Boven Jan
Elke maand publiceert het CBS zijn ,,stemmingsindicator” van de conjunctuur. Dat cijfer geeft weer of ondernemers in de Industrie optimistischer of pessimistischer zijn geworden over de bedrijvigheid in de komende maanden. Maar
het is een gebrekkig hulpmiddel om de stemming in het bedrijfsleven te peilen. Men kan beter eens naar een bijeenkomst van ondernemers gaan en daar zijn oren en ogen open
houden. Dan ziet men het onmiddellijk: de stemming is opperbest. De door tien jaar laagconjunctuur getekende gezichten stralen weer optimisme en zelfvertrouwen uit. Grote delen van het bedrijfsleven zijn door een diep dal gegaan. Ondernemers hebben moeten saneren, herstructureren en reorganiseren. Maar de ellende is achter de rug. Sinds 1983 is het
de goede kant opgegaan. Heel snel de goede kant opgegaan
zelfs. Veel bedrijven zijn sterker uit de recessie te voorschijn
gekomen dan zij er in gingen. Hun toekomst kan met vertrouwen tegemoet worden gezien. De ,.captains of industry”
zien het weer zitten: de Nederlandse economic is boven Jan.
Het blijft natuurlijk van doorslaggevend belang wat de Internationale conjunctuur doet. De impuls die van de Amerikaanse economic uitgaat zal volgend jaar wel uitgewerkt
zijn. Of Europa en Japan dan het estafettestokje zullen overnemen, valt nog te bezien. Weliswaar is in Japan een plan gelanceerd om de binnenlandse bestedingen te stimuleren en
heeft ook de Europese Commissie voor de komende jaren
een strategic voorgesteld om de economische groei te bevorderen, maar of van deze plannen voldoende trekkracht zal
uitgaan om het wegvallen van de Amerikaanse locomotief te
compenseren is nog ongewis (zie ook het artikel van Van
Schaik in deze ESB). Toch zijn de meeste conjunctuurvoorspellers niet bang voor de recessie in 1986/1987. Zij verwachten dat deze een mild karakter zal hebben. Het IMF
gaat in zijn World Economic Outlook voor de komende jaren uit van een gemiddelde economische groei in de industriele landen van 3% per jaar. En volgens de secretaris-generaal
van het Ministerie van Economische Zaken, prof. Rutten,
moet de Nederlandse economic zich hierbij kunnen aansluiten of misschien zelfs nog sneller groeien 1). Ook premier
Lubbers en minister Ruding hebben reeds voorzichtig te kennen gegeven een dergelijke groei haalbaar te achten.
Het vertrouwen wordt gestaafd doordat op micro-niveau
de voorwaarden vervuld lijken te zijn om dit macro-beeld te
verwezenlijken. De president-directeur van de Nationale Investeringsbank (NIB), dr. A. van der Zwan, zette dat vorige
week in een presentatie op het jubileumcongres van de NIB
op overtuigende wijze uiteen. Het rendement van de Nederlandse bedrijven is de laatste jaren spectaculair toegenomen.
Nu het netto rendement op het eigen vermogen weer duidelijk boven de rentevoet op vreemd vermogen ligt, is ondernemen weer aantrekkelijker geworden dan couponknippen. De
loonkosten per eenheid produkt zijn sinds 1980 40% achtergebleven bij die van de concurrenten. Daardoor is de concurrentiepositie op de internationale markt sterk verbeterd. De
industriele produktie vertoont een duidelijke groei. De intermediaire sector (halffabrikaten) is weliswaar reeds over zijn
hoogtepunt heen, maar de produktie van consumptie- en investeringsgoederen ontwikkelt zich gunstig. Het conjuncturele herstel heeft zich over de gehele economie verspreid (met
de bouwnijverheid als belangrijkste uitzondering). De investeringsgroei is zeer sterk in de nijverheid (15 a 20%) maar
breidt zich nu ook naar de dienstensector uit. Het aantal inschrijvingen van nieuwe bedrijven vertoont de laatste jaren
een opmerkelijke stijging. En het Nederlandse exportpakket
lijkt zich ook steeds beter bij de vraag op de wereldmarkt aan
te passen. Kortom, er is van een duidelijke ,,ommekeer”
sprake, aldus Van der Zwan; de vitaliteit is in het Nederlandse bedrijfsleven teruggekeerd. ,,Men moet ver teruggaan om
voor het bedrijfsleven een vergelijkbare comfortabele positie
aan te treffen”.
