De arbeidsmarkt tot 2000:
een verdelingsvraagstuk (II)
Het arbeidsmarktperspectief: herverdelen van werk
DRS. G. DEN BROEDER – DR. J. A. M. HEIJKE – DRS. J. DE KONING
In de verleden week verschenen eerste aflevering van dit artikel werden de macro-economische
perspectieven tot het jaar 2000 onderzocht. Er bleek een aanzienlijke stijging van de werkloosheid op
te treden, welke met traditionele maatregelen als loonmatiging in onvoldoende mate kon worden
teruggedrongen. In dit tweede en laatste deel wordt onderzocht of met het herverdelen van werk het
aantal werklozen in bevredigende mate kan worden teruggedrongen. Er wordt eerst uitgebreid
ingegaan op de theoretische achtergronden van het herverdelen van werk. Daarna worden de
resultaten besproken van een aantal varianten van arbeidsduurverkorting welke zijn berekend met
behulp van het macro-economische model AMO-K dat door het Nederlands Economisch Instituut is
ontwikkeld. Via arbeidsduurverkorting blijkt het aantal werklozen aanzienlijk te kunnen worden
teruggebracht. In het bijzonder is gezocht naar een variant waarbij arbeidsduurverkorting op zodanige
wijze wordt gecombineerd met bedrijfstijdverlenging, looninlevering of belastingverlaging, dat het
besteedbare loon per werkende zoveel mogelijk op peil blijft en het financieringstekort van de
overheid niet verder wordt vergroot. Een dergelijke variant blijkt inderdaad te bestaan.
Arbeidsduurverkorting en herverdeling van werk
De discussie over arbeidsduurverkorting als middel om de beschikbare werkgelegenheid over meer mensen te verdelen, en zodoende het aantal (volledig) werklozen te verminderen, is reeds een
aantal jaren gaande. Al in 1976, toen de werkloosheid weliswaar
fors was toegenomen maar naar huidige maatstaven nog betrekkelijk klein was, werd over de mogelijkheid van arbeidsduurverkorting
gesproken, getuige een artikel van Hoffinan in ESB 1).
Het idee om het aantal werklozen te verminderen door verkorting
van de arbeidsduur is overigens al veel ouder 2). Bij iedere ernstige
economische recessie blijkt het opnieuw te voorschijn te worden gehaald. Tot nu toe echter met weinig succes, want het idee is in het
verleden vrijwel nooit toegepast. De enige vorm van arbeidsduurverkorting die in Nederland toepassing heeft gekregen met het oog
op — in dit geval handhaving van — de werkgelegenheid, is tijdelijke
werktijdverkorting. Deze maatregel is echter, althans in zijn huidige
vorm, niet geschikt om de herverdeling van werkgelegenheid op een
zodanige schaal tot stand te brengen dat het aantal werklozen aanzienlijk kan worden teruggebracht. De in het verleden opgetreden
arbeidsduurverkorting is in hoofdzaak voortgekomen uit sociaalmedische motieven en, later, uit de toenemende behoefte aan meer
vrije tijd.
Op dit moment lijkt men toch werk te gaan maken van arbeidsduurverkorting. In veel cao-‘s zijn reeds bepalingen opgenomen die
voorzien in verkorting van de arbeidsduur met als expliciet geformuleerd doel meer mensen aan werk te helpen 3). Ook de overheid
blijkt, na lange tijd terughoudend te zijn geweest, op dit moment
herverdeling van werk door middel van arbeidsduurverkorting voor
te staan 4).
De aarzelingen bij overheid en bedrijfsleven ten aanzien van arbeidsduurverkorting vloeiden mede voort uit de gedachte dat de economische recessie van tijdelijke aard zou zijn, zodat het niet verstandig leek om te trachten de werkloosheid te bestrijden met een
maatregel als arbeidsduurverkorting die het arbeidspotentieel
waarschijnlijk ook op de lange termijn negatief beinvloedt, wat tot
problemen zou kunnen leiden als de economic weer aantrekt: in dat
geval zou een tekort aan arbeid kunnen ontstaan. Thans is er echter
nauwelijks zicht op dat de werkloosheid zich zelfs maar zal stabiliseren. De simulaties met AMO-K zijn in dit verband illustratief: volgens de basisvariant zal de werkloosheid oplopen tot 1,8 miljoen arbeidsjaren in het jaar 2000. Verder blijkt uit de simulaties dat traditionele beleidsmaatregelen ter bestrijding van de werkloosheid als
1036
loonmatiging onvoldoende effect sorteren. Arbeidsduurverkorting
lijkt onder die omstandigheden de enige mogelijkheid om het aantal
werklozen aanzienlijk te verminderen.
Effectiviteit en flexibiliteit van arbeidsduurverkorting
Zoals gezegd is arbeidsduurverkorting al enige jaren in discussie.
In de literatuur is dan ook al uitgebreid ingegaan op de vraag hoe ef/ecrie/deze maatregel is ter vermindering van het aantal werklozen.
De desbetreffende beschouwingen hebben in hoofdzaak een theoretisch karakter; op het empirische vlak is nog weinig onderzoek
naar de effecten van arbeidsduurverkorting gedaan. Niettemin
komt in de literatuur een aantal argumenten naar voren die twijfel
oproepen omtrent de effectiviteit van arbeidsduurverkorting, of die
zouden impliceren dat aan bepaalde voorwaarden meet zijn voldaan wil arbeidsduurverkorting leiden tot de gewenste herverdeling
van werk. De volgende aspecten hebben hierbij de meeste aandacht
gekregen 5).
1. De relatie tussen arbeidsduur en arbeidsproduktiviteit. Het is
denkbaar dat, bij voorbeeld door geringere vermoeidheid van de
werknemers, bij arbeidsduurverkorting de produktie per manuur toeneemt, zodat het voor de produktie benodigde aantal
werknemers niet evenredig toeneemt en het aantal werklozen
dus niet navenant daalt.
2. De relatie tussen arbeidsduur, bedrijfstijdenproduktiecapaciteit.
Aannemende dat de bedrijfstijd gekoppeld is aan de arbeidsduur, leidt arbeidsduurverkorting tot daling van de bedrijfstijd.
De vraag is dan of het oude produktievolume kan worden ge1) L. Hoffinan, Arbeidstijdvermindering als instrument voor de werkloosheidsbestrijding, ESB, 5 mei 1976, biz. 437-442.
2) Zie bij voorbeeld P. J. Verdoorn, Arbeidsduur en welvaartspeil, Leiden,
1947, voor een bespreking van de ideeen die hierover in het verleden zijn geformuleerd.
3) In Rapporlage Arbeidsmarkt 1983 van het Ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid wordt een percentage van 64 van de cao’s genoemd,
waarin iets is opgenomen over een of andere vorm van arbeidsduurverkorting.
4) In Rapportage Arbeidsmarkt 1983(zie noot 3) wordt voor deze beleidslijn
verwezen naar de Regeringsverklaring van november 1982.
5) Zie bij voorbeeld Hoffman, op. tit; Verdoorn, op. cit; Centraal Planbureau, Centraal Economisch Plan 1979, ‘s-Gravenhage, 1979, biz. 142-148; J.
de Koning, Optimalisering van de verdeling van de werkgelegenheid, Nederlands Economisch Instituut/Nationaal Programma Arbeidsmarktonderzoek, Rotterdam, 1980.
handhaafd door bij verkorting van de arbeidsduur alleen meer
werknemers in te zetten. Of dit kan, is mede afhankelijk van de
aard van het produktieproces. Aannemende dat kapitaalgoede-
zoeken naar werk hadden opgegeven of die zich niet als werk-
zoekend hadden laten registreren zich (opnieuw) te wenden tot
dan moet men om de produktiecapaciteit op peil te houden over-
het arbeidsbureau. Wat het laatste betreft, maakt het dus bij de
bepaling van de effectiviteit van arbeidsduurverkorting verschil
welke definitie van werkloosheid men hanteert. Rekent men ook
de niet geregistreerde werkzoekenden zonder baan en de mensen zonder baan die het zoeken naar werk hebben opgegeven tot
de werklozen, dan is het effect van arbeidsduurverkorting op de
gaan tot uitbreiding van de kapitaalgoederenvoorraad of moet
werkloosheid waarschijnlijk groter.
ren, per tijdseenheid, met een vast aantal werknemers bezel zijn,
heeft uitbreiding van het personeelsbestand geen zin, afgezien
dan van het geval waarin in de uitgangssituatie een deel van de
kapitaalgoederenvoorraad braak lag. Is dit laatste niet het geval,
men de beschikbare kapitaalgoederen beter gaan gebruiken. Op
laatstgenoemde mogelijkheid komen we nog terug.
