Ga direct naar de content

Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 3 1999

Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek
Aute ur(s ):
Bovenberg, A.L. (auteur)
Klundert, T.C.M.J. van de (auteur)
Verb onden aan respectievelijk de Katholieke Universiteit Brab ant en aan de Katholieke Universiteit Brabant en de Rijksuniversiteit Groningen.
Ve rs che ne n in:
ESB, 84e jaargang, nr. 4230, pagina 848, 19 november 1999 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):

Vanuit het christelijk denken wordt de economie vaak fundamenteel bekritiseerd. De neo-klassieke economie heeft inderdaad te
weinig oog voor de rol van normen en beperkte rationaliteit in het menselijk handelen. Daardoor leidt het volgen van een nauwe
economische blik te snel tot een ongewenste economisering van de samenleving.
De ‘economisering van de samenleving’ is vanuit christelijke groeperingen in de samenleving sterk bekritiseerd. De traditionele neoklassieke economie heeft daar geen boodschap aan, maar daarmee doet deze manier van denken onrecht aan belangrijke kenmerken
van economisch handelen. Vruchtbare communicatie tussen de kerken en de economische wetenschap vraagt om een verruiming van
het traditionele paradigma van de neo-klassieke economie.
In dit artikel stellen we twee uitgangspunten van traditionele economische analyses ter discussie. Het eerste is dat van gegeven feitelijk
gehanteerde normen. Normen, die als substituut voor volledige contracten een belangrijke economische betekenis hebben, en economie
beïnvloeden elkaar wederzijds. Het tweede uitgangspunt is dat van de rationele mens met consistente en stabiele preferenties. De
christelijke traditie verwerpt het optimistische mensbeeld van de soevereine, rationele mens die genoeg heeft aan zijn verstand. Vanuit
christelijk perspectief beschermen normen een feilbare mens tegen misleiding. Dit resulteert in een normatieve visie op de economie,
waarbij de economische ontwikkeling wordt ingekaderd door ‘hogere’ normen. We sluiten het artikel af met de implicaties van endogene
normen en begrensde rationaliteit voor de economische wetenschap en het vraagstuk van de economisering van de samenleving.
Normen als productiefactor
Intermenselijk verkeer vereist regulering en coördinatie. Normen spelen hierbij een rol. Zij zijn te beschouwen als morele (of relationele)
preferenties die moeten worden onderscheiden van persoonlijke preferenties. Bij persoonlijke preferenties gaat het om de smaak voor
verschillende pakketten consumptiegoederen waarbij sociale interacties niet direct aan de orde zijn. Morele preferenties, daarentegen,
waarderen gedrag (zowel van anderen als van het betreffende individu zelf). Deze preferenties bepalen welk gedrag gerespecteerd wordt
in de samenleving. Door zich conform normen te gedragen winnen mensen aan zowel respect van anderen (extrinsieke motivatie) als
zelfrespect (intrinsieke motivatie).
De economische betekenis van normen wordt duidelijk door het begrip ‘contract’ nader onder de loupe te nemen. Complete contracten
omvatten alle transacties die gevolgen kunnen hebben voor de ander waarbij onvoorziene gebeurtenissen niet aan de orde zijn. Het
befaamde Coase theorema gaat ervan uit dat partijen complete contracten kunnen sluiten om hun gedrag te coördineren zodat er geen
sprake meer is van externe effecten.
Vaak brengen complete contracten echter te hoge transactiekosten met zich mee, bijvoorbeeld omdat de vereiste informatie ontbreekt of
te duur is. Incomplete contracten, die in de loop van de tijd nadere invulling vragen, zijn dan aan de orde. Deze contracten nemen niet alle
externe effecten weg; er zijn ontbrekende markten omdat niet alle transacties die de ander beïnvloeden van te voren in een contract
kunnen worden vastgelegd. Naast complete en incomplete contracten kunnen we impliciete contracten onderscheiden. Impliciete
contracten gebruiken informatie die niet door een derde partij kan worden geverifieerd. Het juridische systeem kan deze contracten niet
handhaven 1.
Normen fungeren als substituut voor complete contracten bij het internaliseren van externe effecten in incomplete contracten en bij het
afdwingen van impliciete contracten. Ze besparen op de transactiekosten die gepaard gaan met het volledig beschermen van contracten
tegen opportunistisch gedrag. Op deze manier verhelpen normen coördinatieproblemen die niet (of slechts tegen hoge transactiekosten)
door contracten kunnen worden verholpen (zoals het ‘hold-up’ probleem, inverse selectie, moreel gevaar en free rider gedrag). Normen
vullen de gaten van ontbrekende markten in incomplete contracten. Ze zijn daarmee een productieve factor – het sociale kapitaal.
