Begrotingsevenwicht in zicht
Aute ur(s ):
Heertje, A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4114, pagina 555, 16 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Column
Tre fw oord(e n):
Begrotingsevenwicht in zicht
Auteur(s)
Heertje, A.
Uitgave
ESB
Verschenen in
970716
82
4114
555
Rubriek
Column
Trefwoord
Overheidsfinanciën
Enkele weken geleden verscheen het rapport Op weg maar begrotingsevenwicht 1. Dit tiende rapport van de Studiegroep
Begrotingsruimte bevat wederom een fraaie analyse van de Nederlandse openbare financiën. De Studiegroep bepleit te koersen op een
EMU-vorderingentekort van maximaal 1% van het bbp in de volgende kabinetsperiode, waarna in de periode 2002-2006
begrotingsevenwicht kan worden bereikt.
Al eerder heb ik een pleidooi gevoerd voor een financieringstekort van 0% 2. De argumenten daarvoor hebben eerder aan betekenis
gewonnen dan dat zij op de achtergrond zijn geraakt. In het kader van het zogenaamde poldermodel plukken wij nu al geruime tijd de
vruchten van een lage lange-rentestand. Dat is nog steeds het meest effectieve instrument voor het aanzwengelen van de investeringen,
de economische dynamiek en daarmee de werkgelegenheid. Nog steeds wordt onvoldoende beseft dat het alternatief voor
grootscheepse publieke werkgelegenheidsprogramma’s, de creatie van werkgelegenheid langs private weg is. Bovendien is een
aanhoudende lage rente ook voor onze publieke financiën van groot belang, juist als er zoveel geld nodig is voor de opvang van de
AOW-problematiek. De ambitie moet dan ook zijn het begrotingsevenwicht reeds in de komende kabinetsperiode te verwezenlijken.
Bij de presentatie van het rapport heeft vooral het aspect van de vergrijzing en de gevolgen daarvan voor de overheidsfinanciën veel
aandacht gekregen 3. Hoewel niet onbelangrijk, bevinden wij ons daarmee toch aan de consumptieve kant van de publieke uitgaven. Hier
wil ik de aandacht concentreren op enkele aspecten die enigszins in de schaduw zijn gebleven.
Investeringen in de harde en zachte infrastructuur zijn voor Nederland van groot belang. Met deze investeringen zijn zeer omvangrijke
bedragen gemoeid. Deze vaststelling wordt nog versterkt indien bij het ontwikkelen van nieuwe infrastructuur meer dan voorheen
kwalitatieve gezichtspunten een rol spelen. Deze laatste hebben vooral betrekking op de zorg voor het behoud van natuur, het
verminderen van milieudruk en het ontwikkelen van een nieuw energiebeleid. Wanneer deze investeringen naast de uitgaven voor de
oude dag uit de rijksbegroting moeten komen, dan is begrotingsevenwicht niet meer haalbaar.
Voor de investeringen in de infrastructuur zal dus moeten worden gezocht naar financieringsbronnen buiten de overheid. De overheid en
meer in het bijzonder het ministerie van Verkeer en Waterstaat moet af van het idee dat de infrastructuur moet worden ontwikkeld uit het
overheidsbudget. Het is omgekeerd. Op basis van hoge milieueisen aan de harde infrastructuur wordt een begroting gemaakt. Deze
begroting is richtsnoer voor de optimale mix van publieke en private financiering, waarbij de nadruk steeds meer zal komen te liggen op
de private component. In Griekenland, Portugal en Zweden zijn met deze werkwijze grote successen geboekt. Alleen door ook deze weg
in Nederland in te slaan wordt een hoogwaardige infrastructuur tot stand gebracht en zonder dat de doelstelling van
begrotingsevenwicht in gevaar komt.
Wanneer het kabinet bovendien ernst maakt het verbeteren van de incentive-structuur binnen de collectieve uitgaven, kunnen nog
spectaculaire ontwikkelingen worden verwacht. Binnen de collectieve sector moeten ambtenaren een belang krijgen bij het verbeteren
van de efficiëntie van de publieke sector. De beloning zou kunnen bestaan uit verbeteringen van de dienst die zich goed gedraagt. De
extra ruimte die hierdoor ontstaat is niet alleen nodig om de kosten van de vergrijzing op te vangen, maar moet ook dienen om het hoofd
te bieden aan de negatieve gevolgen voor de overheid van de belastingconcurrentie, die in Europa steeds meer handen en voeten krijgt.
Samenvattend, kan worden vastgesteld dat onder leiding van thesaurier-generaal H.J. Brouwer een degelijke basis is gelegd voor het
financiële programma van ten minste een tweetal kabinetten, die het vier jaar volhouden. Ik zou alleen het begrotings-evenwicht nog net
voor de eeuwwisseling bereikt willen zien. De Studiegroep gaat voor de komende kabinetsperiode uit van een volumegroei van het bbp
van 2%. Hierop is het behoedzame scenario gebaseerd. Dit verstandige uitgangspunt voor het trendmatige begrotingsbeleid maakt het
zeer waarschijnlijk dat van meevallers sprake zal zijn. Als bovendien bovenstaande aanbevelingen worden opgevolgd, zal het
begrotingsevenwicht binnen afzienbare tijd zijn bereikt
1 Zie H.J. Brouwer, Advies Studiegroep: op weg naar begrotingsevenwicht, ESB, 18 juni 1997, blz. 493-494.
2 A. Heertje, Het financieringstekort naar nul, ESB, 22 maart 1995, blz. 275.
3 Zie A.L. Bovenberg en H.J.M. ter Rele, De vergrijzing en het begrotingsbeleid, ESB, 18 juni 1997, blz. 488-492. Hoogleraar
Staathuishoudkunde en geschiedenis van het economisch denken aan de Universiteit van Amsterdam
Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)