3. De financiering” van arbeidsduurverkorting. Indien het loon
van de werknemers onveranderd zou blijven, zou uitbreiding van
het personeelsbestand als gevolg van arbeidsduurverkorting leiden tot verhoging van de arbeidskosten, hetgeen een negatief effect kan hebben op het arbeidsvolume. In verband hiermee
wordt er meestal voor gepleit om arbeidsduurverkorting ge-
De bovengenoemde aspecten van arbeidsduurverkorting zijn ook
in AMO-K opgenomen. We komen nog terug op de specifieke veronderstellingen die door ons op een aantal punten zijn gemaakt.
Naast deze aspecten kan echter een aantal andere worden ge-
te zijn van evenredige looninlevering of niet laat men dan mede
afhangen van het eventueel optredende produktiviteitsverho-
noemd die in het algemeen niet in macro-economische analyses
worden meegenomen en die ook niet in AMO-K zijn opgenomen.
In het algemeen gaat het daarbij om factoren die een micro-economisch karakter hebben en die per definitie niet of moeilijk in een
macro-economische analyse kunnen worden meegenomen. Gedacht kan worden aan onder andere de volgende aspecten:
gende effect van arbeidsduurverkorting. Overigens betekent het
— overwerk en ,moonlighting”. Arbeidsduurverkorting zou kun-
evenredig inleveren van bruto loon niet noodzakelijk dat ook het
nen leiden tot meer overwerk en tot meer dubbele banen, waar-
paard te laten gaan met het inleveren van loon. Of er sprake dient
besteedbare inkomen evenredig daalt. Daalt de werkloosheid als
door het aantal werklozen niet, of minder sterk zal dalen. Zoals
gevolg van arbeidsduurverkorting, dan neemt het totaal aan
gezegd zal in de praktijk arbeidsduurverkorting waarschijnlijk
gepaard gaan met looninlevering. Overwerk en het aannemen
werkloosheidsuitkeringen af en kunnen de werkloosheidspremies omlaag. Om deze redenen zou het besteedbaar loon bij arbeidsduurverkorting niet evenredig behoeven te dalen. Behalve
de arbeidskosten zouden bij arbeidsduurverkorting ook de kapitaalkosten kunnen stijgen. Dit zou het geval zijn indien de kapitaalgoederenvoorraad moet worden uitgebreid om capaciteitsverlies tegen te gaan (zie het gestelde onder 2). Dit kan echter
worden voorkomen door de bedrijfstijd constant te houden of
zelfs te verlengen.
4. Het functioneren van de arbeidsmarkt. Indien arbeidsduurverkorting leidt tot een grotere behoefte aan personeel binnen de
bedrijven, is het nog niet zeker dat ook aan deze extra vraag kan
worden voldaan. Zoals door verschillende auteurs 6) uitvoerig is
aangetoond, is vanaf het midden van de jaren zestig de arbeidsmarkt steeds minder efficient gaan werken. Als gevolg hiervan
ontstond aan het eind van de jaren zeventig een situatie waarin
bedrijven problemen ondervonden bij het werven van personeel,
ondanks de toen reeds tamelijk hoge werkloosheid. In een dergelijke situatie is het wellicht niet raadzaam de arbeidsduur te
verkorten, omdat hierdoor de spanning op (althans bepaalde de-
len van) de arbeidsmarkt nog zou worden vergroot. Op dit moment is het aanbodoverschot op de arbeidsmarkt, ook op deel-
van een tweede baan zijn dan mogelijkheden voor de werknemers om hun inkomen op peil te houden. Overwerk kan ook
voor de bedrijven aantrekkelijk zijn omdat men in dat geval geen
extra werknemers hoeft te werven, en zodoende bespaart op
wervings- en opleidingskosten;
— de ondernemingsgrootte. In kleine ondernemingen zal het niet
altijd mogelijk zijn om door middel van arbeidsduurverkorting
voldoende ruimte te creeren om het aantrekken van een extra
werknemer te rechtvaardigen. Het is denkbaar dat in dit soort situaties arbeidsduurverkorting volledig wordt opgevangen door
produktiviteitsverhoging of leidt tot vermindering van de produktiecapaciteit;
— regionale en sectoriele differentiatie. Het valt niet aan te nemen
dat de effecten van arbeidsduurverkorting in iedere bedrijfssituatie even groot zullen zijn. Hiervoor is al gewezen op mogelijk
verschillende effecten bij grote en kleine bedrijven. Ook de aard
van het produktieproces (bij voorbeeld het al dan niet voor elkaar substitueerbaar zijn van kapitaal en arbeid) en de situatie op
de plaatselijke arbeidsmarkt, die van de landelijke kan afwijken,
zullen bronnen vormen voor verschillen in de effecten van arbeidsduurverkorting.
marktniveau, echter zo groot, en gezien onze prognoses is er
geen reden om aan te nemen dat dit snel zal veranderen, dat moet
worden betwijfeld of dit nog wel een geldig argument tegen arbeidsduurverkorting is.
5. De arbeidsreserve binnen bedrijven. Bij economische teruggang
wordt de personeelsomvang van bedrijven veelal minder sterk
verkleind dan op grond van de produktie-omvang raogelijk zou
zijn. De oorzaken hiervan zijn zowel gelegen in de sociale wetgeving, die de werknemers een zekere bescherming biedt tegen
ontslag, als in economische overwegingen van bedrijven die re-
kening houden met ontslagkosten, en met de wervings- en opleidingskosten die moeten worden gemaakt als de economic weer
opleeft en er weer werknemers moeten worden aangetrokken.
Bij arbeidsduurverkorting zullen bedrijven eerst de aanwezige
arbeidsreserve aanspreken voordat zij overgaan tot het aantrek-
ken van nieuwe medewerkers. Het aantal werkzame personen
zal daarom, in ieder geval op de korte termijn, niet evenredig
toenemen bij arbeidsduurverkorting.
6. Het aanbod van arbeid. Arbeidsduurverkorting kan het toetreden van mensen tot de arbeidsmarkt uitlokken, waardoor het
aantal werklozen niet afneemt, of althans niet in de mate als beoogd. Aan deze nieuwe toetreding kunnen verschillende motie-
ven ten grondslag liggen. Een reden kan zijn dat men op deze wij ze tracht het door arbeidsduurverkorting mogelijk gedaalde gezinsinkomen op peil te houden. Ook kan het zijn dat door de ver-
korte arbeidsduur het verrichten van arbeid beter valt te
combineren met andere activiteiten als het verrichten van huis-
houdelijk werk of het volgen van onderwijs. Verder kan de grotere vraag naar personeel aanleiding vormen voor hen die het
ESB 9-11-1983
Samenvattend moet worden gesteld dat het met een macro-economisch model als AMO-K maar. in beperkte mate mogelijk is om
recht te doen aan de vele aspecten van arbeidsduurverkorting.
Het voorgaande had betrekking op de effectiviteit van arbeidsduurverkorting. Behalve de effectiviteit is ook deflexibiliteitvan belang. Soms wordt als nadeel van arbeidsduurverkorting opgevoerd
dat het produktiepotentieel er door vermindert en daarom op de
lange duur de economische groei negatief wordt beiinvloed, waarbij
dan impliciet of expliciet wordt verondersteld dat het in de praktijk
niet mogelijk zal zijn om zonodig later weer over te gaan tot arbeidsduurverlenging. Zoals we reeds eerder opmerkten, ziet het er echter
niet naar uit dat binnen afzienbare tijd een situatie zal ontstaan
waarin arbeid een belangrijk knelpunt vormt in het produktieproces, zodat dit niet zo’n zwaarwegend argument tegen arbeidsduurverkorting is. Wat wel van belang zou kunnen zijn, is dat het bij een
kortere arbeidstijd langer duurt voordat men de voor het werk
noodzakelijke ervaring heeft opgedaan, hetgeen een negatief effect
kan hebben op het produktiepotentieel.
