Ga direct naar de content

De Amerikaanse handelsbalans

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: februari 23 1989

Internationaal

De Amerikaanse
handelsbalans
Door tal van oorzaken zette de Amerikaanse dollar onder president Reagan
vanaf 1982 een opmars op de internationale valutamarkten in. Begin 1985
werd daarbij het absolute hoogtepunt
bereikt. In Amsterdam werd op 26 februari 1985 een notering van ruim
/ 3,93 opgemaakt. Het hoge koersniveau had het voor tal van Amerikaanse
bedrijven geleidelijk aan onmogelijk gemaakt internationaal te concurreren.
Het gevolg was dat de handelsbalans
van de VS sterk verslechterde. Steeds
meer werd de absolute omvang van het
externe tekort daarbij als een ernstige
bedreiging gezien voor de conjuncturele opleving. Terughoudendheid bij buitenlandse beleggers om de financiering
voort te zetten, zou de Amerikaanse
rente immers kunnen doen stijgen
waardoor een groeivertraging zou worden veroorzaakt.
Ten einde het externe tekort te reduceren moest allereerst de koers van de
dollar omlaag. Om te voorkomen dat
zich een ‘crash landing’ (dollardepreciatie gepaard gaande met rentestijging
in de VS) zou voltrekken, sloegen de
monetaire autoriteiten van diverse landen de handen ineen. Door middel van
gecoordineerde acties (soms niet meer
dan verbaal geweld) hebben zij vanaf
1985 de depreciatie van de dollar gecontroleerd. Uiteraard verliep het internationale overleg niet altijd vlekkeloos,
maar per saldo mag zeker van een succes worden gesproken. Dit succes
werd natuurlijk mede mogelijk gemaakt
doorde halvering van de olieprijzen, die

Tabel 1. Handelsbalans en dollarkoers
Handelsbalanstekort
in mrd $
1980
1981
1982

1983
1984
1985
1986
1987
a

1988

Dollarkoers
in gld.
jr.gem

36,2
34,6
38,4
64,2
122,4
133,6
155,0
170,0
136,7

1,99
2,50
2,67
2,58
3,21
3,32
2,45
2,03
1,90

MERM Reeel
eff. dol- eff. dollarkoers larkoers
jr.gem. jr.gem.
100,0
112,7
125,9
133,2
143,7
150,2
122,5
108,0
100,1

100,0
111,4
125,5
129,6
139,6
145,5
116,4
100,8
92,6

a. Eerste halfjaar op jaarbasis.
Bron: IMF, International Financial Statistics, diverse jaargangen.

IESB 22-2-1989

voor afnemende inflatie(verwachtingen) en daardoor voor lagere nominale
rentetarieven zorgde.
Eind 1987 noteerde de dollar nog
/ 1,77 ofwel ruim 50% lager dan in februari 1985. Handelsgewogen was
sprake van een depreciatie van ca.
40%. Desondanks liep het tekort op de
Amerikaanse handelsbalans over die
periode sterkop, van $ 133 mrd in 1985
tot $ 170 mrd in 1987 (zie label 1). Pas
in het eerste deel van 1988 trad een verbetering op. Het handelstekort in het
tweede kwartaal bedroeg nog ruim
$130 mrd op jaarbasis. Deze verbetering herstelde het vertrouwen in de
Amerikaanse munt en was daarmee
een van de fundamenten voor het herstel van de dollar in 1988.
In het navolgende zal worden nagegaan waarom het zo lang duurde voordat een verbetering van de handelsbalans optrad, hoe de vooruitzichten zijn
en wat daarvan mogelijk de consequenties zijn voor het verdere verloop van de
dollar.
De export
Het duurde tamelijk lang voordat het
uitvoervolume op de begin 1985 ingezette daling van de dollar reageerde.
Weliswaar is het gebruikelijk dat de export met enige vertraging reageert op
wisselkoersmutaties, maar de aanvankelijke reactie na voorjaar 1985 was wel
erg mager. Krugman en Baldwin schatten dat het uitvoervolume in 1987 met
5% zou zijn achter gebleven bij de verwachtingen gebaseerd op cijfermateriaal over de periode 1977-2 1985-1 en de sindsdien opgetreden depreciatie1 . Dit zou een afname van het
Tabel2. Procentuele toeneming van de
waarde van de VS-uitvoer 1982-2 tegenover 1987-2.
Naar regio
W.-Europa
Japan
Canada
4Az. NIE’s
O-Europa
Lat.-Amerika
OPEC
Afrika

