Wie een snelle blik werpt op de uitkomsten van het Nederlandse belastingstelsel ziet een vlaktaks, met een gemiddeld marginaal tarief van zo’n 55 procent vanaf een inkomen van 25.000 euro bruto per jaar (zie de bijdrage van Mirjam Gielen en Hans Beens in deze ESB). Dit gemiddelde marginale tarief gaat samen met een gemiddelde belastingdruk, die langzaam oploopt van 30 procent bij een bruto-jaarinkomen van 25.000 euro, naar 42 procent bij een ton (zie de eerste bijdrage van Yrla van de Ven en Jasper J. van Dijk).
Toch kent Nederland geen vlaktaks. Dit gemiddelde marginale belastingtarief van 55 procent komt namelijk tot stand door een tamelijk ingewikkelde combinatie van belastingen, heffingskortingen en toeslagen. Voordeel van deze complexiteit, of fijnmazigheid, is dat een rechtvaardige belastingdruk mogelijk is én dat groepen die gevoelig zijn voor fiscale prikkels tot meer werken kunnen worden geprikkeld.
Helaas blijkt het stelsel niet te leveren wat betreft rechtvaardigheid. Zo loopt de gemiddelde belastingdruk voor mensen met vergelijkbare draagkracht, maar met net andere omstandigheden, uiteen van twintig tot zeventig procent zonder dat daar ogenschijnlijk goede redenen voor zijn. Ook is de belastingdruk voor mensen met hoge inkomens en vermogens in Nederland enigszins degressief – aldus Wouter Leenders en Arjan Lejour.
En ook blijkt het stelsel onmachtig om de werkgelegenheid te stimuleren. Ironisch genoeg is het precies daarom ook geen probleem dat dertien procent van de belastingplichtigen een marginale belastingdruk boven de zestig procent, en twee procent boven de tachtig procent heeft – want, zo concluderen Gielen en Beens, “niet alle huishoudens zijn even gevoelig voor financiële prikkels”. Een conclusie die Egbert Jongen en René Schulenberg in hun bijdrage onderschrijven. Zij kijken naar de marginale tarieven voor deeltijdwerkers en concluderen dat die vaak al laag zijn, en dus geen belemmering vormen om meer te werken. Wie zijn belastingdruk niet begrijpt, kan er ook niet door geprikkeld worden.
Het eindresultaat is daarom een gemankeerde vlaktaks. Het huidige stelsel is gemiddeld bijna een vlaktaks, maar heeft niet de eenvoud ervan met voor iedereen begrijpelijke prikkels, is ietsjes degressief aan de top (echt hoge inkomens, waar alle heffingskortingen en toeslagen zijn afgebouwd, kennen juist een lager marginaal tarief) en heeft uiteraard veel hogere uitvoeringskosten voor de overheid en onzekerheid voor burgers. Tabel 1 vat dit samen.
Nu is pleiten voor een echte vlaktaks een vorm van opgeven. Een echte vlaktaks kan niet inspelen op persoonlijke omstandigheden en de afruil tussen rechtvaardigheid en doelmatigheid verdwijnt ‘onder de bus’, waar Bas Jacobs in zijn column voor waarschuwt. Maar doorgaan op de huidige route en de uitwassen van het huidige – zoals de hoge marginale tarieven voor alleenverdienenden en de grote verschillen in gemiddelde belastingdruk – repareren met extra maatregelen, is ook niet aantrekkelijk. Het voegt al gauw additionele complexiteit toe, waardoor de belastingen nog minder goed als sturingsinstrument werken.
Daarom lijkt ruim twintig jaar na de laatste grote herziening van het belastingstelsel de tijd rijp voor een herontwerp. In hun tweede artikel in deze ESB doen Van Dijk en Van de Ven hiervoor alvast een voorzet met een achtschijvenstelsel zonder heffingskortingen en toeslagen, dat de uitkomsten van het huidige stelsel redelijk repliceert. Wordt ongetwijfeld vervolgd, ook hier in ESB.
Auteur
Categorieën