Vormen van arbeidsduurverkorting
Er zijn vele vormen van arbeidsduurverkorting denkbaar. De Ko6) Voor overzichten van de desbetreffende literatuur verwijzen we naar J.
Hartog, Tussen vraag en aanbod, Leiden/Antwerpen, 1980 en J. A. M.
Heijke, J. de Koning, R. J. M. Maas en G. den Breeder, AMO-K, een arbeidsmarktmodel met twee categorieen arbeid, Nederlands Economisch Instituut/
Nationaal Prbgramma Arbeidsmarktonderzoek, Rotterdam, 1982, hoofdstuk 5.
1037
ning 7) onderscheidt de mogelijke vormen van arbeidsduurverkorting naar een drietal aspecten:
— de tijdseenheid: arbeidsduurverkorting kan betrekking hebben
op de arbeidsdag, het aantal werkdagen per week, het aantal
werkdagen per jaar of de arbeidsduur over het gehele arbeidsle-
ven. Met het laatste wordt onder andere gedoeld op verlenging
van de leerplicht, vervroegde pensionering 8) en invoering van
,,sabbatical years” 9);
— de groep: arbeidsduurverkorting kan in principe beperkt worden
tot een deel van de werknemers, bij voorbeeld de werknemers in
een bepaalde bedrijfstak. Een ander voorbeeld vormt het voor-
stel om de arbeidsduur van alleen jongeren te verkorten;
— de organisatorische vorm: arbeidsduurverkorting kan gepaard
gaan met organisatorische veranderingen. Dit is bij voorbeeld
het geval als tegelijkertijd met de arbeidsduurverkorting wordt
overgegaan tot het werken in deeltijdarbeid of tot de invoering
van een ploegenstelsel om de bedrijfstijd constant te houden of
zelfs nog te verlengen. Deeltijdarbeid en ploegenarbeid zijn overigens maar twee voorbeelden van roulatie van arbeid over de
beschikbare kapitaalgoederen, ook andere vormen zijn denkbaar. Zo kan worden gedacht aan vormen van roulatie waarbij
de werknemers elkaar niet elke dag maar minder frequent, bij
voorbeeld slechts een keer per week, aflossen.
De effecten van arbeidsduurverkorting hangen waarschijnlijk af
van de wijze waarop deze wordt doorgevoerd. Dit geldt in de eerste
plaats voor het effect van arbeidsduurverkorting op de arbeidspro-
duktiviteit. Zo valt te verwachten dat bij verkorting van de arbeidsdag het produktiviteitsverhogende effect groter zal zijn dan bij vermindering van het aantal werkdagen per week 10). Ook heeft de organisatorische vorm waarschijnlijk invloed op de omvang, en wel-
4. de arbeidsreserve binnen bedrijven. In AMO-K wordt het personeelsbestand vertraagd aangepast aan de gewenste personeelsomvang. In tijden van economische teruggang betekent dit
dat binnen bedrijven een overschot aan arbeid zal ontstaan;
5. het aanbod van arbeid. Het aanbod van arbeid wordt in AMO-K
op verschillende manieren be’invloed door arbeidsduurverkorting. Het belangrijkste effect loopt via de werkloosheid: deze
heeft een negatief effect op het aanbod. Vermindert het aantal
werklozen als gevolg van arbeidsduurverkorting, dan neemt in
AMO-K het aanbod dus toe. Arbeidsduurverkorting heeft in het
model ook een direct effect op het aanbod, omdat de (wekelijkse) arbeidsduur een verklarende variabele vormt, met een negatief teken, in de aanbodvergelijking. Verder beinvloedt arbeidsduurverkorting het aanbod van arbeid via de hoogte van
het minimumloon: een dating hiervan heeft een positief effect op
het aanbod van arbeid. Wij veronderstellen dat het netto minimumloon gekoppeld is aan de netto beschikbare loonvoet, zodat
bij een daling van de netto beschikbare loonvoet, bij voorbeeld
ten gevolge van arbeidsduurverkorting, een opwaarts effect op
het aanbod van arbeid resulteert. Concluderend kunnen we dus
stellen dat verkorting van de arbeidsduur leidt tot meer aanbod
van arbeid.
Ten behoeve van de simulaties moeten nu alleen nog veronderstellingen worden gemaakt over de omvang van de arbeidsduurverkorting, de gevolgen voor de bedrijfstijd en de wijze van financieren.
Aangenomen wordt dat de (macro-economische) arbeidsduur
vanaf 1983 gedurende 7 jaar met 7 procent per jaar daalt 11). Dit
betekent een drastische daling van de gemiddelde werkweek van 40
uur in 1983 tot 24 uur in 1989. Ter vergelijking: tussen 1960 en
1983 is de gemiddelde werkweek gedaald van 45 uur tot 40 uur.
licht ook op de richting, van het effect van arbeidsduurverkorting op
Verondersteld wordt dat de bedrijfstijd ten minste constant blijft. In
de arbeidsproduktiviteit. Indien arbeidsduurverkorting gepaard
die gevallen waarbij de bedrijfstijd toeneemt wordt over de periode
gaat met (verhoogde) roulatie van arbeid, kan dat organisatorische
1983-1989 een groeipercentage van 2j per jaar verondersteld, zodat de bedrijfstijd in 1989 48 uur bedraagt. In alle beschouwde gevallen neemt de roulatiegraad dus toe. We veronderstellen dat dit
een negatief effect heeft op de produktie per werkende en wel zoda-
problemen geven. Werknemers moeten elkaar dan immers regelmatig aflossen, waarbij de nodige informatie zal moeten worden uitgewisseld, hetgeen leidt tot produktiviteitsverlies (waar, zoals ge-
zegd, mogelijk wel produktiviteitswinst als gevolg van de kortere arbeidsduur tegenover staat). Of, en zo ja in welke mate, deze organisatorische problemen optreden, zal sterk worden bepaald door de
aard van het werk.
Ook het effect van arbeidsduurverkorting op het aanbod van arbeid zal sterk afhankelijk zijn van de wijze waarop de arbeidsduur
wordt verkort. Bij voorbeeld voor mensen die een baan moeten
combineren met huishoudelijk werk en de zorg voor kinderen biedt
nig dat per saldo de produktie per werkende evenredig daalt met de
arbeidsduur. De veronderstelling van strikte complementariteit tus-
sen kapitaal en arbeid blijft gehandhaafd.
Men kan zich afvragen wat dit pakket van veronderstellingen
concreet betekent. We kiezen als voorbeeld het geval waarin de bedrijfstijd wordt verlengd. Een mogeh’jke invulling hiervan is dat het
aantal dagen dat bedrijven geopend zijn, wordt uitgebreid tot zes,
waarbij per dag acht uur wordt gewerkt in twee ploegen van elk vier
arbeidsduurverkorting slechts dan soelaas indien banen beschik-
uur 12) of in twee ploegen van elk drie dagen. De veronderstelling
baar komen met een dagelijkse arbeidsduur die relatief kort is.
dat de macro-economische arbeidsduur geleidelijk wordt verkort
zou men zo kunnen interpreteren dat de arbeidsduurverkorting niet
Arbeidsduurverkorting in AMO-K
Een aantal van de in het voorgaande genoemde aspecten is, zoals
opgemerkt, reeds in AMO-K verwerkt. In het onderstaande wordt
kort aangegeven hoe dat is gebeurd:
1. de relatie tussen arbeidsduur en arbeidsproduktiviteit. In de produktiefunctie is de arbeidsduur per week opgenomen zonder nader onderscheid naar uren per dag en dagen per week. De veronderstelling uit Vintaf is overgenomen dat bij verkorting van de
arbeidsduur met 1 procent de produktie per werkende ceteris
paribus met 0,75 procent daalt, zodat de produktie per arbeids-
uur toeneemt met 0,25 procent;
2. de relatie tussen arbeidsduur, bedrijfstijd en produktiecapaciteit.
