Ga direct naar de content

Hoge Raad geeft met huurkorting de economische leiding die Den Haag niet geeft

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: februari 7 2022

De Hoge Raad heeft in december bepaald dat exploitanten van winkels en horecazaken recht hebben op huurkorting als hun omzet door coronamaatregelen daalt. Dit vanaf maart 2020, dus met terugwerkende kracht. De hoogte van de korting is, volgens een bepaalde formule, afhankelijk van de misgelopen omzet.

Deze uitspraak van onze hoogste rechter komt zeer gelegen. Weliswaar zijn flink wat huurders en verhuurders al vrijwillig huurkortingen overeengekomen, maar in een aantal andere gevallen is dit niet gelukt. Er liepen hierover diverse rechtszaken, en niet alle rechters dachten hetzelfde. De Hoge Raad heeft nu duidelijkheid verschaft.

Duidelijkheid had van kabinet moeten komen

Tegelijkertijd is het vanwege drie redenen suboptimaal dat de Hoge Raad eind 2021 met deze uitspraak moest komen. Allereerst is het jammer dat de nu gegeven duidelijkheid niet al in 2020 is verschaft, via een (nood)wet van kabinet en parlement. Ondernemers hadden dan beter gefundeerde beslissingen kunnen nemen, en mogelijk ook iets beter geslapen.

Ten tweede betreft de uitspraak van de Hoge Raad alleen de huur van winkels en horecapanden (en enige andere ‘290-bedrijfsruimtes’). De vraag of de overheid niet ook elders prijskortingen moet afdwingen, zoals misschien bij het leasen van door overheidsbeleid stilstaande vliegtuigen, staat nog open.

En ten derde is er nu via de rechter een besluit genomen dat (uiteraard) gebaseerd is op principes van rechtvaardigheid, maar niet op een grondige analyse van de effecten op de economie. Dit kan komen doordat economen de mogelijkheid van prijsmaatregelen tijdens een pandemie niet hebben onderzocht. Een uitzondering is mijn analyse uit het voorjaar van 2020 (eerst in ESB, later in London School of Economics Blogs), welke ik met de kennis van nu verder toelicht.

Gedegen economische onderbouwing nodig

Door corona hebben we deels een planeconomie gekregen. De overheid heeft bijvoorbeeld bepaald dat de horeca soms helemaal niet mocht produceren, soms op volle capaciteit, soms voor slechts een gelimiteerd aantal klanten, en soms niet na vijf uur ’s middags. Ook in een aantal andere sectoren bepaalde de centrale planner of er geproduceerd mocht worden, en zo ja hoe en hoeveel. Het leek wel een beetje de oude Sovjet Unie.

Als je die kant opgaat, moet je het goed doen. Je moet dan onderzoeken wat de beste combinatie is van vrije markt en centrale planning, en waar precies de grens tussen beide moet liggen. Bij elke coronamaatregel moet je in principe naar de effecten op de geproduceerde hoeveelheden in de hele economie kijken, en tevens onderzoeken of de prijzen nog wel goed zijn. Op basis daarvan moet je de noodzaak van additionele maatregelen analyseren. Daarbij gaat het dan niet alleen om financiële steun, maar zeker ook om prijsmaatregelen.

Zo zou de overheid, wanneer zij de horeca productiebeperkingen oplegt, meteen ook moeten onderzoeken of er een (nood)wet voor huurkortingen in de horeca moet komen. Daarbij zou de hoogte van de korting, anders dan de Hoge Raad denkt, sterk moeten afhangen van wat goed is voor de economie.

Hogere huurkorting gerechtvaardigd

Als econoom vind ik dit: als de omzet van een horecabedrijf door overheidsbeleid met een bepaald percentage daalt, moet de huur met hetzelfde percentage dalen. Deze regel leidt tot een (ongeveer) twee keer zo hoge huurkorting als die van de Hoge Raad.

De onderliggende economische argumentatie is als volgt. De verhuurders van horecapanden zijn gemiddeld rijker dan de huurders, en kunnen de in het geding zijnde bedragen dus beter missen. En zelfs al zou een enkele verhuurder door een hoge huurkorting failliet gaan, dan zouden de betreffende horecapanden blijven bestaan zodat ook dan de productiecapaciteit van de horecasector niet wordt aangetast. Uiteraard kan over deze argumenten verder gediscussieerd worden. Maar mijn punt is dat zo’n discussie er in economenland helemaal niet is geweest. Jammer.

