Minister Bussemaker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) eist dat de Nederlandse universiteiten eind dit jaar honderd vrouwelijke hoogleraren meer in dienst hebben dan nu. We vroegen Janneke Plantenga, hoogleraar Economie en hoofd van het departement Economie aan de Universiteit Utrecht.
Precies honderd jaar geleden werd Johanna Westerdijk aan de Universiteit Utrecht als eerste vrouw in Nederland benoemd tot hoogleraar. Zijn jullie nog steeds zo progressief?
“Dat is moeilijk te zeggen. Uit de afgelopen onderzoeksvisitatie blijkt dat het op alle Nederlandse universiteiten zorgelijk gesteld is met de genderdiversiteit, maar dat de Universiteit Utrecht het relatief goed doet. Dergelijke cijfers zijn echter ook niet alleszeggend, aangezien het percentage op een kleine staf al gauw flink kan stijgen met een enkele aanstelling. Over het plan van minister Bussemaker om dit jaar honderd extra vrouwelijke hoogleraren te benoemen ben ik positief. Het budget dat de minister ervoor uittrekt is relatief beperkt, maar het gaat ook vooral om de signaalwerking. De benoeming van Johanna Westerdijk ligt alweer honderd jaar achter ons, maar hoeveel zijn we in de eeuw sindsdien nou echt opgeschoten? Feit is dat slechts een kleine achttien procent van de hoogleraren in Nederland vrouw is en dat we in dat opzicht internationaal gezien slecht scoren. Aan de economische faculteiten is het zelfs nog erger gesteld (zie tabel 1 – red.). Dit is al lang een pijnpunt en het plan van Bussemaker heeft een belangrijke alarmerende functie. Er moet nu echt iets gebeuren en universiteiten moeten daar zelf ook hun verantwoordelijkheid in nemen.”
U bent hoofd van het departement Economie aan uw universiteit. Probeert u zelf ook een betere genderdiversiteit te bereiken?
“In Utrecht proberen wij hier wel bewust aandacht aan te besteden. Zo let ik erop dat een vrouw deel uitmaakt van elke selectiecommissie voor een hoogleraar. We proberen ook om aan genderdiversiteit gerelateerde issues op de agenda te krijgen. Een voorbeeld: het personeel wordt actief cursussen aangeboden waarin men bewust wordt gemaakt van het belang van diversiteit en welke rol je daar zelf in speelt. Verder hebben wij geregeld dat wanneer je met zwangerschapsverlof gaat tijdens een tenure track, je de volledige duur van dit verlof gecompenseerd krijgt via een aanpassing van de onderwijstaakstelling. Zodoende kun je je tijdelijk volledig op het doen van onderzoek focussen.”
In de nieuwe generatie promovendi zijn vrouwen goed vertegenwoordigd. Lost dit probleem zich niet vanzelf op?
“Er is een cohort-effect en het aandeel vrouwen neemt langzaam ook wel toe. Maar het probleem lost zichzelf niet op, want er is meer aan de hand. Tenure tracks worden steeds belangrijker en dat is precies in de leeftijdsperiode waarin veel vrouwen kinderen krijgen. Je hebt dan wellicht wel recht op ouderschapsverlof, maar je hebt niet het recht om de aanstellingsperiode met een vergelijkbare periode te verlengen. Het gevolg is dat vrouwen minder kinderen krijgen of genoegen moeten nemen met een kleiner aantal publicaties, juist in een periode die bepalend is voor de rest van je carrière. Verder is het überhaupt lastig om in Nederland als vrouw hoogleraar te worden. De universiteit is een hele competitieve wereld met meer dan voltijdse werkweken, maar voltijdse kinderopvang is in Nederland erg ingewikkeld.
Daarnaast heb je ook nog te maken met bepaalde opvattingen, die moeilijker aan te tonen zijn. Zo heb je selectie-effecten aan de vraagkant. Als men nog nooit les heeft gehad van een vrouwelijke hoogleraar is het ook niet zo vreemd dat men bij senior vacatures niet aan vrouwen denkt. Zo zijn er in de samenleving en binnen de universiteit allerlei mechanismen in het systeem ingebed die ervoor zorgen dat bepaalde deuren gesloten blijven voor vrouwen. Van een dergelijke stelselmatige uitsluiting kan natuurlijk helemaal geen sprake zijn en we hebben dan ook allemaal de taak om deze situatie te veranderen.”
Auteur
Categorieën