Verondersteld is dat arbeid en kapitaal, de twee onderscheiden
produktiefactoren, strikt complementair zijn. Het aantal werknemers per eenheid kapitaal is, bij een gegeven roulatiegraad van
arbeid, dus niet afhankelijk van de arbeidsduur. De roulatiegraad is voor het verleden constant verondersteld, zodat we nog
een veronderstelling moeten maken over de effecten van eventuele veranderingen in de roulatiegraad op de arbeidsproduktiviteit;
3. het functioneren van de arbeidsmarkt. Zoals in de eerste aflevering van dit artikel is vermeld, wordt in AMO-K de onevenwichtigheid op de arbeidsmarkt aan zowel vraag- als aanbodzijde beschreven, dus mocht arbeidsduurverkorting de spanning op de
arbeidsmarkt verhogen, dan worden de effecten daarvan op de
economie in AMO-K beschreven;
1038
in alle bedrijven tegelijk wordt ingevoerd. Zoals gezegd, kan de verkorting van de arbeidsduur ook op andere wijze worden ingevuld en
ook is het denkbaar dat in de praktijk verschillende schema’s van
roulatie naast elkaar voorkomen.
Met betrekking tot de mate waarin looninlevering plaatsvindt,
zijn bij de simulaties verschillende veronderstellingen gemaakt,
waarvan evenredige looninlevering er een is. Technisch wordt looninlevering in het model doorgevoerd door aan de loonvergelijkingen een autonome term toe te voegen die in het geval van evenredige
looninlevering gelijk is aan (minus) het percentage waarmee de ar7) De Koning, op. cit.
8) Voor een berekening van de effecten van deze vorm van arbeidsduurverkorting zie CPB, op. cit.
9) Zie voor deze vorm van arbeidsduurverkorting: G. Rehn, For greater
flexibility of working life, OECD. Observer, 1973, biz. 3-7.
10) Den Hartog en Tjan geven in him sectorstudie de arbeidsduur per dag
dan ook slechts een elasticiteit van 0,3 in de produktiefuntie, tegen een elasti-
citeit van 1 voor het aantal werkdagen (H. den Hartog en H. S. Tjan, A clayclay vintage model approach for sectors of industry in the Netherlands, De
Economist, 1980, biz. 129-188).
11) Dat 1983 als beginjaar is gekozen houdt verband met het feit dat de analyses met AMO-K waarop dit artikel is gebaseerd voor een belangrijk deel aan
het begin van dit jaar zijn uitgevoerd. Een wat latere invoering van de arbeidsduurverkorting-maatregel dan hier is aangenomen zal voor de te trekken conclusies inhoudelijk weinig verschil maken.
12) Dit lijkt veel op de voorstellen voor arbeidsduurverkorting die afkomstig
zijn uit de vrouwenemancipatiebeweging. Deze behelzen een werkweek van
vijf werkdagen, waarbij per dag tien uur wordt gewerkt in twee ploegen.
beidsduur wordt verkort. Gezien de drastische verkorting van de arbeidsduur die wij veronderstellen, is het effect van evenredige loon-
gelijking zijn in deze label ook de resultaten van de basisvariant opgenomen. De weergegeven resultaten beperken zich lol hel jaar
1990, dus vlak na de periode waarin de maatregel wordl genomen,
en hel jaar 2000.
De eerste variantbetreft een verkorting van de arbeidsduur in de
periode 1983-1989 mel 7% per jaar, terwijl de bedrijfstijd gehandhaafd blijft en naar evenredigheid mel de gedaalde arbeidsduur brulo loon wordl ingeleverd. De forse verlaging van de arbeidsduur,
mel 40% ten opzichte van de arbeidsduur in 1982, gaat dus gepaard
inlevering op het loon per werkende zeer groot. In dat geval zou,
indien de veronderslelde arbeidsduurverkorting op dit moment in
een keer wordt toegepast, het loon namelijk teragvallen tot het peil
van het begin van de jaren zestig. Wel moet worden bedacht — dat is
althans de bedoeling van de maatregel — dat het aantal mensen met
een baan toeneemt, zodat de gezinsinkomens gemiddeld genomen
veel minder drastisch zullen dalen. Verder nemen we aan dat eventuele besparingen op werkloosheidsuitkeringen die optreden als
mel een flinke verhoging van de roulatiegraad van arbeid. Voor hel
door arbeidsduurverkorting het aantal werklozen daalt, worden
omgezet in verlaging van de werkloosheidspremies, waardoor het
besteedbaar inkomen per werkende minder sterk daalt dan het bruto inkomen.
vergelijken van de resullalen van de verschillende varianlen mel de
basisvariant is hel van belang le herinneren aan de veronderslelling
die bij de basisvariant is gemaakl, dal de arbeidsduur en de bedrijfslijd elk jaar mel 1% wordl leruggebrachl, wal een verlaging van de
Uiteraard zou een dergelijke maatregel vergaande gevolgen heb-
arbeidsduur belekenl van 4% in 1990 en van bijna 9% in 2000, bei-
ben, zowel in economised als in sociaal opzicht. Het model geeft alen dat nog maar gedeeltelijk. Mogelijke gevolgen van de hier ge-
de ten opzichte van 1982.
De volgens de eersle varianl doorgevoerde verlaging van de arbeidsduur blijkl de economische groei nauwelijks aan te tasten; de
schetste drastische vorm van arbeidsduurverkorting die buiten het
kader van het model vallen, zijn bij voorbeeld de gevolgen voor:
produklie van bedrijven en de export nemen in de periode dal de
maalregel wordl genomen, zelfs slerker loe dan bij de basisvariant,
— de rolverdeling van man en wouwbinnen het gezin. De maatre-
mel onder meer als gevolg dal hel saldo van de betalingsbalans nog
gel zou voor vrouwen een grote stimulans kunnen betekenen om
slerker positief wordl. Op de lange lennijn neeml de export wel iels
een betaalde baan te nemen. Daardoor zou ook de herverdeling
van het (onbetaalde) werk binnen gezinnen kunnen worden bevorderd;
— het woon-werkverkeer. Als gevolg van de roulatie van arbeid
zou de verkeersdrukte worden gespreid, waardoor de uitgaven
aan infrastructurele voorzieningen kunnen worden beperkt.
minder loe dan bij de basisvarianl, doch blijft hel grole overschol op
de betalingsbalans gehandhaaft. Opmerkeh’jk is dat hel fmancieringstekort van de overheid door de genomen maalregel omslaal in
een (gering) overschot.
leen inzicht in de economische gevolgen van arbeidsduurverkorting,
Ook de gevolgen voor de arbeidsmarkl zijn gunslig. De lewerkslelling neeml aanzienlijk toe met maar liefst 2,1 a 2,4 miljoen ar-
beidsjaren. De werkloosheid daalt dan ook slerk, mel 1J miljoen, lol
Hoe belangwekkend deze gevolgen ook mogen zijn, het zou te ver
250.000 in 1990 en 560.000 in 2000. Op de deelmarkl voor employes Ireedl zelfs lijdelijk een grool lekort aan arbeid op: de open-
voeren om hierop in dit artikel nader in te gaan.
slaande vraag naar employes overtreft in 1990 de werkloosheid in
aanzienlijke male en hun belastinggraad ligi in dal jaar boven 100%.
Dal de daling van de werkloosheid veel kleiner is dan de slijging van
Arbeidsduurverkorting en looninlevering
de tewerkstelling, wordt veroorzaakt door een aanzienlijk aanbodeffecl: er bieden zich ruwweg 1 miljoen personen meer aan op de arbeidsmarkl. Deze varianl van arbeidsduurverkorting gaal dan ook
gepaard mel een flinke slijging van de deelnemingsgraad.