Economisering
Vaak wordt gepleit voor een uitbreiding van het marktsysteem en de daarbij behorende financiële prikkels om coördinatieproblemen op te
lossen. Economisering van de samenleving kan worden gedefinieerd als het zoveel mogelijk wegwerken van externe effecten door middel
van complete contracten en financiële prikkels (inclusief het reputatiemechanisme dat impliciete contracten kan afdwingen). Het gaat om
een uitbreiding van het domein van de markt. Door een beroep te doen op het eigenbelang bij het wegnemen van externe effecten hoeft
er minder vertrouwd te worden op normen bij het coördineren van gedrag.

Economen pleiten vaak voor een uitbreiding van het domein van de markt met een beroep op de grotere efficiëntie die op deze manier
wordt bewerkstelligd. Daarbij gaan ze meestal uit van stabiele en consistente voorkeuren. Zowel de persoonlijke als morele preferenties
zijn exogeen. De stelling dat meer markt tot grotere efficiëntie leidt is echter niet langer evident als coördinatiemechanismen de morele
preferenties veranderen. We bespreken verschillende lijnen waarlangs het coördinatiemechanisme van de markt invloed uitoefent op
morele preferenties en daarmee het sociale kapitaal. Eerst komen twee mechanismen aan de orde waarlangs economisering normen
uitholt. Daarna geven we aan dat economisering normen ook kan versterken.
Economisering en uitholling van normen
De experimentele psychologie leert dat de introductie van extrinsieke motivatie intrinsieke motivatie kan verdringen. Financiële prikkels
kunnen de intrinsieke motivatie dus afbreken. Markten bevorderen dan een ‘quid pro quo’ houding (voor wat hoort wat) en legitimeren
het eigenbelang. Als je mensen aanspreekt op hun eigenbelang kunnen ze zich ook steeds meer zo gaan gedragen. Externe sancties
breken interne sancties af, bijvoorbeeld omdat mensen minder zelfrespect ontwikkelen als ze zich sociaal gedragen. Ze worden immers
voor dit gedrag betaald.
Weck-Hannemann en Frey passen deze gedachten toe op de milieuproblematiek. Zij betogen dat het introduceren van financiële prikkels
in het milieubeleid een negatief effect heeft op de intrinsieke motivatie dat het directe positieve effect van de maatregel kan overtreffen 2.
Wet- en regelgeving kan soms te prefereren zijn boven financiële prikkels omdat het overtreden van wetten niet alleen gepaard gaat met
boetes maar ook morele en sociale sancties (dat wil zeggen de interne sanctie van schuldgevoel of de externe sanctie van sociale
stigmatisering). De interne sanctie ontmoedigt vervuiling zelfs als de transactiekosten bij het inzetten van andere instrumenten van
milieubeleid te hoog zijn (bijvoorbeeld omdat milieuvervuiling niet verifieerbaar is).
Bowles bespreekt een tweede potentieel negatief effect van een groter domein van de markt op normen 3. Het gaat hierbij om de invloed
van markten op de opvoeding binnen het gezin en daarmee op de transmissie van normen. Goed functionerende gezinnen helpen bij het
opbouwen van sociaal kapitaal, dat wil zeggen de normen die mensen er toe brengen rekening te houden met de belangen van anderen
wanneer contracten incompleet zijn en markten ontbreken. Opvoeding in gezinsverband genereert daarmee positieve externe effecten;
het vermindert transactiekosten, zodat coördinatieproblemen worden verholpen.
De inrichting van de economie heeft gevolgen voor de investeringen in de opvoeding en daarmee de vorming van preferenties en
normen. Zo kan economisering de rol van het gezin ondermijnen. Becker geeft bijvoorbeeld aan dat een betere werking van kapitaal- en
verzekeringsmarkten ouders er toe kan brengen minder in het gezin en hun kinderen investeren 4. Becker gaat in zijn economische
analyse van het gezin overigens niet in op de mogelijke positieve externe effecten van de overdracht van normen binnen het gezin. Hij
benadrukt dat ouders vanuit hun eigenbelang de (morele) preferenties van hun kinderen zo zullen vormen dat de kinderen op latere
leeftijd de ouders zullen bijstaan.
