling die in 2009 plaatsvond.

Figuur 2

Dit netto-exploitatieoverschot bestaat voor een deel uit de winsten van bedrijven, maar kan bijvoorbeeld ook bestaan uit waardestijgingen van woningen. Verhoging van de kapitaalbeloning leidt tot een toename van de noemer van de AIQ, waardoor zij daalt.

Het bekijken van de stijging van het netto-exploitatieoverschot in de periode 2004–2007 per bedrijfstak brengt onderliggende economische processen aan het licht. Een deel van de stijging van het netto-exploitatieoverschot vindt plaats in de verhuur en handel van onroerend goed. Dit suggereert dat deze stijging voor een deel wordt veroorzaakt door stijgende huizenprijzen. Bedrijfstakken waar eerst een stijging en vervolgens een daling plaatsvindt, zijn de industrie en de handel. Bij deze bedrijfstakken valt eerder te denken aan een tijdelijk hogere winstgevendheid in deze sectoren, die door de crisis weer teniet wordt gedaan.

De beloning van kapitaal, in de vorm van zowel bedrijfswinsten als stijgende huizenprijzen, is dus in de periode 2004–2007 eerst relatief hard gestegen, en tijdens de financiële crisis weer ongeveer teruggekeerd naar het niveau van vóór 2004. De daling van de AIQ in de periode 2003–2007 is daarom niet zozeer het gevolg van een lage groei van het arbeidsinkomen, maar van een sterke toename van het netto-exploitatieoverschot. Dat geldt omgekeerd ook voor de plotselinge piek in de AIQ in 2008. De AIQ als samengestelde indicator brengt deze onderliggende dynamiek onvoldoende in beeld.

Bijstellingen

De daling in de AIQ in de periode 2003–2007 wordt vooral verklaard door de snelle toename van het netto-exploitatieoverschot in die jaren. Opmerkelijk is dat die dip er bij de verschillende revisies en definitiewijzigingen van de AIQ niet altijd is geweest. Dit is zichtbaar in tabel 1 die de verandering van de AIQ tussen 2003 en 2007 weergeeft op verschillende momenten.

Tabel 1

Aanvankelijk (MEV 2007) bleef de daling van de AIQ beperkt tot 1,1 procentpunt, maar deze liep vooral op bij MEV 2011 en MEV 2015, tot 2,8 en 3,7 procentpunt. Beide sprongen zijn terug te voeren op aanpassingen van de nationale rekeningen. Na de definitiewijziging komt de verandering uiteindelijk uit op de 5,7 procentpunt, zoals die nu in de boeken staat. De sprongen in de MEV 2011 en 2015 zijn mogelijk grotendeels statistisch van aard geweest, en die in de MEV 2018 werd grotendeels veroorzaakt door de verandering van de definitie. In die interpretatie heeft slechts een derde van de totale verandering van −5,7 procentpunt een reële economische basis.

Decompositie

Veranderingen van de AIQ komen voor een groot deel door wijzigingen in de productiviteit en de reële loonvoet. Figuur 3 splitst de verandering van de AIQ over een wat langere periode (1970–2017) in de wijziging in de reële loonvoet en die in de arbeidsproductiviteit. Als beide gelijk zijn, verandert de AIQ niet.

Figuur 3

Uit deze figuur blijkt dat de AIQ vooral is opgelopen in de jaren zeventig van de vorige eeuw doordat de toename van de reële loonvoet hoger was dan die van de arbeidsproductiviteit. In de jaren tachtig volgde na het Akkoord van Wassenaar een correctie. In de twee decennia daarna gaat de groei van de productiviteit en de loonvoet gelijk op en verandert de AIQ niet of nauwelijks. Maar vanaf 2010 blijft de groei van de loonvoet achter bij die van de productiviteit. Als de ramingen uit het CEP voor 2018 en 2019 worden meegenomen, daalt het verschil tussen de groei van lonen en productiviteit van 0,5 procent naar 0,3 procent.

Het is verstandiger de lage productiviteitsontwikkeling
op de agenda te zetten

Gerekend over de gehele periode 1970–2017 is er een beperkte daling van de AIQ: de groei van de loonvoet ligt namelijk met 1,8 procent per jaar gemiddeld net iets onder die van de productiviteit (twee procent per jaar). Als men de meest recente CPB-raming voor 2018 en 2019 meeneemt, komt de reële loonvoet over de periode 1970–2019 op 1,9 procent, en is daarmee nagenoeg gelijk aan de productiviteitsgroei gedurende die periode.

