CEP 1994
Het conjuncturele dieptepunt is gepasseerd. Voor dit
jaar rekent het Centraal Planbureau op een bescheiden herstel. Volgend jaar zal de produktie naar verwachting met zo’n 2,5% groeien. In het afgelopen
halfjaar is oeverloos gediscussieerd over hoe Nederland zijn conjuncturele en structurele problemen de
baas kan worden. Het Centraal economisch plan
1994 laat zien waar resultaten worden geboekt en
waar niet. Ik begin met de positieve ontwikkelingen.
De winsten van bedrijven stijgen. Na drie magere
jaren nemen de winsten weer toe, vooral in de internationaal opererende industrie. De forse saneringen
hebben geleid tot een daling van de loonkosten per
eenheid produkt. De verbeterde winstgevendheid
leidt niet direct tot extra investeringen. Daarvoor is
de bezettingsgraad nog te laag. Ook de werkgelegenheid zal pas op langere termijn aantrekken, en dan
niet zozeer bij de internationals zelf, maar bij de toeleveranciers in de industriële en dienstensector. Een
goed draaiende industrie is van vitaal belang voor de
Nederlandse economie. Zij vormt een bron van hoogwaardige werkgelegenheid,
is de belangrijkste ontwikkelaar en toepasser van technologische kennis en
neemt twee derde van de export voor haar rekening.
Het bedrijfsleven zoekt nieuwe markten op. Vaak
is geklaagd over de kwetsbaarheid van de Nederlandse industrie vanwege de specialisatie in laagwaardige
technologie en de daarmee samenhangende gevoeligheid voor concurrentie uit Oost-Europa en Azië. Uit
het CEP 1994 blijkt dat de Nederlandse export van
‘high-‘ en ‘medium-tech’ produkten tussen 1988 en
1992 behoorlijk is gegroeid. Bovendien is juist de export naar Oost-Europa en Azië sterk toegenomen.
Starters krijgen de kans. Economische dynamiek
vereist dat er voldoende nieuwe starters zijn. Zij wakkeren de concurrentie aan en dragen bij aan het ontwikkelen en introduceren van nieuwe produkten. Uit
onderzoek blijkt dat het aantal starters in Nederland
niet slecht afsteekt bij dat in andere EU-Iandenl. Tussen 1985 en 1992 hebben nieuwe ondernemers voor
bijna 400.000 personen werk gecreëerd.
De loonkosten dalen. Het heeft lang geduurd voor
de lonen reageerden op de verslechtering van de conjunctuur en het oplopen van de werkloosheid, maar
inmiddels is het beproefde recept weer gevonden. In
1994 en 1995 dalen de loonkosten per eenheid produkt met 1,5 resp. 2,75 procent, terwijl ze bij de concurrenten stijgen.
De overheidsuitgaven zijn onder controle. Sinds
jaar en dag vormt het tekort van de collectieve sector
een zorgenkind van de Nederlandse economie. Ondanks de conjuncturele tegenwind is het tekort in de
afgelopen jaren nauwelijks opgelopen. “Niet alleen
in historisch, maar ook in internationaal perspectief
een prestatie van formaat”, aldus het CPB. Minister
Kok verdient een pluim. Helaas dreigt het pluimpje
weg te waaien doordat het kabinet de tekortdoelstelling in dit verkiezingsjaar laat slippen.
ESB 6-4-1994
Het CEP 1994 bevat ook minder goed nieuws.
De verhouding inactievenlactieven
verslechtert.
Het slechtste nieuws is dat de verhouding tussen het
aantal ontvangers van een uitkering en het aantal actieven fors verder verslechtert. Het beleid van kabinet en sociale partners om versoberingen in de sociale zekerheid aan te brengen en werken financieel
aantrekkelijker te maken, zet onvoldoende zoden
aan de dijk. Er is nog geen begin van een oplossing
voor het kernprobleem van de Nederlandse economie op de middellange en lange termijn.
De collectieve-lastendruk en de wig blijven hoog.
Door de groei van het aantal uitkeringsgerechtigden
blijven de collectieve-lastendruk
en de wig hoog.
Hoe schadelijk dat is voor het functioneren van de
Nederlandse economie, is genoegzaam bekend. Het
SER-akkoord om de collectieve uitgaven in de volgende kabinetsperiode met f 15 miljard te verminderen,
zou een bijdrage kunnen leveren. In de afgelopen
vier jaar is op dit terrein weinig tot niets bereikt.
De loondiJferentiatie is onvoldoende. Om het antwoord te vinden op verschuivingen in de wereldeconomie, is een goed werkende arbeidsmarkt essentieel. De lonen moeten reageren op verschillen in
relatieve schaarste. Uit het CEP 1994 blijkt dat er weliswaar enige loondifferentiatie tussen bedrijfstakken
en opleidingscategorieën
optreedt, maar dat deze verschillen nauwelijks verband houden met schaarsteverhoudingen op de arbeidsmarkt. Het systeem van
loonvorming leidt ertoe dat de loonkosten voor lagere functies relatief hoog uitvallen. Dat is gunstig voor
zittende werknemers, maar vermindert de kans voor
buitenstaanders op het vinden van een baan. De
hoge werkloosheid, die zich concentreert aan de onderkant van de arbeidsmarkt, suggereert dat veel grotere loonverschillen noodzakelijk zijn. Overheid en
sociale partners hebben daaraan tot nog toe geen
consequenties willen verbinden.
De R&D-inspanningen dalen. De uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling zijn in Nederland de laatste
jaren scherp gedaald. Een van de redenen is de ongunstige prijs/kwaliteitsverhouding
van Nederlandse
R&D. De produktiviteit wordt ook geremd door de
gebrekkige samenwerking tussen de verschillende
kennisinstellingen. Dit bevordert niet de gewenste
ontwikkeling van de Nederlandse economie in de
richting van een kennisintensievere produktie.
Het CEP 1994 laat zien dat de conjunctuur
en dat de Nederlandse economie daarvan
ren. Het profijt zou echter veel hoger zijn
blemen van de Nederlandse arbeidsmarkt
ciale zekerheid met meer voortvarendheid
aangepakt.
aantrekt
kan profiteals de proen de sowerden
L van der Geest
1. EIM, Kleinschalig ondernemen, Zoetermeer,
1993.