Naar produktgroep
32
44
18
68
55
28
26
55

Agrar. prod.
Halffabr.
Kap. goed.
Auto’s
Cons. goed.

40
36
32
29
31

Bron: US department of commerce, Survey of Current Business, September 1988, biz. 40 en 42.

handelsbalanstekort in het vierde kwartaal van 1986 met 12 a 13 mrd op jaarbasis hebben betekend ten opzichte
van het gerealiseerde tekort. De cijfers
van Rosenweig en Koch wijzen evenzeer op een vertraagde reactie van de
uitvoer.
Een mogelijke verklaring voor deze
vertraging is dat de dollar in februari
1985 zo sterk overgewaardeerd was
geraakt, dat het eerste stuk van de depreciatie geen noemenswaardige impuls voor de export opleverde. Ook kan
worden aangevoerd dat aanvankelijk
nog de negatieve effecten van de aan
de depreciatie voorafgaande appreciatie domineerden. Hoe het ook zij, vanaf
het derde kwartaal 1987 is de export
echt goed op gang gekomen en is wellicht zelfs sprake van een inhaalrace.
Zowel in 1987 als in 1988 groeide de
uitvoer veel krachtiger dan verwacht en
werd de wereldhandelsgroei in ruime
mate overtroffen. De lagere dollar had
overduidelijk het gewenste effect gehad
op de concurrentiekracht van Amerikaanse produkten. Over de gehele linie
en naar alle regie’s wisten Amerikaanse produkten eerder verloren gegane
marktaandelen snel terug te winnen
(zie tabel 2). In de loop van 1988 is de
uitvoergroei evenwel geleidelijk lets teruggevallen. Nog steeds winnen Amerikaanse produkten op buitenlandse
markten terrein, doch de spectaculairste groei lijkt achter ons te liggen. Volgens de recent gepubliceerde vierdekwartaal- bnp-cijfers is de goederen- en
dienstenexport ten opzichte van het
derde kwartaal nog siechts met 0,7%
toegenomen. Door de groeivertraging
van de export dient een verdere verbetering van de handelsbalans in toenemende mate zijn oorsprong te vinden bij
de invoer.
De import
Aan de kant van de invoer was de reactie van de Amerikaanse buitenlandse
handel op de dollardepreciatie nog trager dan bij de uitvoer. Ondanks de
waardedaling van de Amerikaanse
munt vanaf februari 1985 (ook reeel effectief) nam de importpenetratie (gedefinieerd als de invoer van goederen en
diensten in reele termen in procenten
van de finale vraag) in hoog tempo toe,
zelfs sneller dan bij voorbeeld in Japan
en West-Duitsland. Het mag verbazing
wekken dat Amerikaanse ondernemingen vanaf begin 1987 terrein wisten te
veroveren op buitenlandse markten,
terwijl tegelijkertijd buitenlandse onder1. RR. Krugman en R.E. Baldwin, The persistence of the US trade deficit, in: Brookings
Papers on Economic Activity, 1:1987 biz.
18.

2. J.A. Rosenweig en RD. Koch, The US dollar and the ‘delayed J-curve’, Federal Reserve Bankof Atlanta Economic Review, juli/augustus1988, biz. 7-10.

195

Figuur 1. Halffabrikaten
importvolume

relatieve importprijs

Figuur 2. Kapitaalgoederen
importvolume

relatieve importprijs

Figuur 3. Auto’s
importvolume

imp.vol.

relatieve importprijs

imp. vol.

importvolume
0.84

rel.imp.prijs

rel.imp,prijs

0.82

rel. imp. prijs

Bron: US Department of Commerce, Survey of current business.