Economisering en versterking van normen
Economisering hoeft niet per definitie negatief uit te werken op normen. Financiële prikkels kunnen mensen leren rekening te houden met
de belangen van anderen; meer marktwerking kan zo morele preferenties versterken in plaats van verzwakken. Zo kan het financieel
afstraffen van vervuiling helpen om geleidelijk een sociaal stigma op te bouwen voor milieuvervuiling dat uiteindelijk kan resulteren in
het ontwikkelen van interne sancties. Iets dergelijks kan spelen bij het ontmoedigen van rookgedrag, belastingfraude en misbruik van
sociale voorzieningen.
Hierbij speelt ook een indirect effect op sociale sancties omdat het sociale stigma op gedrag vaak groeit naarmate minder mensen dat
gedrag gaan vertonen. Naarmate een gebrek aan financiële prikkels mensen er toe aanzet een groter beroep te doen op sociale
voorzieningen, dreigen het arbeidsethos en andere normen die het gebruik van sociale voorzieningen inperken te worden uitgehold 5.
Als meer mensen hun toevlucht zoeken in de sociale voorzieningen neemt het sociale stigma op het gebruik daarvan af. Zo hollen
kleinere financiële prikkels sociale sancties uit.
Een andere reden waarom marktwerking morele preferenties kan versterken is dat het in een concurrerende markt belangrijk is een goede
reputatie te vestigen. Consumenten de vrije keuze laten tussen alternatieve aanbieders in een concurrerende markt zorgt er voor dat
aanbieders een grote prikkel hebben om rekening te houden met de belangen van de consument – ook als dit niet direct iets oplevert.
Concurrentie kan er ook voor zorgen dat morele preferenties zich sterker doen laten gelden. Deze preferenties zorgen er bijvoorbeeld voor
dat een werknemer of een klant van een bedrijf met een goede reputatie op sociaal of milieuterrein door anderen worden gerespecteerd.
Naarmate klanten en werknemers een ruimere keus hebben uit verschillende bedrijven wordt het belangrijker voor bedrijven om een
goede maatschappelijke reputatie op te bouwen. Concurrentie versterkt zo de prikkels voor maatschappelijk ondernemerschap dat in
overeenstemming is met de heersende morele preferenties 6. Niet-gouvernementele organisaties versterken deze ontwikkeling door
informatie te verschaffen over het gedrag van bedrijven. Verder kunnen ze bijdragen aan het vernieuwen van morele preferenties, zodat
deze beter aansluiten bij externe effecten die (nog) niet via complete contracten (inclusief overheidsregulering) kunnen worden
weggenomen.
Het idee dat de markt ook goede kanten in de mens stimuleert is oud. Adam Smith en David Hume stelden al dat markten de waarden van
verantwoordelijkheid, initiatief en arbeidsethos versterken. Hirschman noemt dit de doux-commerce thesis. Daartegenover staat de
zelfdestructie thesis die stelt dat de markt de normen die ten grondslag liggen aan het goed functioneren ervan (zoals eerlijkheid en
vertrouwen) ondergraaft. Hirschman geeft een historisch overzicht van opvattingen over het stimuleren of eroderen van positieve
eigenschappen in het kapitalistische marktsysteem 7. Hij komt tot de conclusie dat de markt verschillende effecten heeft en dat
verschillende mechanismen tegelijkertijd spelen. Zowel de doux-commerce thesis als de zelfdestructie thesis bevatten een kern van
waarheid. Sommige mechanismen eroderen het sociale kapitaal, anderen bouwen dat kapitaal juist op. Het netto effect is niet op
voorhand duidelijk.

Begrensde rationaliteit
Traditionele economische analyse gaat uit van individuen die zelf het beste kunnen beoordelen wat het beste voor hen is. Op grond van
de consistente en stabiele preferenties van individuen kan de econoom dan de efficiëntie van het systeem beoordelen.
Becker heeft de theorie van de rationele verslaving ontwikkeld. Terwijl preferenties kunnen evolueren, voorzien rationele individuen deze
veranderingen en gedragen zich conform een consistent plan. Zo anticiperen individuen dat de consumptie van bepaalde verslavende
goederen later negatieve effecten heeft; geduldige individuen met een lage discontovoet zullen dan ook minder snel verslaafd raken 8.