Er is een groot aantal varianten van arbeidsduurverkorting met
behulp van AMO-K doorgerekend. De resultaten van vier varian-
ten van arbeidsduurverkorting zijn weergegeven in label 1. Ter verTabel 1. Resultaten bij verichillende vormen van arbeidsduurverkorting
Basisvariant
1990
Variant 1
arbeidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 0%
lonen: 7x(-7)%
2000
1900
2000
Variant II
arbeidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 0%
lonen: (7x(-7)%) + {7×3%}
1990
2000
Variant III
arbeidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 0%
lonen: (7x(-7)%)
Variant IV
arbcidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 0%
lonen: 7x(-7)%
Loonbelastingdruk:
7x(-2)%-punt
1990
1990
2000
2000
procentuele mutaties per jaar 3
Produktie bedrijvenb (volume)
Export goederen (volume)
Particuliere consumptie (volume)
Investeringen outillage en transportmiddelenb (volume)
Arbeidsproduktiviteitb
Ree’le loonkosten arbeiders
Ree’le loonkosten employed
Prijs exportgoederen
Prijs consumptie
Reeel beschikbaar loon per werkende
1
2.75
0
2.5
4
1,25
2,75
3
0,25
0
5.75
4.75
— 2.5
3,75
2.75
0.75
0,5
6
5,5
— 0.25
1.5
4
— 1
2.25
3.25
1.5
— 0,25
0.75
— 0.25
2.25
3.75
1.5
3
— 0.75
3,5
1.5
2
4.5
— 0,25
2
2.75
1,5
3.25
— 1,25
— 5
— 5.25
5,25
3.75
— 5.5
2.5
2,75
1.25
1.75
6.25
6.5
1
0
— 1,75
— 2,5
— 2.25
6.5
6.75
— 2,75
4
3.25
1.25
1.75
6
6.25
0.5
2,25
— 1.5
— 4,25
— 4,25
5.5
4.75
— 4.5
3
3
1,25
1,75
6
6,25
0,75
4
— 0.75
— 5
— 5.25
5
3.5
-4,25
2
2,5
1
2
6.25
6.5
1
1
2.25
procentuele aandelen
Benuttingsgraad (%)
Belastinggraad arbeiders (%)
Belastinggraad employes (%)
Arbeidsinkomensquote (% NNI)
Saldo lopende rekening (% NNI)
Financieringssaldo overheid (% NNI)
Belastingdnik (% NNI)
Premiedruk (% NNI)
Beschikbare lonen (% NNI)
Beschikbare winsten (% NNI)
Beschikbare uitkeringen (% NNI)
Lastendruk loontrekkers (%)
Deelnemingsgraad (% potentieel
aanbod)c
90.5
93,5
94.25
99.25
69
94,5
96,5
60.25
7,25
-7,75
9,5
-3,5
29,75
32.25
31
19,5
17.25
29,5
16,25
21,25
41,75
64,75
40,25
67,5
67,75
69
89.25
94,5
109
90.25
95,75
99.5
62,5
60,25
14,25
1.25
31.5
15,25
1
32,5
84.25
93.25
102,5
85.75
5.25
— 12.25
92,25
94.25
98.25
78.25
5.5
—11
27
30,25
28.75
30.75
29
11,5
25
14.5
22,25
22.75
23.5
21
20
28,5
21.25
31
55,5
58.25
36,25
57,25
80.75
78,75
78.25
87.25
94
100.75
90,75
95,25
99
70
11.25
-3
30
66
12
-3
31.25
91
89,25
95,5
96,5
112.25
59,75
100
59
11.5
-2
12,5
-2,75
27,75
22.75
23.75
22,25
31,75
51.75
78,75
38.5
60.5
24,75
24.75
17
31
56
25,75
22.5
19
33.25
59
27
20.5
25
21.75
28,75
48.5
76,5
80
78
80.5.
in mln. arbeidsjaren
Tewerkstelling
– arbeiders
– employed
Werkloosheid
– arbeiders
– empoy£s
Vacatures
– arbeiders
– employes
Arbeidsongeschikten
Onderwijsvolgenden
4.06
1,55
o-
1,01
0,80
0.88
1,23
0.27
1.81
0
o
0.25
0.02
0.25
0.31
0,47
0,06
0,48
0.43
0.03
—0.32
a) Gemiddeld over de periode 1980-1990 resp. 1990-2000
b) Exclusief aardgas.
c) Het aanbod van arbeid als percentage van de bevolking van 14-16 jaar, exclusief arbeidsongeschikten en Onderwijsvolgenden.
0,36
2.04
4.25
0.49
0.19
0.01
—0,30
0.53
0,02
0,01
1,17
1.19
6.29
2.63
3.91
0,20
0,04
0.04
0,24
0,92
1,23
6,54
1,94
4,01
0,66
0,28
0.01
0,01
1,15
1,13
5,95
2,49
3.81
0,34
0.01
0.02
0,13
0,92
1,20
6,30
1.81
3,74
0.91
0.14
0,04
0.02
1,17
1.21
5,55
2,32
3.66
0.53
0,06
0,07
0,32
0,91
1,25
5.99
2,00
4.15
0,56
0.38
0
1,06
1,22
6.14
2,57
3.87
1,28
2,72
0,85
0,70
0
6.44
4,00
1.55
2,51
0,21
0,28
0,07
0.10
0.43
0,89
1,26
0.05
0.03
1,15
1.23
Evenredige looninlevering betekent bij deze arbeidsduurverkor-
voor zowel arbeiders als employes, met een extra toeslag van 1%
ting-variant een forse dating van de loonvoet gedurende de jaren dat
de arbeidsduur wordt verkort. Het beschikbare loon daalt bij arbeidsduurverkorting wat minder sterk dan men op grond van de re-
voor de.employes in de bedrijvensector. Uit de berekeningen met
AMO-K welke op basis van dit schema en daaraan verwante schema’s werden uitgevoerd, bleek de differentiatie in de looncompensatie onvoldoende om het tekort aan employes weg te nemen. Omdat het hier primair gaat om de gevolgen van een geringere looncompensatie, volstaan we — mede uit een oogpunt van vergelijkbaarheid — met een weergave van de gevolgen van een uniforme
looncompensatie van 1%; zie hiervoor variant III in tabel 1.
sultaten bij de basisvariant zou verwachten doordat de verlaging van
de werkloosheidsuitkeringen leidt tot lagere sociale premies. Toch is
de dating van het beschikbare loon per werkende bij arbeidsduurverkorting zeer hoog. In de periode 1983-1989 bedraagt de daling
tengevolge van de (extra) verkorting van de arbeidsduur 22%, welke nog boven op de loondaling komt bij ongewijzigd beleid die al
13% bedraagt. Degedaaldebenuttingsgraadvandeproduktiecapa-
citeit, het sterk gestegen overschot op de handelsbalans en het positieve fmancieringssaldo van de overheid wijzen evenwel op de mo-
gelijkheid voor een minder sterke daling van het besteedbare loon
dan bij deze variant optreedt. De suggestie dringt zich op dit te be-
werkstelligen door minder loon te laten inleveren. Een andere mogelijkheid zou wellicht zijn een verlaging van de belastingdruk. We
zullen eerst de mogelijkheid van het minder inleveren van loon onderzoeken.
De tweede variant van arbeidsduurverkorting is op een aantal
punten gelijk aan de eerste variant. De arbeidsduur wordt op dezelfde wijze verkort (7X7%), de bedrijfstijd blijft gelijk en er wordt naar
evenredigheid loon ingeleverd. Het verschil is echter dat voor de
evenredige looninlevering compensatie wordt geboden in de vorm
De resultaten van deze variant komen vrij sterk overeen met ar-
beidsduurverkorting-variant I, de variant dus waarbij eveneens
evenredig loon wordt ingeleverd, maar waarbij geen looncompensatie wordt geboden. De effecten op de tewerkstelling en het aantal
werklozen zijn, zoals te verwachten, iets minder gunstig, maar ze zijn
nog altijd aanzienlijk gunstiger dan bij de basisvariant.
