ESB Ceteris paribus
352Jaargang 100 (4711) 4 juni 2015
Ceteris paribus
Marco van der Leij
Marco van der Leij is universitair docent Wiskundige
economie aan de Universiteit van Amsterdam.
Waar werkt u op dit moment aan?
‘Ik werk op het moment samen met Daan in ’t Veld en Cars Hom –
mes aan een theoretisch onderzoek over de vorming van financiële
handelsnetwerken in de interbancaire geldmarkt. Dat is de markt waar –
op banken hun overschotten en tekorten aan liquide middelen verhan –
delen, en waarin de centrale bank ingrijpt om haar rentebeleid uit te
voeren. Deze markt functioneert sinds 2007 niet goed, en stortte na het
faillissement van Lehman Brothers in september 2008 zelfs bijna in. De
literatuur heeft al laten zien dat deze interbancaire geldhandelsnetwer –
ken gekenmerkt worden door een kern-periferiestructuur, waarin een
klein aantal banken in de kern onderling sterk verbonden zijn en als
tussenpersoon dienen voor de banken in de periferie. We willen
begrijpen waarom dat zo is.’
Wat zijn uw bevindingen?
‘We zetten een theoretisch netwerkformatiemodel op waarin ban –
ken zelfstandig beslissen om relaties aan te gaan. Daarbij wegen ze de
kosten en baten van een relatie tegen elkaar af. Die baten bestaan
uit een ruimere mogelijkheid om liquiditeit te verhandelen en uit
de opbrengsten van tussenhandel. Daartegenover staan kosten voor
het monitoren van een relatie. In ons model vinden we dat een kern-
periferiestructuur niet te verklaren is als je aanneemt dat banken
homogeen zijn, dus als alle banken te maken hebben met dezelfde
kosten-en-batenstructuur. Met homogeniteit zou je namelijk
verwachten dat kernbanken geen onderlinge handelsrelaties aangaan.
Het feit dat dat wel gebeurt, wijst erop dat heterogeniteit van banken van
essentieel belang in de interbancaire geldmarkt is. Dit kan heterogeni-
teit in termen van grootte zijn, maar ook in termen van investerings-
mogelijkheden of monitoringskosten. De conclusies lijken vanzelf-
sprekend, maar toch zijn er recent onderzoeken gepubliceerd waarin
de banken of de financiële netwerkstructuren homogeen zijn. Ons onderzoek laat juist zien dat het belangrijk is om de verscheidenheid
van banken mee te nemen in de analyse.’
Wat kan de beleidsmaker leren uit uw onderzoek?
‘Door het beleid van de ECB om de Europese geldmarkt met liquidi-
teit te overspoelen, ligt de Europese interbancaire geldhandel de laatste
jaren vrijwel stil. Mocht de ECB haar geldbeleid willen verkrappen en
overwegen om de markt weer leven in te blazen, dan is het goed om
te weten welke inefficiënties in de geldmarkt kunnen optreden. Ons
onderzoek suggereert dat in een vrije markt handelaren de neiging
hebben om te veel relaties aan te gaan omdat ze willen profiteren van
tussenhandel. Aan de andere kant kan een interbancaire markt ook
weer stil komen te liggen als de centrale speler te veel marktmacht
heeft. Beleidsmakers kunnen deze factoren meenemen in hun over –
wegingen om financiële markten te reguleren, naast de vele andere
factoren die daarbij een rol spelen, zoals bijvoorbeeld systemisch risico
en moreel risico.’
HET WOORD AAN…
UIT DE OUDE ESB-DOOS
VERMOGENSWINSTBELASTING
In de Commissie van Advies voor fiscale aangelegen –
heden meende de meerderheid de invoering van de
vermogenswinstbelasting af te moeten wijzen. De
voordelen, welke verkregen worden uit het realise –
ren van vermogensvoordelen, vallen dikwijls weg tegen voordien
of nadien geleden verliezen. Bovendien vormt de categorie specula –
tiewinsten, de enige die voor belastingheffing in aanmerking komt,
slechts een zeer beperkte groep van de vermogensvoordelen. Een
verliescompensatie is praktisch onuitvoerbaar. Daarnaast is een der –
gelijke belasting voor het fiscale klimaat in een land beslist ongun –
stig , temeer daar in geen enkel E.E.G.-land deze belasting bestaat en
de liberalisatie van het kapitaalverkeer steeds verder voortschrijdt.
Buenk, B.W. (1960) De herziening van de belastingwetgeving. ESB, 45(2259),
1053-1056.