Terwijl Becker tijdsconsistente preferenties veronderstelt, introduceert Laibson tijdsinconsistente voorkeuren waarbij de discontovoet
daalt met de lengte van de planningshorizon. Daarbij gaat Laibson uit van rationele individuen, die voorzien dat ze in de toekomst
beslissingen zullen willen herzien 9. Deze individuen zullen hun toekomstige bewegingsvrijheid willen beperken, bijvoorbeeld door te
beleggen in niet-liquide activa. Laibson laat zien dat het liberaliseren van kapitaalmarkten de welvaart kan schaden omdat het
mogelijkheden om het gedrag te binden beperkt. Dit is een second-best resultaat: een grotere marktwerking vergroot de verstoringen die
het gevolg zijn van een gebrek aan zelfdiscipline en het daarmee gepaard gaande korte-termijn denken.
Akerlof gaat uit van soortgelijke tijdsinconsistente preferenties, maar veronderstelt in tegenstelling tot Laibson dat individuen zich niet
bewust zijn van de inconsistentie van hun eigen preferenties 10. Hier is dus sprake van begrensde rationaliteit: bijziende individuen
maken systematische fouten bij het maximaliseren van hun werkelijke nutsfunctie. Mensen stellen belangrijke activiteiten steeds uit,
omdat ze een groot gewicht toekennen aan de huidige kosten van deze activiteiten en bovendien niet voorzien dat ze de activiteit ook in
de toekomst zullen blijven uitstellen. Een groot aantal kleine foute beslissingen kunnen tot grote welvaartsverliezen leiden: mensen raken
door een gebrek aan zelfdiscipline verslaafd en sparen onvoldoende.
In Beckers theorie van de rationele verslaving is er geen rol voor normen die grenzen stellen aan het individuele gedrag. Dit ligt anders in
de door Laibson en Akerlof ontwikkelde theorie. Normen hebben, naast een sociale functie bij het voorkomen van opportunistisch
gedrag en het bevorderen van sociale coördinatie (zie hiervoor), ook een functie bij het beschermen van de mens tegen zichzelf. In de
analyse van Akerlof corrigeren normen de verstoringen die gepaard gaan met bijziendheid. In feite internaliseren normen externe effecten
op individuele basis. Een feilbare mens heeft baat bij beperkingen.
Begrensde rationaliteit sluit ook aan bij het begrip preference drift. Dit houdt in dat wanneer een aspiratieniveau wordt verwezenlijkt, het
resultaat tegenvalt 11. De mens voorziet zijn toekomstige behoeften niet goed. Het gesignaleerde gedragspatroon treft men aan bij vele
andere auteurs, te beginnen bij Adam Smith.
Een andere reden waarom de resultaten van economische groei op de welvaart tegenvallen is reference drift. Hierbij wordt de consumptie
gedreven door het streven met anderen in de pas te blijven lopen. Men wil elkaar met de consumptie van status-goederen (zogenaamde
Veblen-goederen) overtreffen. Deze consumptie brengt daarom negatieve externe effecten met zich mee. Er is sprake van een prisoners’
dilemma, waarbij normen voor coördinatie kunnen zorgen. Begrensde rationaliteit kan een oorzaak zijn van reference drift. De individuele
mens weet niet wat goed voor hem is en gebruikt het gedrag van anderen om informatie te verkrijgen over verstandig en
nastrevenswaardig gedrag.
Christelijke traditie
De christelijke traditie onderschrijft de hierboven beschreven twee functies van normen – het bevorderen van sociale coördinatie door
het internaliseren van externe effecten en het beschermen van de mens tegen zichzelf. Ze gaat namelijk uit van een mens die zowel
begrensd rationeel als opportunistisch is.
Voor wat betreft begrensde rationaliteit verwerpt de christelijke traditie op grond van de Bijbel het traditionele uitgangspunt van de
economische wetenschap: de soevereine rationele mens die genoeg heeft aan zijn eigen verstand om te bepalen wat goed voor hem is. In
plaats daarvan neemt ze een ander mensbeeld als uitgangspunt: de mens heeft geen consistent geordende preferenties, maar wordt heen
en weer geslingerd tussen tegenstrijdige begeerten en is daarbij vatbaar voor misleiding. Op zichzelf aangewezen ontbeert de mens
informatie over nastrevenswaardige doelen en de beste manier om deze doelen te bereiken. Door op Gods normen te vertrouwen wordt
de mens minder kwetsbaar voor misleiding en verslaving: gehoorzaamheid resulteert in rationeel handelen. Preferenties zijn daarmee niet
waardevrij, maar kunnen normatief worden beoordeeld op grond van zingevende normen van de Ander. Deze hogere normen zijn van te
voren aan het economische proces opgelegd: de economie is als het ware ondergeschikt aan deze normen. De mens is geen eigenaar van
de schepping, maar rentmeester en daarmee verantwoording schuldig aan God.