Door de looncompensatie is de daling van het besteedbare loon
per werkende minder groot dan zonder deze compensatie het geval
zou zijn. Er wordt in de zeven jaren dat de arbeidsduur wordt verkort 6,4% minder koopkracht per werkende ingeleverd. Vergele-
ken met de basisvariant, staat tegenover de (extra) verlaging van de
arbeidsduur met 36% een (extra) verlaging van het besteedbare
loon per werkende met 16%. Er wordt dus koopkracht ingeleverd
voor minder dan de helft van de verkorting van de arbeidsduur.
De verlaging van de looncompensatie van 3 % naar 1 % had onder
van een autonome loonsverhoging van 3% per jaar gedurende de
meer tot doel het financieringstekort van de overheid minder sterk
periode dat de arbeidsduur wordt verkort.
te vergroten. De resultaten zijn op dit punt zeer bevredigend te noe-
In de periode dat de arbeidsduur wordt verkort heeft de looncom-
pensatie van jaarlijks 3% duidelijk negatieve gevolgen voor de
economische groei. Dit is in belangrijke mate het gevolg van de verslechtering van de Internationale concurrentiepositie. Ondanks de
geringe groei van de export blijft het saldo van de lopende rekening
van de betalingsbalans positief. Opvallend is dat de looncompensatie op de lange termijn weinig uitmaakt voor de inflatie en de economische groei; deze vertonen immers nagenoeg hetzelfde beeld als
bij de eerste variant, die zonder looncompensatie.
De gevolgen voor het financieringstekort van de overheid zijn zowel op de korte als op de lange termijn ongunstig: het tekort loopt op
tot meer dan 12% en daalt later iets tot 11%. Dit wijkt sterk af van
het resultaat zonder looncompensatie, waarbij van een financie-
ringsoverschot sprake was. Hiermede wordt de sterke samenhang
tussen loonpeil en financieringstekort, die al bleek bij de eerder besproken loonmatigingsvarianten, nog eens bevestigd. Het is duideh’jk dat de gegeven looncompensatie aan de hoge kant is. Alvorens
hierover definitieve conclusies te trekken zullen we eerst naar de effecten op de arbcidsmarkt kijken.
Zoals te verwachten was, blijken de gevolgen voor de arbeids-
markt minder gunstig te zijn dan bij de variant zonder looncompensatie; ze zijn echter nog steeds aanzienlijk gunstiger dan bij de basisvariant. De tewerkstelling is kort na de maatregel 2 miljoen en later
1 j miljoen hoger dan in de basisvariant, en de werkloosheid is onge-
men. Het financieringstekort is vlak na invoering van arbeidsduurverkorting veel kleiner dan bij ongewijzigd beleid (de basisvariant),
nl. 3% van het netto nationaal inkomen in plaats van 7,75%. Op de
lange termijn blijft het financieringstekort 3% en is dan nog iets kleiner dan het tekort bij ongewijzigd beleid, dat in 2000 3,5% bedraagt.
Uit de thans besproken varianten komt een scherpe afweging tussen het financieringstekort van de overheid en de te geven looncompensatie naar voren. De nagestreefde verlaging van het financieringstekort blijkt een belangrijke barriere op te werpen tegen het op
peil houden van het besteedbare loon bij arbeidsduurverkorting.
Uiteraard kan men van mening verschillen over de plaats waar men
de grens precies wil leggen. Ten einde deze afweging enigermate te
objectiveren hebben wij de figuur samengesteld, waarin het verband
is weergegeven tussen de hoogte van de looncompensatie bij arbeidsduurverkorting en het fmancieringssaldo van de overheid. De
grafiek is gebaseerd op de resultaten van vier varianten met inlevering van loon waarbij in elk jaar dat de arbeidsduur (extra) wordt
Figuur. Het verband tussen het fmancieringssaldo van de overheid
en de looncompensatie bij arbeidsduurverkorting
riancieringssaldu
procenten
n hel NNI
veer 1 miljoen lager. Vergeleken met de variant zonder looncompensatie is de tewerkstelling, globaal genomen, j miljoen arbeidsja-
ren lager en is de werkloosheid, eveneens globaal genomen, tot j
miljoen arbeidsjaren hoger. Bij de looncompensatievariant treedt,
evenals bij de variant zonder looncompensatie, een tekort aan employes op.
Uit het voorgaande volgt dat het streven om bij verkorting van de
arbeidsduur het beschikbare loon op peil te houden door een compensatie te geven voor het ingeleverde loon ten koste gaat van de
economische groei (alleen ten tijde van de maatregel), het financieringsoverschot van de overheid en het aantal tewerkgestelde perso-
nen. Te overwegen valt de looncompensatie minder hoog te stellen.
Tevens zou een differentiatie kunnen worden aangebracht tussen de
compensatie voor employes en die voor arbeiders, ten einde in te
spelen op het bij arbeidsduurverkorting optredende tekort aan employes. Door de looncompensatie voor employes hoger te stellen
dan voor arbeiders verschuift het arbeidsaanbod wat meer in de
richting van de deelmarkt voor employes, zodat de werkloosheid
van arbeiders lager wordt en het tekort aan employes kleiner. Omdat de tewerkstelling bij de overheid in relatief grote mate uit employes bestaat en het financieringstekort moet worden teruggebracht, zou men de hogere looncompensatie kunnen beperken tot
de employes in het bedrijfsleven.
Gedacht zou kunnen worden aan vervanging van de looncompensatie van 3% door een algemene tegemoetkoming van 1%, dus
1040
Looncompensiitie
in procenlen per
verkort, respectievelijkO%, 1%, 2% en 3% looncompensatie wordt
Hel verlengen van de bedrijfstijd in de male als bij deze varianl is
geboden. Het verband blijkt binnen het beschouwde gebied nage-
aangenomen, blijkl dus geen afdoende oplossing le bieden voor de
noeg lineair te zijn. Bij elke procent looncompensatie per jaar meer
werkloosheidsproblemaliek. Hel heeft daarenlegen wel een duidelijk gunstige invloed op de exportpositie en het financieringssaldo
van de overheid. In relatie lol de verlaagde benuttingsgraad van de
produkliecapacileil zou hel laalsle er op wijzen dal door bedrijfstijdverlenging enige ruimle wordl geschapen voor een extra verho-
— dit betekent na zeven jaar 6 a 7% besteedbaar loon meer — blijkt
het financieringstekort met ruim 4% van het netto nationaal inkomen op te lopen.
ging van de loonvoet, waardoor hel beschikbare loon per werkende
wal beter op peil kan blijven. De suggestie dringl zich op hel verkor-
Arbeidsduurverkorting en bedrijfstijdverlenging
len van de arbeidsduur waarbij — mel compensalie — evenredig
In de besproken varianten van arbeidsduurverkorting werd de arbeidsduur verkort zonder de bedrijfstijd te veranderen. Dit houdt in
dat een vorm van roulatie van arbeid wordt ingevoerd waarbij de kapitaalgoederenvoorraad niet behoeft te worden uitgebreid om de
loon wordt ingeleverd, te combineren met het verlengen van de bedrijfstijd. Deze combinatie zou de werkloosheidsproblemaliek dras-
extra arbeidskrachten aan het werk te kunnen zetten. Zo wordt
financieringstekort van de overheid.
voorkomen dat arbeidsduurverkorting leidt tot een minder goede
Bovengenoemde suggestie heeft geslalle gekregen in een aanlal
varianlen die als volgl zijn gedefinieerd: verkorting van de arbeidsduur mel 7X7%, verlenging van de bedrijfstijd mel 7X2i% en
benutting van de kapitaalgoederenvoorraad. De beschikbare kapi-
taalgoederen kunnen nog beter worden benut door de bedrijfstijd
niet constant te houden, maar te verlengen. Het aantrekkelijke hier-
van is dat de produktiecapaciteit wordt vergroot, zonder dat hiervoor investeringen in nieuwe kapitaalgoederen noodzakelijk zijn.