Een daling of stijging van de AIQ hangt dus vooral af van de elkaar beïnvloedende ontwikkelingen in productiviteit en beloning.

Beschouwing

De AIQ wordt vaak gebruikt als indicator voor de beloning van arbeid, en is een richtsnoer voor de inzet bij cao-onderhandelingen. Daarbij wordt gekeken naar zowel het niveau als de veranderingen. Het blijkt dat het niveau en de ontwikkeling van de AIQ beide gevoelig zijn voor de definitie ervan. Niveaus kunnen verschillen, afhankelijk van de vraag of afschrijvingen worden meegerekend en of bepaalde sectoren buiten beschouwing worden gelaten. De ontwikkeling van de AIQ kan verschillend zijn al naar gelang de definitie: in de definitie vanuit het productieperspectief is er bijvoorbeeld sprake van een daling van vier procentpunt gedurende de periode 1995–2015, terwijl het bij het inkomensperspectief om drie procentpunt gaat.

Ook blijken er met terugwerkende kracht veranderingen in zowel niveau als ontwikkeling van de AIQ te kunnen optreden. Terwijl er in de MEV 2007 nog weinig aan de hand leek met de AIQ in de periode 2003–2007, blijkt deze volgens de huidige inzichten (MEV 2018) over die periode met 5,7 procentpunt te zijn gedaald, met name door revisies van de nationale rekeningen en een definitiewijziging. Vervolgens sprong de AIQ, als gevolg van de financiële crisis, in een jaar weer terug naar ongeveer het niveau van 2003. De ontwikkeling van de AIQ destijds was dus nauwelijks informatief voor de toenmalige onderhandelaars aan de cao-tafel en voor de beleidsmakers die keken naar de beloning van de factor arbeid. Dit geeft aan dat de arbeidsproductiviteitsontwikkeling geschikter is als richtsnoer voor de loonvorming of om uitspraken te doen over het gewenste niveau of de gewenste dynamiek van de lonen, dan het niveau of de verandering van de AIQ.

Met al deze onzekerheden in het achterhoofd lijkt een betoog voor een substantiële generieke loonimpuls op basis van de ontwikkeling van de AIQ moeilijk verdedigbaar. Zelfs als we de huidige definitie van de AIQ en de huidige cijfers uit de nationale rekeningen van het CBS als absolute waarheid zouden accepteren, dan nog blijkt het dat de ontwikkeling van de loonvoet over de gehele periode 1970–2017 heel behoorlijk gelijke tred heeft gehouden met die van de productiviteit. Het verschil zou, met een relatief bescheiden toename van de reële contractlonen in 2018 en 2019, al in belangrijke mate verdwenen zijn. Een toename die er, gezien de huidige situatie van toenemende krapte op de arbeidsmarkt, ook wel gaat komen – in ieder geval volgens recente ramingen van CPB en DNB. De arbeidsmarkt lijkt gewoon haar werk te doen, meer mensen vinden werk door een aantrekkende vraag, hetgeen vanzelf zal leiden tot een opwaartse druk op de lonen.

Mocht deze opwaartse druk in de ogen van beleid en politiek te gering zijn, dan ligt het op de agenda zetten van de lage productiviteitsontwikkeling meer voor de hand.

Literatuur

Bavel, B. van (2016) De stijging en daling van het arbeidsaandeel over de lange termijn. ESB, 101(4743), 698–701.

Butler, B., D. van den Bergen en H. Kranendonk (2016) Herziening arbeidsinkomensquote: aanleiding en resultaten. ESB, 101(4743), 694–695.

CPB, DNB en CBS (2017) Herziening methode arbeidsinkomensquote, te vinden op CBS.nl.

Cho, T., S. Hwang en P. Schreyer (2017) Has the labour share declined?: it depends. OECD Statistics Working Paper, 2017/01. Parijs: OESO.

Storm, S. en R. Naastepad (2016) De dalende arbeidsinkomensquote in macro-economisch perspectief. ESB, 101(4743), 702–704.

Weel, B. ter, J. Hers, J. Witteman en T. Smits (2018) De AIQ in Nederland: een overzicht. SEO Rapport, 2018-58. Amsterdam: SEO Economisch Onderzoek.

Auteurs

Categorieën