Waarden en normen worden aangereikt door Gods openbaring in de bijbel in het algemeen en in Christus in het bijzonder. De leer en het
gedrag van Christus verschaft de mens informatie over wat verstandig is 12. Daarnaast brengt (Gods Liefde in) Christus in het menselijk
bewustzijn een nieuwe kracht om daadwerkelijk te doen wat verstandig is, alsmede de wijsheid om Gods bedoelingen te vertalen naar
nieuwe omstandigheden. Vanuit dit perspectief hoeven veranderende normen niet per definitie negatief te worden beoordeeld. Elke tijd
vraagt weer een nieuwe invulling van de bedoelingen van God. In plaats van het slaafs volgen van een compleet contract gaat het in het
Christelijk geloof vooral om het beter leren kennen van God, waardoor Zijn bedoelingen in elke nieuwe situatie beter kunnen worden
ingevuld. De individuele gelovige blijft hierin zwak, en dient gesterkt en gedisciplineerd te worden door anderen. Sociale interactie speelt
in de christelijke traditie dan ook een belangrijke rol. De mens is een relationeel wezen. Hij is aangewezen niet alleen op de relatie met God
(de Ander), maar ook op de relatie met anderen.
De christelijke traditie erkent in dit verband dat de altruïstische gevoelens van de mens zwak zijn; de mens is geneigd tot opportunistisch
gedrag. Men zou vanuit dit perspectief kunnen stellen dat concurrentie en contracten een nuttige rol spelen bij het corrigeren en
disciplineren van de zwakke altruïstische gevoelens van de mens 13. Vanuit het economische perspectief hebben we beweerd dat normen
de gaten in incomplete contracten vullen. Vanuit theologisch perspectief zou men daar tegenover kunnen stellen dat markten en
contracten de gaten in ongenormeerd gedrag vullen14.

Conclusies
Traditionele economische analyses gaan uit van de homo economicus, dat wil zeggen een soeverein individu dat consistent handelt op
grond van stabiele preferenties. De meeste economen houden vast aan dit axioma omdat er (nog) geen goede theorie bestaat over
begrensde rationaliteit en over hoe preferenties worden gevormd. Als de disciplinerende veronderstelling van rationeel gedrag en
stabiele preferenties over boord wordt gegooid, ontbeert de economie een theorie die de selectie van het evenwicht verklaart.
Daar staat tegenover dat het verwerpen van deze veronderstelling meer ruimte biedt voor communicatie met andere wetenschappen die
de ontwikkeling van preferenties analyseren. Zo verklaart de sociologie preferenties uit sociale interacties en de externe sancties die
voortkomen uit deze interacties. De psychologie analyseert hoe gewoonten, verslavingen en dwangmatig gedrag tot stand komen. De
resultaten in de experimentele economie alsmede behavioral economics, actieve onderzoeksterreinen op dit moment, geven vaak
aanleiding om de homo economicus ter discussie te stellen. Dit versterkt de toenemende aandacht binnen de economische wetenschap
voor sociologische en psychologische verklaringen.
Vanuit het perspectief van de begrensde rationaliteit komt de economische wetenschap ook in gesprek met godsdiensten en andere
levensbeschouwingen als bronnen van hogere normen die de kwetsbare en feilbare mens kunnen beschermen tegen misleiding. Deze
fundamentele normen zullen overigens steeds weer moeten worden vertaald naar de concrete werkelijkheid van alledag. In dit kader is het
gesprek tussen economie en de kerken van belang.
