De AIQ is een politiek relevante outputfactor, ondanks dat ze niet om te zetten is in nieuw beleid. De studie van Bas ter Weel et al. maakt echter vooral nieuwsgierig.
Natuurlijk is de AIQ niet bruikbaar als indicator om nieuw beleid te maken. Daarvoor is het een te bot instrument. Deze hoofdconclusie van het SEO onderzoek (Ter Weel et al., 2018) zullen weinigen afwijzen. Maar er zijn, voor zover ik weet, ook geen betogen of voorstellen om de AIQ meting direct om te zetten in nieuw beleid. In die zin is het betoog van Bas ter Weel en coauteurs niet zo relevant.
Maar de AIQ is wel een politiek relevante outputindicator. Het geeft in één getal goed aan hoe we de pot verdelen tussen de factor arbeid en de factor kapitaal. Daarbij gaat het niet om klein bier. De SEO studie laat zien dat de AIQ de afgelopen 20 jaar met 3 procent is gedaald. Dat lijkt wellicht weinig, maar we het is wel een verschuiving van ruim 20 miljard euro. Dat is 3.000 euro per huishouden of circa 2.200 euro per werkende.
Het is dan ook een goede zaak dat er meer aandacht is gekomen voor de trends in de AIQ. Overigens is de daling van de AIQ niet alleen het resultaat van loononderhandelingen en de werking van de arbeidsmarkt. Ook belastingverschuiving van kapitaal naar arbeid speelt daar een rol in. Dat wordt nog wel eens vergeten.
Het onderzoek van ter Weel et al. is om meerdere redenen wel relevant. Ten eerste toont het opnieuw de beperkte bruikbaarheid van de huidige staat van de statistiek voor verdelingsvraagstukken. Tot de AIQ wordt bijvoorbeeld ook de gebruikswaarde van de eigen woning gerekend. Dit terwijl het daar natuurlijk gaat om inkomen uit kapitaal en niet uit arbeid. Voor de bepaling van de langetermijntrend maakt het niet zoveel uit, maar van jaar tot jaar en in absolute niveaus wordt de indicator onbruikbaar, want huurstijgingen hebben zo invloed op de AIQ. Immers, als de huren stijgen dan stijgen in de BBP-statistieken ook de aan woningeigenaren toegerekende woondiensten evenredig mee. We houden de statistiek vooral bij om BBP te meten, en BBP is een optelsom van stocks en flows door de fictieve toegekende inkomens en bijbehorende inflatie. Ik heb daar eerder over gepubliceerd bij het CBS (Fransman, 2017). Wie inkomens- of vermogensongelijkheid en de trends daarin echt zuiver wil onderzoeken moet stocks en flows kunnen scheiden en dat kan met de huidige statistiek niet. Dat is jammer en daar moeten we wat aan doen.
Ten tweede is het onderzoek relevant omdat het opnieuw nieuwsgierig maakt naar de samenstelling van het spiegelbeeld van de AIQ, de KIQ (kapitaalsinkomensquote). De KIQ bestaat uit een eigenvermogencomponent (winst, dividend) en een vreemdvermogencomponent, de rente. In de periode van het onderzoek, 1995-2015, is de rente gezakt van circa 6 procent toen tot 1 procent nu. En de AIQ is in die tijd gedaald. Dat moet dus betekenen dat er een enorme verschuiving is ontstaan binnen de KIQ van rente naar winst.
Deze verschuiving is in strijd met de standaard finance theorie die voorspelt dat het vereiste rendement op eigen vermogen daalt als de rente daalt (zodat de risicopremie op aandelen min of meer constant blijven). Een stijging van de vreemdvermogencomponent in de KIQ betekent dan dat stijgende bedrijfswinsten in zijn geheel naar de aandeelhouders gaan en dat werknemers daar niet van mee profiteren. Dat maakt nieuwsgierig. Maar dat was ik al.
Literatuur
Fransman, R., 2017 De Wondere Wereld van Ongelijkheid. Blog op CBS.nl, 8 december 2017. https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2017/49/de-wondere-wereld-van-ongelijkheid
Weel, B. ter, Hers, J., Witteman, J. en Smits, T. (2018). De beperkte bruikbaarheid van de arbeidsinkomensquote in de beleidsdiscussie, ESB, 103(4765), 406-409
Auteur
Categorieën