Andere prijsverlagingingen afdwingen

Kabinet en parlement kunnen via een (nood)wet ook andere prijsverlagingen afdwingen. Zo kan, daar waar een kroegbaas diens pand zelf bezit, de rente op zijn hypotheek worden verlaagd en de aflossing uitgesteld. Daarbij moet dan voorkomen worden dat het resulterende verlies voor de banken tot een bankencrisis leidt. De overheid kan daarom elke bank een geldbedrag geven dat gelijk is aan het geleden verlies, in ruil voor door de bank nieuw uit te geven aandelen. De overheid kan die aandelen dan een aantal jaren later, als alles weer goed gaat, verkopen. Of de aandeelhouders van de banken deze verwatering van hun belang wel of niet wensen doet niet ter zake. Het is crisis, we hebben deels een planeconomie, er zijn radicale maatregelen nodig en niet alleen voor winkels en horeca.

Ook zou de overheid de salarissen van topvoetballers die voor lege tribunes spelen via een prijsmaatregel sterk kunnen korten. Er is dan minder loonsubsidie voor het profvoetbal nodig (zie ook mijn eerdere blog). De getroffen topvoetballers zullen nog steeds een aantrekkelijk product leveren (zoals Van Hanegem en Cruijff vroeger bij nog weer lagere salarissen ook wisten te doen). Over al dit soort opties – er zijn er meer – moet uiteraard dieper worden nagedacht. Maar dan krijg je ook goed beleid.

Totaalplan prijskortingen nodig

De Hoge Raad heeft met haar uitspraak de leiding genomen die elders ontbreekt. Maar een rechter reageert vooral op concrete klachten, wat vanuit breder economisch perspectief tot ad hoc uitspraken kan leiden (zie kader 1). Daarom moeten kabinet en parlement nu niet gaan afwachten of rechters met nieuwe baanbrekende uitspraken komen. Ze moeten zelf met een economisch onderbouwd totaalplan voor prijskortingen komen, zowel voor corona als voor een mogelijke nieuwe pandemie in de toekomst. Dat kan de economie versterken. Het kan ook de overheidssteun met miljarden doen dalen, zodat er meer geld naar bijvoorbeeld onderwijs en politie kan. Natuurlijk zal het plan huurbazen, topvoetballers, aandeelhouders van leasemaatschappijen en banken, en andere rijke partijen flink kunnen treffen. Maar de sterkste schouders moeten hier de zwaarste lasten dragen, omdat dit de beste manier is om de productie op peil te houden en de staatsschuld te beperken.

Kader 1: Tegemoetkoming Vaste Lasten gaat door uitspraak Hoge Raad deels naar verhuurders

Via de ‘Tegemoetkoming Vaste Lasten’ betaalt de overheid een deel van de vaste lasten van door coronamaatregelen getroffen horecabedrijven en winkels, waaronder de huur. Deze steun is op zich nuttig, maar het effect ervan is door de uitspraak van de Hoge Raad ietwat anders geworden dan bedoeld. De Raad heeft middels een formule aangegeven hoe hoog de huurkorting moet zijn. Volgens die formule wordt de huurkorting negatief beïnvloed (oftewel lager) door de Tegemoetkoming Vaste Lasten. De motivatie is dat deze tegemoetkoming de huurders al helpt, waardoor een iets lagere huurkorting rechtvaardig is. Per saldo is de overheidssteun dus deels bij de verhuurders terecht gekomen, wat niet de bedoeling was.
Meer in het algemeen is bij het coronabeleid te weinig aan de vermogensongelijkheid gedacht. Het beleid van grote overheidssteun voor getroffen bedrijven leidt tot een hogere staatsschuld, oftewel tot meer staatsobligaties die in het bezit zijn van vaak wat rijkere partijen (en dus hun vermogen vergroten). Tegelijkertijd verlaagt de hogere staatsschuld het vermogen van alle burgers, dus ook de minder rijke, want zij moeten via hun belasting de rente en aflossing op de staatsschuld gaan betalen. De vermogensongelijkheid wordt zo groter. Als men deze ongelijkheid wil verlagen is het beter om, zoals hier bepleit, via prijskortingen de lasten van het coronabeleid deels bij wat rijkere partijen te leggen, zodat hun vermogen afneemt en de staatsschuld beperkt blijft.

Auteur

Categorieën