Bron: zie figuuM.

Bron: zie figuur 1.

voorwaarden is voldaan. Allereerst
moeten buitenlandse producenten hun
prijzen in dollars verhogen. Hun doel
daarbij is het op peil houden van de opbrengsten in nationale valuta’s. Verder
moeten de binnenlandse producenten
en consumenten hun vraag naar goederen verschuiven van gei’mporteerde
goederen naar binnenlands geproduceerde goederen als reactie op de gewijzigde relatieve importprijzen.
Wanneer wordtgekeken naardeontwikkeling van de Amerikaanse relatieve
importprijzen3 op geaggregeerd niveau
blijkt de verwachte stijging zich pas tegen het eind van 1986 voor te doen en
dan nog steeds in geringe mate. Het is
dan ook niet verwonderlijk dat het invoervolume nog niet of nauwelijks heeft
gereageerd op de waardedaling van de
dollar. In de literatuur4 is het verschijnsel van de onverwacht trage reactie van
de invoerprijzen bekend als ‘hysteresis’5.
Er worden verschillende verklaringen voor dit verschijnsel gegeven. De
belangrijkste is dat buitenlandse exporteurs hun goederen, die in Amerikaanse dollars zijn gefactureerd, niet in prijs
hebben verhoogd om zodoende hun
marktaandeel te behouden, ten koste
van hun winstmarges. Dit zou nog versterkt worden door de onzekerheid van
de buitenlandse producenten over de

duurzaamheid van de lage dollarkoers.
Zij zouden eventueel tijdelijk genoegen
hebben genomen met lage of zelfs negatieve winstmarges. Ook zou de onzekerheid over de dollar Amerikaanse
producenten hebben weerhouden om
te investeren in produktiecapaciteit.
Hierdoor was importsubstitutie niet mogelijk en bleef de importpenetratie toenemen. De conclusie van de analyse
van de hysteresis-hypothese is, dat de
langdurige overwaardering van de dollar tot onevenwichtigheden heeft geleid
die slechts met een zeer hardnekkige
onderwaardering zijn te corrigeren, en
zelfs dan nog zeer traag.
Het beeld ziet er echter anders uit
wanneer de invoer op een iets meer gedesaggregeerd niveau wordt bekeken.
In Amerikaanse statistieken wordt een
eerste opdeling gemaakt in de categorieen voedsel, halffabrikaten, kapitaalgoederen, auto’s, olie, consumptiegoederen en overige. De figuren 1 tot en
met 5 laten zien dat voorde meeste categorieen al enige tijd sprake is van
groeivertraging van de invoer6. Het is
echter vooral de invoer van kapitaalgoederen die wat betreft het algehele
beeld roet in het eten gooit.
De figuren 1 tot en met 4 laten zien
dat de relatieve importprijzen van halffabrikaten, kapitaalgoederen, auto’s en
Consumptiegoederen, in tegenspraak
met de algemene conclusie van de hysteresis-gedachte, binnen een jaar na
het begin van de daling van de dollar
een stijging hebben ingezet. Bij de relatieve invoerprijs van voedsel (figuur 5)
is dit patroon niet waar te nemen. Dit

komt waarschijnlijk doordat deze prijzen sterk afhankelijk zijn van de hevig
schommelende prijsontwikkeling op de
Internationale
grondstoffenmarkten.
Bovendien worden prijzen daar in dollars genoteerd, zodat een dollardepreciatie niet hoeft te leiden tot een stijging
van de relatieve invoerprijzen in de VS.
De verhoging van de importprijs van kapitaalgoederen heeft zich, vreemd genoeg, in 1987 niet doorgezet.
De reactie van de volumina op de
veranderde relatieve prijzen lijkt vervolgens met grote aarzeling op gang te komen. Ofschoon de meeste relatieve invoerprijzen al in eind 1985 zijn gaan stijgen, duurde het tot begin 1987 voordat
zich bij de diverse produktgroepen een
reactie bij de volumina aftekende.
Hier kunnen verschillende verklaringen voor aangevoerd worden, zoals de
langdurige contractduur van de geTmporteerde goederen en het feit dat er
enige tijd voorbij gaat voordat bestelde
goederen ook daadwerkelijk worden
geleverd. Dit zijn waarschijnlijk niet deenige verklaringen voor de lange periode tussen de afneming van de
importvolume en de stijging van de relatieve importprijzen. De import is immers ook afhankelijk van de ontwikkeling van bepaalde bestedingscomponenten.
Zoals eerder gezegd verstoren de ontwikkelingen bij de investeringsgoederen
het algehele beeld danig. Weliswaar zijn