Maar wanneer zal die goede gang van zaken zich in voldoende groei van de werkgelegenheid vertalen zodat de werkloosheid kan afnemen? Volgens Rutten in het eerdergenoemde artikel kan bij 3% economische groei en aanhoudende
ESB 6-11-1985
matiging van de reele lonen de werkgelegenheid in bedrijven
met ruim 1% per jaar (45.000 arbeidsplaatsen) toenemen.
Het arbeidsaanbod groeit naar verwachting in de tweede
helft van de jaren tachtig center ongeveer net zo snel. Het
hangt dan van de mate van herverdeling van werk en de toename van deeltijdarbeid af in hoeverre het werkloosheidspercentage kan dalen. Dat volledige werkgelegenheid dit decennium nog bereikt zal worden lijkt evenwel uitgesloten.
Voor de jaren negentig behoort het echter wel tot de mogelijkheden. Dan neemt de trendmatige groei van het arbeidsaanbod af en kan bovendien de groeipotentie van de Nederlandse economie nog verder zijn versterkt.
Cruciaal voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid is
– naast de groei van de produktie – wat er met de reele lonen gebeurt. Uit een onderzoek van het Ministerie van Economische Zaken naar de werkgelegenheidsontwikkeling in
de Industrie blijkt dat een stijging van de reele lonen met 1 %
leidt tot een daling van de vraag naar arbeid met 0,6% (ca.
30.000 arbeidsplaatsen) 2). Voor de sectoren die het vooral
van de binnenlandse afzet moeten hebben ligt de relatie tussen reele lonen en werkgelegenheid uiteraard anders omdat
de vermindering van de loonkosten daar met vermindering
van de afzetmogelijkheden gepaard gaat. Niettemin blijkt
loonmatiging op wat langere termijn per saldo toch ook in de
dienstensector een positief effect op de werkgelegenheid te
hebben. In dat licht is het dus van groot belang dat de huidige
loonmatiging wordt volgehouden. De ervaring leert echter
dat in een opgaande conjunctuur, wanneer het herstel zich
over de hele economie verbreedt, de lonen de sterk gestegen
winsten volgen. Daar staat tegenover dat de aanhoudend hoge werkloosheid een drukkende werking op het loonpeil zal
blijven uitoefenen, behalve op deelmarkten van de arbeidsmarkt waar zich reeds duidelijke schaarsten aftekenen. Wellicht kunnen de decentralisatie van het arbeidsvoorwaardenoverleg, het doorbreken van een aantal automatische koppelingen op de arbeidsmarkt en de toenemende bereidheid om
wat grotere inkomensverschillen te aanvaarden er toe bijdragen dat loonstijgingen in specifieke arbeidsmarktsegmenten
minder sterk dan vroeger in het hele loongebouw doorwerken. Volgens Rutten is het realistisch om te verwachten dat
de loonontwikkeling in de komende jaren inderdaad gematigd zal blijven. In dat geval moet de werkloosheid ook
gestaag kunnen dalen. De recente stakingsacties, geluiden uit
de vakbeweging inzake looneisen en optredende knelpunten
op de arbeidsmarkt maken mij op dit punt echter iets minder
optimistisch.
Dat doet niets af aan het feit dat de situatie in het Nederlandse bedrijfsleven in de afgelopen drie jaar spectaculair is
verbeterd en dat het vertrouwen van de ondernemers in de
Nederlandse economie volledig is teruggekeerd. Dat moet in
netto investeringen en groei van de werkgelegenheid tot uitdrukking komen. Recente cijfers wijzen inderdaad in die
richting, al gaat het nog niet zo snel als men zou wensen. Het
zal in elk geval nog vele jaren duren voordat de werkloosheid
naar een aanvaardbaar peil is teruggebracht. Voor sommige
groepen op de arbeidsmarkt duurt het te lang; zij komen niet
meer aan de slag. Kan men zeggen dat de Nederlandse economie boven Jan is als enkele honderdduizenden langdurig
werklozen definitief buiten de boot vallen?
L. van der Geest
1) Prof. dr. F.W. Rutten, Investeren, winst en werkgelegenheid, een
economisch-politieke visie, in: A. van der Zwan (red.), Nederland in
zaken. Investeren, winsl en werkgelegenheid, Veen Uitgevers,
Utrecht/Antwerpen, 1985, uitgegeven ter gelegenheid van het veer-
tigjarig bestaan van de Nationale Investeringsbank.
2) D.J. van den Berg en G. van Leeuwen, De invloed van loon-
kosten, produktiegroei, bezettingsgraad en winstgevendheid op de
werkgelegenheid in de Industrie, Discussienota 8401, Ministerie van
Economische Zaken, Den Haag, 1984, geciteerd in F.W. Rutten, op.
cit.
1097