Hierdoor zullen de kapitaalkosten per eenheid produkt dalen en is
er meer ruimte voor consumptieve bestedingen. Deze (goedkope)
uitbreiding van de produktiecapaciteit is natuurlijk slechts zinvol inzoverre hier een grotere produktie tegenover staat. De economische
groei is echter gering, zodat er geen ruimte lijkl te bestaan voor een
drastische verlenging van de bedrijfstijd. We hebben ons daarom
beperkt tot het berekenen van de gevolgen van een relatief geringe
uitbreiding van de bedrijfstijd.
In label 2 zijn de effecten op enkele belangrijke macro-economische grootheden weergegeven van het gedurende zeven jaar, te
rekenen vanaf 1983, verlengen van de bedrijfstijd met 2j% per jaar
bij een constante arbeidsduur. De bedrijfstijd komt daarmee vanaf
1989 op 48 uur per week. Ter vergelijking zijn voor de onderscheiden grootheden ook de resultaten van de basisvariant in de label
weergegeven. De verlenging van de bedrijfstijd blijkt nauwelijks invloed le hebben op de produkliegroei over de periode waarin de
maalregel wordl doorgevoerd. Het is daarom niet verwonderlijk dat
de benuttingsgraad van de produkliecapacileil lager wordt. Zoals le
verwachten, blijft de groei van de invesleringen iets achter. Dil
wordl niet gecompenseerd door een hogere groei van de particuliere
consumptie. Wel is de export sterker toegenomen, blijkens het gestegen saldo van de betalirigsbalans. De invloed op het financieringstekoit is eveneens gunslig.
Tabel 2. Resultaten bij bedrijfstijdverlenging
tisch kunnen verlichten zonder al le grool verlies aan besleedbaar
inkomen voor de werkenden en zonder verdere vergroling van het
evenredige inlevering van loon mel een toeslag van respectievelijk
1% en 2%. De resullalen zijn weergegeven in label 3. Onze ver-
wachtingen ten aanzien van de gunstige bijdrage van hel verlengen
van de bedrijfstijd aan de resullalen van arbeidsduurverkorting blij-
ken niel uil le komen. Omdal hel idee was dal bedrijfstijdverlenging
een extra toeslag op de lonen mogelijk zou maken, vergelijken we de
varianl waarbij de arbeidsduur wordl verkort en een loonloeslag van
1 % wordt gegeven (varianl in), mel de varianl waarbij tevens de bedrijfstijd wordt verlengd en de toeslag niel 1% maar 2% bedraagt.
De invloed op hel financieringssaldo van de overheid blijkt zeer
ongunslig te zijn: het tekort wordl ruim Iwee keer zo grool. Hel lekort is direcl na invoering van de maalregel weliswaar iels lager dan
bij ongewijzigd beleid, maar hel lekort wordl op de lange termijn
niel kleiner, zoals bij ongewijzigd beleid wel hel geval is.
De gevolgen voor de economische groei zijn op de korte termijn
eveneens minder gunstig, vergeleken met varianl III. Wal de arbeidsmarkl betreft zijn de verschillen op zowel de korte als de lange
termijn gering. Er blijkt alleen een gunstig effecl op le Ireden ten
aanzien van het besteedbare loon, wat meer te maken zal hebben
mel de hogere loontoeslag die wordt gegeven dan met de verlenging
van de bedrijfstijd.
Als bij arbeidsduurverkorting gecombineerd met bedrijfstijdverlenging de looncompensatie beperkl blijft lol 1%, dan worden de
resultaten gunstiger. Ze wijken wal belreft economische groei, besleedbaar loon en financieringstekort nauwelijks, overigens in ongunstige zin, af van de varianl waarbij de bedrijfstijd niel wordl verlengd. Wel zijn de gevolgen voor de arbeidsmarkl gunstiger: een
200.000 arbeidsjaren hogere tewerkstelling en een 100.000 (later
70.000) arbeidsjaren lagere werkloosheid.
Basisvariant
1990
2000
Bedrijfstijdverlenging
arbeidsduur: 0%
bedrijfstijd: 7 x 2’/5%
1990
2000
a
Produktie bedrijvenb (volume)
Particuliere consumptie (volume)
Investeringen in outitlage en
transportmiddelen (volume)
Reeel beschikbaar loon per werkende
1
0
2.75
— 2.5
Benuttingsgraad produktiecapaciteit (%) 90.5
Saldo lopende rekening (% NNI)
7.25
— 7.75
Financieringssaldo overheid (% NNI)
Tewerkstetling
Werkloosheid
4.06
1.55
procentu ele mutaties per jaar
2.5
1
3
1.25 — 0.25
1.5
3.75
1
4.75
— 0.25 — 2.5
0
proo :ntuele aandelen
93.5
83.75
90.75
9.5
11.25
14
— 3.5
— 6.75
— 1.5
in IT n. arbeidsjaren
4.00
4.20
4.09
1.81
1.42
1.66
a) Oemiddeld over de periode 1980-1990 resp. 1990-2000.
b) Exclusief aardgas.
Op de lange lermijn is er, in tegensleUing lol op de korte lermijn,
wel van een invloed van bedrijfstijdverlenging op de produktiegroei
sprake. Deze invloed is posilief en doel de invesleringen zelfs sler-
ker stijgen dan volgens de basisvariant. De benuttingsgraad verbe-
Arbeidsduurverkorting en belastingverlaging
Hel besteedbare loon kan bij verkorting van de arbeidsduur in
principe ook op peil worden gehouden door hel verlagen van de
loonbelaslingdruk in plaats van door het geven van een toeslag op
het loon. De effecten van het verlagen van de loonbelastingdruk in
combinatie mel loonsverlaging werden in de eersle aflevering van
dil artikel nagegaan, evenwel zonder verkorting van de arbeidsduur.
Het aantrekkelijke van deze maalregel is dal de loonkoslen omlaag
worden gebrachl, waardoor de internationale concurrentiepositie
verbetert, lerwijl hel beschikbare loon op peil blijft, zodat de bestedingen niet worden aangelasl. Ondanks de belastingverlaging bleek
deze maatregel een gunstige invloed le hebben op hel financieringssaldo van de overheid. Ook de invloed op de arbeidsmarkl bleek
gunstig le zijn, hoewel niel afdoende. In combinatie mel arbeidsduurverkorting zullen de resullalen van belastingverlaging voor de
arbeidsmarkt uiteraard veel beter zijn. We zullen nu nagaan hoe deze resultaten zich verhouden tol de varianl waarbij getracht wordl
tert op de lange lermijn flink. Hel saldo van de belalingsbalans en
de koopkrachl op peil te houden door een jaarlijkse toeslag op het
dal van de overheidsfinancien worden nog gunsliger ten opzichte
van de basisvariant dan zij al waren.
Verlenging van de bedrijfstijd heeft ook gunstige gevolgen voor
de arbeidsmarkt. De werkloosheid daall met 130 a 150.000 arbeidsjaren. Deze dating is van vergelijkbare omvang als die bij de loonmaligingsvarianlen welke in de eerste aflevering van dit artikel zijn
besproken.
loon te geven van 1%. Een belastingverlaging die (inilieel) van gelijke omvang is als de — nu niet te geven — loonloeslag van 1 %, wordl
bereikl door de loonbelastingdruk le verlagen mel 2%-punt.
In aansluiting op het voorgaande wordt variant I Kals volgl gedefinieerd: de arbeidsduur wordl gedurende zeven jaar met 7% per
jaar verkort, de bedrijfstijd blijft gelijk, hel loon wordl evenredig
mel de arbeidsduur verlaagd en er wordl in plaats van een jaarlijkse
ESB 9-11-1983
1041
Tabel 3. Resultaten bij arbeidsduurverkorting gecombineerd met bedrijfstijdverlenging
Variant III
Basisvariant
Arbeidstijdverkoning
gecombineerd met bedrijfstijdverlenging
arbeidsduur: 7 x (-7)%
arbeidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 7×2’/5%
lonen: (7x(-7)%) + (7xl%)
bedrijfstijd: 0%
lonen: {7x(-7)%} + {7xl%}
1990
2000
1990
1990
2000
2000
arbeidsduur: 7x(-7)%
bedrijfstijd: 7×2’/5%
lonen: (7x(-7)%+(7×2%(
1990
2000
procentuele mutaties per aar3
Produktiebedrijvenb
(volume)
1
2.5
1
2.25
-4.5
0.75
Reeel beschikbaar
loon per werkende
—2,5
—0,25
0,75
—4.75
2.25
0.25
2.25
1
—3.75
1
—3.75
—7.5
—7.75
procentuele aandelen
Financieringssaldo
overheid (% NN1)
—7,75
—3.5
—3
—3
—3
in mln. arbeidsjaren
Tewejkstelling
Werkloosheid
4.06
1.55
4.00
1 8
. 1
6.30
0.34
5.95
0.66
6.50
0.24
6.15
0.59
6.35
5.93
0.31
0.69
a) Gemiddeld over de periode 1980-1990 resp. 1990-2000.
b) Exclusief aardgas.
tocslag van 1% op het loon een jaarlijkse verlaging van debelastingdruk doorgevoerd van 2%-punt (dus 7X2%-punt). De resultaten
van deze variant zijn in label 1 weergegeven.