Figuur 4. Consumptiegoederen

Figuur 5. Voedsel

nemingen op de Amerikaanse markt zo
sterk in opmars bleven.
Een dollardepreciatie zal wat betreft
de invoer slechts bijdragen aan evenwichtsherstellende ontwikkelingen op
de handelsbalans wanneer aan twee

importvolume

relatieve importprijs

importvolume

relatieve importprijs
imp. vol.

rel. imp. prijs

3. De relatieve invoerprijzen zijn verkregen
door de invoerprijsindex van de diverse
groepen te delen door de binnenlandse prijsindex van die goederen. Deze binnenlandse
prijsindices zijn gepubliceerd in de International Financial Statistics van het IMF.
4. Zie bij voorbeeld R. Baldwin, Hysteresis in
import prices: the Beachhead effect, American Economic Review, September 1988, biz.
773 en J.A. Rosenweig en P.O. Koch, op.cit.

5. De reactie van de Amerikaanse relatieve
importprijzen op de daling van de dollarkoers
is anders dan de reactie van deze prijzen op
de koersstijging. De relatieve importprijzen
reageren blijkbaar niet symmetrisch op de

dollarkoers. Dpllarappreciatie werkt we I door
in de relatieve invoerprijzen, depreciatie niet
of in ieder geval minder snel.
6. Olie blijft hier buiten beschouwing aangeBron: zie figuur 1.

196

Bron: zie figuur 1.

zien de invoerprijsontwikkeling en de volu-

me-ontwikkeling van de invoer onaf hankelijk
is van de dollarkoers.

de relatieve invoerprijzen in het begin
van 1986 aan de gewenste en verwachte stijging begonnen, deze heeft zich
echter niet doorgezet. Sterker nog, in de
loop van 1987 tekende zich weer een daling af van de relatieve invoerprijzen van
kapitaalgoederen. Van een afneming
van de groei van de invoer van kapitaalgoederen is dan ook geen sprake. Het is
niet duidelijk hoe deze prijsontwikkeling
moet worden verklaard.
Een mogelijke verklaring is dat de
Amerikaanse kapitaalgoederenindustrie kwalitatief te zwak zou zijn om zelfs
bij een lage dollarkoers te concurreren.
Deze suggestie moet evenwel met stelligheid worden verworpen. Aan de uitvoerkant is immers te constateren dat
de sterke toeneming zich vooral voordoet bij de kapitaalgoederen.
Een andere verklaring kan zijn dat de
samenstelling van de invoer van kapitaalgoederen en die van het pakket
waarvan wordt uitgegaan bij de berekening van de algehele binnenlandse
prijsmutatie van kapitaalgoederen te
zeer verschillend zijn. In wezen wijst
Meade op die mogelijkheid7. Deze suggestie wordt ondersteund doorde ervaring dat juist bij de technisch geavanceerde kapitaalgoederen de prijsontwikkeling van individuele goederen
sterk kan afwijken van het gemiddelde.
Een en ander zou impliceren dat het gekozen aggregatieniveau bij kapitaalgoederen geen algemene uitspraken
toelaat over de relatie tussen dollardepreciatie en invoervolume.
Omdat niet helemaal duidelijk is in
hoeverre de Amerikaanse import heeft
gereageerd op de verandering in de relatieve importprijzen, hebben we voor
iedere produktgroep (afgezien van olie
en overige) een importvergelijking geschat waarbij de import af hangt van een
relevant geachte bestedingscomponent en de relatieve importprijzen van
nul tot en met vier kwartalen vertraagd.
Uit de resultaten in tabel 3 blijkt dat bij
alle produktgroepen sprake is van een

