Ga direct naar de content

De spiegel van het buitenland

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 23 1989

De spiegel van het buitenland
Ooit verbaasde John Windmuller, kennervan de Nederlandse arbeidsverhoudingen als weinigen, zich erover dat het
Nederlandse sociaal-economische beleid en de Nederlandse arbeidsverhoudingen geen internationaal bruikbaar
model werden geacht. Hadden wij niet
een uniek patroon van centraal overteg,
een effectieve geleide-loonpolitiek en ongekende arbeidsvrede? Waarom reisde
iedereen naar Zweden om het sociaaldemocratische model te bewonderen, in
plaats van het Nederlandse, veel pluralistischer model te bezien? Die tijd ligt nu
wel achter ons. Nu beschrijven en analyseren buitenlanders onze ‘intocht in de
massawerkloosheid’1. Ze gebruiken
onze ervaringen om te verklaren “…why
some people are more unemployed than
others”2. En ze wijzen erop, dat onze
massawerkloosheid aan de ‘Dutch choice’ te wijten is3.
Wij doen het, om kort te gaan, slechter
dan anderen. Onze trots van de jaren
zestig, de verzorgingsstaat, wordt in
Amerikaanse tv-programma’s gebruikt
als voorbeeld van een uit de hand gelopen ontwikkeling: zo moet het niet.
Wie meent, dat wij een waterdicht excuus hebben: de sterkere groei van de
beroepsbevolking, juist in de jaren van de
economische stagnatie, komt bedrogen
uit. Het vergelijkende cijfermateriaal van
Therborn en van Braun laat zien, dat ook
landen met een vergelijkbare groei van
de beroepsbevolking het minder slecht
deden dan Nederland. Veel meer dan wij
bereid zouden zijn toe te geven, zou onze
rampspoed aan politieke en institutionele
factoren te wijten zijn en dus te verrhijden
zijn geweest.
Rein en Freeman houden ons twee
extremen voor: Zweden en de Verenigde
Staten. Zweden met zijn hoge graad van
vakbondslidmaatschap, een gecentraliseerd systeem van arbeidsverhoudingen, een zelfstandig en actief systeem
van arbeidsvoorziening en een groeiende publieke sector. De Verenigde Staten
als voorbeeld van een land met een lage
organisatiegraad, gedecentraliseerde
arbeidsverhoudingen, een bescheiden
arbeidsvoorzieningsstelsel en een bescheiden overheid. Beide extremen leveren een hoge graad van participatie van
de beroepsbevolking en een relatief laag
niveau van werkloosheid op.
In de ogen van Rein en Freeman bewegen wij ons sinds de jaren zeventig in
de richting van het Amerikaanse, niet van
het Zweedse model. Net als nun college’s Therborn en Braun prefereren zij dat
laatste. Centralisatie der arbeidsverhoudingen, bij een hogere organisatiegraad;
verzelfstandiging en activering van het
arbeidsvoorzieningenbeleid; en wat minder zorgen over de overheid als albedil,
dat is de weg die zij aanbevelen. Anders
gesteld: indien wij in de jaren zeventig

