Vandaag debatteert de Tweede Kamer over de regeringsverklaring van het nieuwe kabinet. Veel pijlen lijken daarbij gericht te worden op de AOW. Er is namelijk een verhit debat ontstaan naar aanleiding van het voornemen van Rutte IV om het minimumloon wel met 7,5 procent te verhogen en de AOW niet. In plaats van een verhoging krijgen ouderen recht op een hogere heffingskorting.
Volgens JA21 zet ‘Rutte de erfenis van Vadertje Drees bij het grofvuil’ en is de verhoging van de ouderenkorting met 376 euro grotendeels een wassen neus. Ouderen met alleen een AOW-uitkering en eventueel een klein aanvullend pensioen komen hiervoor niet in aanmerking. Volgens 50Plus krijgt een statushouder straks meer dan iemand met alleen AOW, die zijn hele leven in Nederland heeft gewoond. De PvdA stelt dat bijna 1 miljoen ouderen er fors in inkomen op achteruit gaan als gevolg van de kabinetsplannen ‘terwijl de miljarden je om de oren vliegen zijn de plannen van Rutte IV om de AOW te ontkoppelen de bijl aan de wortel van de solidariteit’. En volgens fractie den Haan zorgt dit ervoor dat de koopkrachtontwikkeling van gepensioneerden sterk achterblijft met die van werkenden en uitkeringstrekkers.
Het coalitieakkoord roept dus veel heftige reacties op, zoveel is duidelijk. Maar in hoeverre is dit terecht? Tijd voor de feiten.
1. De reguliere koppeling blijft gewoon in stand
Het wettelijk minimumloon en de daarvan afgeleide uitkeringen zoals AOW en bijstand worden in beginsel tweemaal per jaar aangepast, op basis van de gemiddelde cao-loonstijging bij bedrijven en de overheid. Dit mechanisme staat bekend als ‘koppeling’. Deze automatische aanpassingen blijven overeind.
De teksten in het coalitieakkoord zijn wel ongelukkig geformuleerd. Er wordt hier gesuggereerd dat de koppeling tussen AOW en het minimumloon komt te vervallen. Dit is niet het geval. Mocht overigens de komende jaren de cao-loonstijging hoger zijn als gevolg van hogere inflatie, dan zal dit gewoon doorwerken in de AOW.
2. De AOW op minimumniveau is aanzienlijk hoger dan het sociaal minimum
Donders en de Kam (2022) brengen in ESB het maandelijkse niveau van drie sociale minima voor 2021 in kaart (zie tabel 1).
Een paar dat van de AOW moet rondkomen, heeft dus in 2021 maandelijks 179 euro meer te besteden dan een paar in de bijstand. AOW’ers hebben namelijk niet te maken met de afbouw van de kostwinnersfaciliteit en profiteren van de ouderenkorting. Omdat de komende jaren de kostwinnersfaciliteit verder zal worden afgebouwd, zullen de verschillen tussen AOW en de bijstandsuitkering en het wettelijk minimumloon in principe groter worden, Donders en de Kam tekenen verder hierbij aan dat de extra inkomensondersteuning op gemeentelijk niveau in Tabel 1 niet is meegenomen. Veel gemeenten kennen regelingen voor chronisch zieken of gehandicapten, waar verhoudingsgewijs veel ouderen voor in aanmerking komen.
Zelfs als voor de sake of argument wordt uitgegaan van 2021 en de bijstandsuitkering met 7,5 procent netto wordt verhoogd, dan nog zal de AOW hoger liggen dan de gewijzigde bijstandsuitkering van 1651 euro per maand. Het statement van 50Plus dat een statushouder straks meer krijgt dan iemand met alleen AOW is dus onjuist.
3. De AOW verhogen gaat ten koste van (intergenerationele) solidariteit
Eveneens mist de bewering dat het niet doorvertalen van de verhoging van wettelijk minimumloon in de AOW de bijl zet aan de wortel van de solidariteit onderbouwing. Hierna gaan we in op de inkomenssolidariteit van hoge naar lage inkomens, als ook die tussen generaties.
De verhoging van de AOW met 7,5 procent is kostbaar voor de overheid, jaarlijks gaat het hier om een bedrag dat gelijk staat aan circa 0,4 procent van het bbp. Dit zal naar verwachting de inkomensongelijkheid enigszins doen afnemen, maar een gelijktijdige verhoging van deze uitkering voor alle ouderen is een erg kostbare manier om dit te bereiken. Bovendien: de CPB-doorrekening van het coalitieakkoord laat ook meer gelijkheid zien, de Gini-coëfficiënt ligt op de lange termijn namelijk 1,3 procent lager dan het basispad. Een belangrijke verklaring hiervoor vormt het voornemen om de ouderenkorting te verhogen voor lage inkomens.