statistisch significante negatieve reactie van de importvolumina op de relatieve importprijzen binnen 1 jaar. Opvallend is dat vrijwel alle produktgroepen
een elasticiteit ten opzichte van de bestedingscomponentgroterdan 1 en een
prijselasticiteit kleiner dan -1 hebben.
Krugman en Baldwin vinden voor de geaggregeerde import een bestedingselasticiteit van 2,8 en een prijselasticiteit van -1,48.
De vooruitzichten
De toekomstige ontwikkeling van de
invoer hangt af van de ontwikkeling van
de bestedingen en van de relatieve invoerprijzen. Evenals de bevindingen
van Krugman en Baldwin wijzen onze
berekeningen er op dat het invoervolume in het algemeen krachtiger reageert
op de bestedingen dan op de relatieve
invoerprijzen.
Bij de bestedingen wordt door de
meeste voorspellers een geleidelijke
vertraging van het groeitempo voorzien
in 1989 en 1990. De OESO bij voorbeeld voorspelt voor de bij de schattingen gebruikte bestedingscomponenten
de in tabel 4 geschetste ontwikkeling.
Wanneereendergelijkeconjuncturele ontwikkeling zich daadwerkelijk zou
voordoen, zou de invoergroei zeker geleidelijk afnemen. De afneming zal echter beperkt blijven doordat de conjuncturele vertraging, met uitzondering van
de investeringen, slechts bescheiden
zal zijn. Er zal daarom meer nodig zijn
om tot een substantiele verlaging van
de invoergroei te komen.
Ten aanzien van de goederencategorieen halffabrikaten, auto’s en consumptiegoederen kan worden gesteld
dat de relatieve invoerprijzen, in tegenstelling tot wat aanhangers van de hysteresis-gedachte menen, wel gereageerd hebben op de dollardepreciatie.
Van belang is de vraag in hoeverre de
dollardepreciatie al is uitgewerkt.
Uit tabel 1 blijkt dat de handelsgewogen waarde van de dollar terug is op het

Tabel 3. Schattingsresultaten
Goederencategoric

Halffabrikaten
Kapitaalgoederen
Auto’s
Consumptiegoederen
Voedsel

Invoer in
1988-3 (%)

BestedingsSom coe’ff.
component
relatieve invoercoe’ff.
prijzen
R**2

22,7

Industriele
produktie3
Investeringen

1,72
(12,0)
1,57
(14,3)

19,3

Consumptie

21,4

Consumptie

5,6

Consumptie

4,01
(31,2)
2,91
(11,3)
1,40
(6,0)

17,3

-0,59
(5,9)
-2,06
(13,4)
-2,37
(6,6)
-1,13
(6,1)
-0,30
(1,9)

DW

0,967

1,47

0,976

1,13

0,908

Part. Consumptie

2,75

1990

3

2,25

Investeringen
9,5
(excl. woningbouw)

4,5

4

Industriele prod.

4,25

3,75

5,5

Bron: OESO, Economic Outlook, december 1988,
biz. 67.

niveau van het begin van de jaren tachtig, terwijl uit de figuren 1 tot en met 4
blijkt dat de relatieve invoerprijzen nog
lang niet op het niveau van het begin
van de jaren tachtig zijn beland.
Dit zou er op kunnen wijzen dat de relatieve invoerprijzen ondanks de min of
meer stabiele dollar sinds het eerste
kwartaal van 1988 nog verder zullen kunnen stijgen. Of burtenlandse producenten hiertoe geneigd zullen zijn, hangt uiteraard af van de kostenontwikkeling.
Wanneer wordt gekeken naar de loonkosten pereenheid produkt in de verwerkende industrie in een gemeenschappelijke valuta blijkt dat deze in de VS tussen
1980 en 1988 met ca. 13% zijn gestegen9. Bij de belangrijkste handelspartners is sprake van een stijging, gewogen
naar importaandeel van de VS, van ca.
3%. De Aziatische NIE’s, die een aandeel in de Amerikaanse import hebben
van 14%, blijven buiten beschouwing
aangezien voor deze landen geen vergelijkbare cijfers beschikbaar zijn.
Het gemiddelde van de relatieve invoerprijzen, gewogen naar invoeraandeel en afgezien van olieprodukten, ligt
in het derde kwartaal van 1988 ca. 20%
onder het niveau van 1980. De loonkosten per eenheid produkt zijn in de VS in
deze periode met 10% meer gestegen
dan bij de belangrijkste handelspartners van de VS. Dit impliceert dat de
dollardepreciatie nog niet geheel is verwerkt. Dit veronderstelt overigens wel
dat de loonkosten per eenheid produkt
in de exportsector bij de handelspartners in gelijke mate zijn gestegen als in
de gehele verwerkende industrie. Ook
bij een stabiele dollar zal daarom sprake zijn van een verdere, zij het bescheiden, stijging van de relatieve invoerprijzen.

1,45

0,986

1988 1989

1,27

0,990

Tabel 4. Verwachte toename bestedingen (reele groei in %)

1,21

Schattingsperiode 1979-3 tot 1988-3. Tussen haakjes staan de t-waarden vermeld. De vergelijkingen zijn

in logaritmen geschat.
a. De import van halffabbrikaten reageerde op geen enkel relevant geachte bestedingscomponent. Wij
hebben daarom gekozen voor de industriele produktie.

Samenvatting en conclusie
In de eerste helft van het vorig jaar
heeft zich een substantiele verbetering
7. E.E. Meade, exchange rates, adjustment,
and the J-curve, Federal Reserve Bulletin,
oktober 1988 biz. 633.
8. Krugman en Baldwin, op. cit., biz. 18.
9. OESO, Economic Outlook, diverse num-

mers.

I ESB 22-2-1989

197

voorgedaan op de Amerikaanse handelsbalans. Deze werd voornamelijk
veroorzaakt door de enorme ‘exportboom’ die het gevolg was van de opgetreden dollardepreciatie. In het tweede
deel van het jaar daalde de groei van
het uitvoervolume geleidelijk, waardoor
de verbetering van de handelsbalans
stokte. Een verdere daling van het handelsbalanstekort zal vooral door een
vertraging van de invoergroei moeten
worden bewerkstelligd.
Ten aanzien van de invoer lijkt de komende tijd, zelfs bij een stabiele dollar
een afvlakking van het groeitempo
waarschijnlijk. Deze verwachting stoelt
op twee overwegingen. Allereerst zal de
afzwakking van de Amerikaanse conjunctuur leiden tot een terugval van het
tempo van de invoergroei. Daarnaast
lijkt de opgetreden dollardepreciatie
nog niet geheel in de prijzen verwerkt te
zijn zodat deze verder zullen kunnen
stijgen. Hierdoor zullen buitenlandse
aanbieders zich uit de markt prijzen.

Het is echter zeer de vraag of dit voldoende zal zijn om het Amerikaanse
handelstekort substantieel terug te dringen. Het grate verschil in importwaarde
(ca $ 425 mrd in 1987) en exportwaarde (ca $ 255 in 1987) van de VS vereist,
dat het groeitempo van de import belangrijk lager is dan het groeitempo van
de export ten einde het handelstekort te
reduceren. De afnemende groei van de
export betekent dan ook dat de import
in reele termen de komende tijd nauwelijks mag toenemen.
Het lijkt dan ook uit hoofde van het
reduceren van het handelstekort noodzakelijk dat de regering Bush een sterk
restrictief beleid voert. Een ander beleid
zal het neerwaartse dollarrisico aanzienlijk vergroten.

J.L.M. de Jong
J.G.M. van Ophem
De auteurs zijn medewerkers van het Economisch Bureau van de Amro Bank. Het artikel is op persoonlijke titel geschreven.

Auteurs