IESB 22-2-1989
i-

W. Albeda

meer durf hadden getoond bij het economische beleid (consequent expansief
beleid) en het inkomensbeleid (zorgen
dat het niet uit de hand zou lopen), dan
hadden we geen massawerkloosheid
over ons heen gekregen.
In laatste instantie, stelt Therbom,
gaat het er om hoe hoog de prioriteit is
die volledige werkgelegenheid in een samenleving heeft. Nederland had daarnaast of zelfs daarboven altijd andere
prioriteiten: vaste wisselkoersen, inflatiebestrijding, vermindering van het tekort
op het staatsbudget. Nederlandse autoriteiten zagen naar Amerikaans voorbeeld de dure verzorgingsstaat, de grote
overheidssector en de hoge lasten als de
boosdoeners, terwijl het werkelijke probleem gelegen was en is in de te geringe
dynamiek van het bedrijfsleven.
Braun laat zien, dat er in Nederland in
de jaren zeventig niet echt gekozen werd
door overheid en georganiseerd bedrijfsleven. Hij ziet wederzijdse blokkades in
politiek en bedrijfsleven die effectief beleid verhinderden. Pas na 1981 waren de
blokkades voorbij, door verzwakking van
de vakbeweging en de innerlijke versterking van de regerende coalitie, die inderdaad kiest, maar (volgens Rein en
Freeman) dan wel verkeerd.
De spiegel die buitenlandse schrijvers
ons voorhouden moge ons niet vleien, zij
is natuurlijk wel nuttig. Ik denk dat we het
ons best mogen aantrekken, wanneer
Therborn stelt dat de volledige werkgelegenheid in de jaren zestig en grotendeels
nog in de jaren zeventig als een gerealiseerde doelstelling en in mindere mate
als een opgave werd gezien. Het falen
van het inkomensbeleid onder het kabinet-Den Uyl, dat betere kansen had dan
welk kabinet ook sinds 1961, had inderdaad te maken met de stilzwijgende veronderstelling, dat het risico van massawerkloosheid er niet meer was. Het eerste kabinet-Van Agt had, net zozeer als
het kabinet-Den Uyl, inderdaad te lijden
onder wederzijdse blokkades binnen politiek en arbeidsverhoudingen.

Hoe nuttig nakaarten vooral voor wetenschappers ook is, voor politici geldt
dat het van meer belang is oplossingen
voor de problemen van vandaag en morgen te vinden. Toch zijn de conclusies die
Therborn voor ons land trekt, van belang,
zelfs indien men zijn beschrijving van het
verleden eenzijdig acht (zijn spiegel is al
te Zweeds gekleurd):
– een nieuwe discussie is nodig tussen
overheid en bedrijfsleven over een expansieve en dynamische economie.
Het WRR-rapport Ruimte voor groei
geeft daartoe aanzetten;
– Nederlandse vrouwen mogen zich niet
neerleggen bij hun zwakke participatie
in de arbeidsmarkt. Een hogere participatiegraad is nodig. Wie zou het
daarmee niet eens zijn;
– de arbeidsvoorziening moet worden
toevertrouwd aan een instantie die
zeggenschap, verantwoordelijkheid
en financiele middelen heeft voor die
taak. De nieuwe tripartite structuur zou
aan die eisen moeten voldoen;
– het is noodzakelijk de banvloek op te
heffen, die men op uitbreiding van de
werkgelegenheid in de collectieve
sector heeft gelegd. Ik zie dit als een
belangrijk onderwerp voor de discussie in de jaren negentig. Wij gaan naar
nieuwe verhoudingen en een ander
type samenleving (de post-industriele
samenleving). Daarbij passen dogma’s slecht;
– er is behoefte aan ‘grootscheepse
scholings- en herscholingsprogramma’s en ‘competence development’.
Wie zou het daarmee niet eens zijn;
– doelgerichte werkgelegenheidsprogramma’s zijn nodig voor speciale
groepen werklozen: jongeren, vrouwen, etnische minderheden. De consensus hierover groeit.
Therborn is wat somber over zo’n programma voor Nederland. “Fiscale behoudzucht zal zulke pogingen tot hooguit
marginaal degraderen”. Nederlanders,
bedoelt hij, zullen nooit Zweden worden
en dat zal zich wreken. Ghetto’s van
armoede, drugsverslaving en kleine criminaliteit zullen zich daarom handhaven
en uitbreiden. Kortom, wie de Amerikaanse keuze maakt zal de Amerikaanse
problemen over zich heen halen. Een in
zijn hardheid wat boude stalling. Het is
een mogelijkheid, maar we kunnen er
aan ontkomen.
W. Albeda
1. Dietmar Braun, Der Niederlandische Weg
in die Massenarbeitslosigkeit (1973-1981),

Acad. proefschrift, Amsterdam, 1988.
2. Goran Therbom, Why some people are
more unemployed than others, Verso, Londen, 1986.

3. Martin Rein en Richard Freeman, The
Dutch choice, aplea for social policy, complementary to work, HRWB, Den Haag, 1988.

179

Auteur