De gevolgen voor de economische groei zijn, althans op de korte
groei van de werkloosheid te kunnen waarnemen. Ook bleken traditionele maatregelen ter bevordering van de groei van de werkgelegenheid, in de vorm van loonmatiging, onvoldoende uitkomst te
bieden voor de stijgende werkloosheid. Dit schept naar onze mening
termijn, gunstiger dan bij variant HI. Uiteraard is dat te danken aan
de noodzaak een situatie onder de ogen te zien waarin een aanzien-
de extra toename van de export. Het besteedbare loon blijft iets begel wordt genomen behoeft (ex post) 1,3% minder te worden ingeleverd, en tot het jaar 2000 komt hier, eveneens ten opzichte van va-
lijk deel van de potentiele beroepsbevolking geen werk kan vinden.
Indien men de hieraan verbonden sociale en financiele problemen
onaanvaardbaar vindt, hetgeen ons waarschijnlijk lijkt, zijn maatregelen gericht op een betere verdeling van het beschikbaar werk over
riant III, nog eens bijna 2% bij. Dit betekent dat ten opzichte van de
het aanbod onontkoombaar. Dit zal in de praktijk neerkomen op het
basisvariant bij een (extra) verkorting van de arbeidsduur van 36%
(in 1989) nog geen 15% aan beschikbaar loon wordt ingeleverd en
doorvoeren van verschillende vormen van arbeidsduurverkorting.
dat deze inlevering tot 2000 zal slinken tot nog slechts 51%.
arbeidsduurverkorting, waarvan bovendien alleen de macro-economische aspecten werden nagegaan. Hierbij werd de arbeidsduur
als algemene grootheid bezien. Op de specifieke invulling daarvan
naar het patroon over de dag, de week en het jaar zijn wij niet inge-
ter op peil dan bij een toeslag van 1%. In de periode dat de maatre-
De invloed op het saldo van de betalingsbalans is, in zeer geringe
mate, gunstiger dan bij variant in. Belangrijker is evenwel dat ook
de gevolgen voor het saldo van de overheidsfinancien gunstiger zijn:
het tekort daalt naar 2% in 1990 en 2,75% in 2000.
Kijken we naar de arbeidsmarkt, dan vinden we ook hier gunsti-
In dit artikel hebben we ons beperkt tot slechts enkele vormen van
gaan. Wel werd expliciet rekening gehouden met het onderscheid
naar arbeidsduur en bedrijfstijd.
ger resultaten. De tewerkstelling is in 1990 240.000 arbeidsjaren en
Volgens onze berekeningen zou een forse verlaging van de ar-
in 2000 340.000 arbeidsjaren hoger dan bij variant in. De werkloosheid is dan ook lager, namelijk 140.000 arbeidsjaren in 1990 en
beidsduur met bij voorbeeld 40%, uitgesmeerd over enkele jaren,
het aantal werklozen drastisch kunnen verminderen. Daarbij blijkt
170.000 arbeidsjaren in 2000.
het mogelijk het beschikbare loon per werkende minder dan evenre-
Verlaging van de belastingdruk lijkt dus het doeltreffendste middel te zijn om bij arbeidsduurverkorting met evenredige inlevering
van loon, toch de koopkracht zoveel mogelijk op peil te houden.
Een verlaging van de belastingdruk met 14%-punt is aanzienlijk.
Een verdere verlaging kan de belastingdruk zijn functie van herverdelend instrument doen verliezen. Onj deze reden zal de verlaging
van de belastingdruk aan grenzen zijn gebonden.
dig met de verkorte arbeidsduur te verlagen zonder het financie-
Slotbeschouwing
De prognoses welke wij, onder de veronderstelling van ,,ongewij-
zigd beleid”, van de economische ontwikkeling hebben opgesteld
leveren een zorgwekkend beeld op van de toekomstige situatie op
de arbeidsmarkt. Meer dan een verdubbeling van de werkloosheid
lijkt tot de mogelijkheden te behoren. Nu stemmen prognoses in zoverre met elkaar overeen dat zij meestal niet uitkomen. Wij kunnen
hieruit echter weinig hoop putten, want het betekent ook dat het nog
erger kan dan wij hebben voorspeld. En stel dat het meevalt? Wij
achten het uitgesloten dat de huidige werkloosheid binnenkort zal
dalen. Een meevaller betekent dan, nog steeds uitgaande van ,,ongewijzigd beleid”, dat de werkloosheid nog wel verder zal stijgen,
maar minder sterk dan wij hebben voorspeld. Er zullen slechts weinigen zijn die de huidige omvang van de werkloosheid aanvaardbaar
vinden, laat staan een verdere stijging hiervan. Er is dus alle reden
zich te verdiepen in de financiele en sociale consequenties van extreme werkloosheid, en hoe deze zijn op te vangen of te voorkomen.
Wat de waarschijnlijkheid van een extreme werkloosheidssituatie
ringstekort van de overheid verder te vergroten. Om dit te bereiken
zou een beperkte toeslag kunnen worden gegeven op het met de verkorte arbeidsduur verlaagde loon, of zou de belastingdruk in vergelijkbare mate kunnen worden verlaagd.
Een verkorting van de arbeidsduur met 40% is erg veel. Wij hebben dit percentage uiteraard gekozen met het oog op het gewenste
effect op de arbeidsmarkt. Zouden onze verwachtingen ten aanzien
van de economische ontwikkeling te somber blijken, doordat bij
voorbeeld de internationale ontwikkeling expansiever verloopt dan
wij hebben aangenomen of het economise!! stimuleringsbeleid meer
vruchten afwerpt dan verwacht, dan behoeft de arbeidsduur navenant minder te worden verkort. Wij hopen dat dit het geval zal zijn,
maar erg gerust zijn wij daar niet op.
Het verkorten van de arbeidsduur met 40%, onder handhaving of
zelfs verlenging van de bedrijfstijd, vormt een fundamentele verandering van zowel de wijze waarop de arbeid in produktiehuishoudingen is georganiseerd, als de manier waarop personen binnen
consumptiehuishoudingen hun activiteiten naar tijd en ruimte indelen. We onderschatten de problemen die daaruit voortvloeien niet.
De enorme werkloosheid vormt evenwel een fundamenteel probleem dat om een fundamentele oplossing vraagt. Wel zou meer
duideh’jkheid moeten komen over de feitelijke mogelijkheden en
implicaties van een forse verkorting van de arbeidsduur voor bedrijven en gezinnen. Met de door ons gevolgde macro-economische beschouwingswijze hopen wij niettemin een aantal uitgangspunten op
tafel te hebben gelegd voor de discussie over het vraagstuk van de
arbeidsduurverkorting, die nu goed op gang lijkt te komen.
betreft, zijn wij nagegaan hoe gevoelig deze situatie is voor andere
aannamen ten aanzien van een zeer belangrijke determinant van de
economische ontwikkeling in Nederland, i.e. de wereldhandel. Het
Guido den Breeder,
Week dat men wel zeer optimistische verwachtingen moet hebben
ten aanzien van de groei van de wereldhandel om een stagnatie in de
Bans Heijke,
Jaap de Koning
1042