Ga direct naar de content

Ceteris paribus

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 6 2016

.

ESB Ceteris paribus
416Jaargang 101 (4736) 9 juni 2016
Ceteris paribus
Agnes Akkerman
Agnes Akkerman is met ingang van 1 augustus 2016
hoogleraar Arbeidsmarktinstituties en Arbeidsrela –
ties aan de Radboud Universiteit Nijmegen.
Wat gaat u doen in uw nieuwe functie?
“De maatschappij verandert snel. De sociale, economische en technolo –
gische ontwikkelingen die plaatsvinden hebben ook vergaande gevolgen
voor de arbeidsmarkt. Ik ga onderzoeken wat het effect van deze maat –
schappelijke ontwikkelingen is op de bestaande arbeidsmarktinstituties.
Denk hier bijvoorbeeld aan het ontslagrecht, maar ook aan het arbeids-
contractrecht. Ook ga ik kijken wat het effect van de veranderende
instituties is op de relatie tussen werknemers en werkgevers en wat dit
betekent voor de sociale cohesie. Wat is bijvoorbeeld het effect van meer
tijdelijke contracten op de medezeggenschap in organisaties? Ten slotte
onderzoek ik in hoeverre de veranderende relaties op de werkvloer de be –
staande instituties beïnvloeden. Zo blijkt dat mensen steeds eerder naar
de politiek stappen om problemen op de werkvloer op te lossen.”
Waarom is uw onderzoek relevant?
“De veranderende arbeidsrelaties hebben niet alleen invloed op de situ –
atie op de werkvloer, maar ook op het persoonlijke leven van mensen en
zelfs ook op de politiek. Wij zien een sterke tendens waarbij werknemers
het gevoel hebben dat ze minder zeggenschap hebben over hun werk
en contract. Waar eerst deze onvrede veelal binnen de organisatie werd
opgelost, zien we nu dat mensen eerder proteststemmen gebruiken om
hun onvrede kenbaar te maken. Dit is een interessante ontwikkeling die
nauw samenhangt met de opkomst van tijdelijke contracten. Verklaart
de opkomst van tijdelijke contracten de toegenomen populariteit van
protestpartijen? Ook dit is een van onze hypotheses.”
Welke inzichten uit uw onderzoek mogen economen bij hun analyse
van arbeidsmarkten absoluut niet over het hoofd zien?
“Wanneer meer mensen een tijdelijk contract hebben, neemt de pro –
ductiviteit van een organisatie eerst toe dankzij de hogere flexibiliteit. Maar wanneer een zekere drempel wordt overschreden, blijkt dat de
productiviteit juist afneemt. Dit komt doordat tijdelijke contracten
vaak ‘verborgen kosten’ hebben voor werkgevers. Tijdelijke werkne

mers zijn meestal minder goed op de hoogte van de veiligheidsvoor –
schriften waardoor het aantal bedrijfsongevallen toeneemt. Mensen
met een tijdelijk contract vertonen ook meer ongewenst gedrag. Tijds-
diefstal en het stelen van spullen van de werkvloer zijn hier voorbeel –
den van. Dit komt mogelijk doordat tijdelijke werknemers onderling
meer een vriendschappelijke dan een professionele relatie hebben en
elkaar daarom niet aanspreken op ongewenst gedrag. Ze zitten immers
‘in hetzelfde schuitje’. Ook kost het opbouwen van een professionele
relatie meer tijd. Het aanpassen van bestaande arbeidsmarktinstituties
kan dit probleem (gedeeltelijk) oplossen. Door bijvoorbeeld tijdelijke
werknemers eerder toe te laten tot de ondernemingsraad krijgen ze
meer stem binnen het bedrijf.”
HET WOORD AAN…
UIT DE OUDE ESB-DOOS
ENGELSCH-SCANDINAVISCHE MUNTUNIE
Een dergelijke muntunie heeft ten ‘doel om ach –
teraf aan het opgeven van den gouden standaard,
waartoe men aanvankelijk slechts noodgedwon –
gen is overgegaan, het karakter van een systema –
tische munthervorming te geven. Men hoopt te –
vens ‘de starheid van de opvattingen in de landen, die tot dusverre
hun conservatieve denkwijze in monetaire vraagstukken hebben
bewaard, resp. konden bewaren, op deze wijze het snelst te kunnen
verbreken. Tenslotte wil men daardoor een zekere uniformiteit in
de muntpolitiek van de betrokken landen tot stand brengen, daar
deze in het internationale geldverkeer nu eenmaal niet kan worden
gemist. In de Scandinavische landen, die hij een dergelijk verbond de
leiding aan Engeland zouden moeten overlaten, heerscht in beginsel
groote sympathie voor dat plan.
Bickerlich, W. (1932) Engelsch-Scandinavische muntunie? ESB, 17(840), 92-93.

Auteur