Op basis van de CPB doorrekeningen blijkt verder dat de intergenerationele solidariteit van jong naar oud al sterk toeneemt als gevolg van het coalitieakkoord. De overheidsschuldquote loopt op tot 92 procent van het bbp in 2060. Dit is een aanzienlijke stijging tot opzichte van het basispad zonder coalitieakkoord, waarbij het CPB uitkomt op 28 procent van het bbp. Wordt het effect van de AOW-verhoging met 7,5 procent tot 2060 meegenomen, dan komt dat uit op 106 procent van het bbp (zie Tweet Wim Suyker).
Deze toename van solidariteit van jonge naar oude generaties kunnen we ook bekijken vanuit het brede perspectief van de oudedagsvoorziening. Een grotere omvang van de eerste pijler (de AOW) zal op termijn resulteren in een kleinere tweede pijler (aanvullende pensioenen). Pensioenfondsen zien dus dankzij een AOW-verhoging de toekomstige pensioenaanspraken omlaag gaan. De kosten van de oudedagsvoorziening komen daarmee dus voor een groter deel volledig te liggen bij de huidige werkenden. Dit impliceert dus meer intergenerationele solidariteit van jong naar oud. Deze effecten kunnen overigens nog flink oplopen als het kabinet mocht besluiten tot opeenvolgende verhogingen van het wettelijk minimumloon met gelijktijdige koppeling van de AOW.
4. Koopkracht van ouderen gaat er als gevolg van het coalitieakkoord niet op achteruit
In het coalitieakkoord stelt het kabinet dat ze ouderen tegemoet wil komen via een hogere ouderenkorting. Het CPB geeft daarover aan dat het verhogen van de ouderenkorting met 376 euro onder de lagere inkomensgroepen het verschil van ouderen met werkenden verkleint. Uit de statistische koopkrachtoverzichten blijkt dat het coalitieakkoord de (mediane) koopkracht van gepensioneerden met 0,3 procentpunt verbetert ten opzichte van het basispad. De opmerking dat een miljoen ouderen er als gevolg van de kabinetsplannen er fors in inkomen op achteruit gaan is dus onjuist.
Wel geeft het CPB aan dat door de bestaande verzilveringsproblematiek gepensioneerden die geen of nauwelijks aanvullend pensioen hebben deze verhoging niet altijd ten volle kunnen omzetten in een hoger netto inkomen (de verzilveringsproblematiek). De opmerking dat de verhoging van de ouderenkorting onvoldoende soelaas biedt, lijkt dus een kern van waarheid te bevatten. Tegelijkertijd gaat hier om een beperkte groep, namelijk circa 9 procent van de huidige AOW-gerechtigden. Mocht het kabinet iets willen betekenen voor deze groep ouderen, dan zou kunnen worden aangesloten bij de recente maatregel om lagere inkomens te compenseren voor de gestegen energiekosten (zie SZW, 2021). Daarbij is gekozen voor een meer generieke oplossing via de categoriale bijzondere bijstand, waarbij een eenmalige tegemoetkoming ambtshalve wordt uitgekeerd. Dit is eenvoudig uitvoerbaar voor gemeenten en een stuk goedkoper dan een generieke AOW-verhoging.
Conclusie
De discussie over ontkoppeling van de AOW lijkt te verzanden in symboliek en af te drijven van de feiten. Bij de huidige koppeling is het inkomen van AOW’ers al aanzienlijk hoger dan die van mensen in de bijstand, hetgeen de vermeende ontkoppeling sterk nuanceert. Een (generieke) AOW-verhoging is ook erg ongericht, aangezien deze ook gaat naar iedereen met een flink aanvullend pensioen. Bovendien wordt de rekening van een hogere AOW doorgeschoven naar volgende generaties.
Literatuur
CPB (2021) Keuzes in Kaart 2022-2025; Economische analyse van verkiezingsprogramma’s.
CPB (2022) Analyse coalitieakkoord 2022-2025. CPB Notitie januari 2022.
Donders, J. en F. de Kam (2022) Complexe fiscale en sociale regels leiden tot drie sociale minima. Te vinden op ESB.nu.
SZW (2021) Eenmalige energietoeslag lage inkomens. Brief van de Staatssecretaris van SZW aan de voorzitter van de Tweede Kamer, 10 december.
Wijziging 21 januari 2022, 13:19: In de eerste alinea bij misverstand 4 was abusievelijk sprake van een mediane koopkrachtverbetering van 0,7 procent. Dit is 0,3 procentpunt.
Auteurs
Categorieën
1 reactie
1. De extra WML verhoging wordt richting AOW niet gekoppeld.
2. Koopkracht van ouderen blijft doordat aanvullende pensioenen niet worden geïndexeerd achter. Dit geldt het sterkste voor de hogere aanvullende pensioenen.
3. Met oog op een betere balans tussen eerste (omslagfinanciering) pijler en tweede (kapitaaldekking) pijler is extra verhoging bruto AOW in lijn met de (veel te bescheiden) WML verhoging gewenst.
4. Hogere AOW franchise leidt tot lagere pensioengrondslag en daarmee tot minder premie beslag.
5. Ik vraag me af of kabinet dit mogelijk inverdien effect over het hoofd heeft gezien.
Chris Driessen