De verruiming van het paradigma van de economische wetenschap biedt ook de ruimte om kritische kanttekeningen te plaatsen bij de
economisering van de samenleving. Traditionele economische analyses juichen economisering toe. Dit artikel geeft aan dat dit
traditionele antwoord kan worden betwijfeld als wordt uitgegaan van endogene normen (die mede door het economische proces worden
bepaald) en van begrensde rationaliteit. De economisering van de samenleving wordt geproblematiseerd omdat het de normen kan
uithollen die overblijvende externe effecten internaliseren. De daarmee gepaard gaande uitholling van sociaal kapitaal bemoeilijkt de
coördinatie van gedrag. Daarnaast kan de grotere vrijheid van een bijziende, feilbare mens die zich minder gebonden weet aan normen
resulteren in teleurstellende resultaten. Grotere vrijheid door minder binding aan normen kan dus contraproductief zijn voor een mens die
zowel opportunistisch als begrensd rationeel is 15. Er is sprake van een second-best stelling; hoewel de economisering van de
samenleving sommige externe effecten internaliseert kan het andere verstoringen, die te maken hebben met opportunisme en begrensde
rationaliteit, vergroten.
De redenering dat de economisering van de samenleving ongewenst is omdat deze sociaal kapitaal uitholt, is echter kwetsbaar.
Voldoende empirisch bewijs ontbreekt vooralsnog. Bovendien zijn er wellicht ontwikkelingen die de andere kant op wijzen. Verder vereist
het onder kritiek stellen van de uitholling van normen een expliciet normatief uitgangspunt. Het beroep doen op exogene uitgangspunten
die moeilijk te objectiveren zijn is onbevredigend voor sociale wetenschappers die het gedrag van mensen (inclusief de normen waarop
dat gedrag is gebaseerd) wensen te verklaren. Dit artikel werpt dan ook meer vragen op dan het beantwoordt. Wel kunnen deze vragen
de inspiratie zijn voor verder empirisch en theoretisch onderzoek. Bovendien wordt duidelijk dat een vruchtbaar gesprek tussen
economen en kerkelijke vertegenwoordigers over het vraagstuk van de economisering van de samenleving om een verruiming van het
traditionele paradigma van de neo-klassieke economie vraagt

1 Zie A.L. Bovenberg en C.N. Teulings, Concurrentie als alternatief voor rechtsprincipes, ESB, 14 mei 1999, blz. 364-367.
2 H. Weck-Hannemann en B.S. Frey, Are incentive instruments as good as economists believe? Some new considerations, in: A.L.
Bovenberg en S. Cnossen (red.), Public finance and the environment in an imperfect world, 1995, Kluwer. Frey heeft het negatieve
effect van financiële prikkels op de intrinsieke motivatie ook empirisch getoetst. Zie bijvoorbeeld B.S. Frey en F. Oberholzer-Gee, The
costs of price incentives: an empirical analysis of motivation crowding out, American Economic Review, 1997, blz. 746-755.
3 S. Bowles, Endogenous preferences: the cultural consequences of markets and other economic institutions, Journal of Economic
Literature, 1998, blz. 75-111.
4 G.S. Becker, Nobel Lecture: the economic way of looking at behavior, Journal of Political Economy, 1993, blz 385-409.
5 Zie bijvoorbeeld A. Lindbeck, Incentives and social norms in household behavior, American Economic Review, 1997, blz 370-377.
6 Zie H.A. Keuzenkamp, Leve de economisering, ESB, 25 juni 1999, blz 481.
7 A.O. Hirschman, Rival interpretations of market society: civilizing, destructive, or feeble, Journal of Economic Literature, 1982, blz.
1463-84.
8 Zie bijvoorbeeld G.A. Becker en K.M. Murphy, A theory of rational addiction, Journal of Political Economy, 1988, blz 675-700.
9 D. Laibson, Golden eggs and hyperbolic discounting, Quarterly Journal of Economics, 1997, blz. 443-477.
10 G.A. Akerlof, Procrastination and obedience, American Economic Review, 1991, blz 1-19. Zie ook T. O. Donoghue en M. Rabin, Doing
it now or later, American Economic Review, 1999, blz 103-124.
11 Voor empirische studies over het verband tussen economische groei en subjectief welbevinden, zie J.B. Schor, Beyond an economy of
work and spend, 1997, Tilburg University Press.
12 De leer van Christus wortelt in de Joodse traditie. Ook andere godsdiensten en levensbeschouwingen kunnen informatie over

verstandig gedrag aanreiken.
13 Zie ook M. Novak, The spirit of democratic capitalism, New York, 1982.
14 De auteurs danken Johan Graafland voor deze observatie.
15 Deze twee kenmerken van de mens staan ook centraal in de nieuwe institutionele economie zoals ontwikkeld door O.E. Williamson.

Copyright © 1999 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteurs