Ga direct naar de content

Bronnen van welvaart

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 9 1997

Bronnen van welvaart
Aute ur(s ):
Pelle, E.S.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4114, pagina 553, 16 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):
inkomensverdeling, sociale, zekerheid

Statistieken van de Nederlandse economie breken record na record. Natuurlijk is dat mooi, maar … wat hebben we eraan? Profiteren
we ook van het succes? Daarover deed vorige week het Sociaal en Cultureel Planbureau een boekje open: de Sociale en Culturele
Verkenningen 1997 1. Hierin wordt de leefsituatie van de Nederlandse bevolking onder de loep genomen aan de hand van drie
‘hulpbronnen’ waarover mensen beschikken om hun levenskansen te realiseren: onderwijs, arbeid en inkomen.
In de afgelopen jaren zijn alledrie deze bronnen ruimer beschikbaar gekomen (zie figuur 1a; figuur 1b, figuur 1c), dat is het economische
succes van Nederland. Ook de verdeling lijkt gelijker te worden. Bij het onderwijs is de groei het sterkste in het ‘midden’, bij mbo en hboopleidingen. De groep met alleen basisonderwijs wordt kleiner. Op de arbeidsmarkt groeit het aantal werkzame personen sneller dan de
werkgelegenheid in arbeidsjaren. Meer mensen werken dus minder uren per persoon; ook dat is een vorm van gelijke verdeling. Dat beeld
ontstaat ook als je kijkt naar de beroepsbevolking: vooral het aantal mensen tussen vast werk en geen werk in groeit: die met een flexibel
arbeidscontract. De groep minst bedeelden op de arbeidsmarkt, de langdurig werklozen, wordt kleiner. De ontwikkeling van de
inkomensverdeling is moeilijker te duiden. Tegenover de groei van het nationaal inkomen staat een licht toegenomen
inkomensongelijkheid, maar dat kan ook het gevolg zijn van de kleiner wordende huishoudens. Duidelijk is wel dat het sociaal minimum
achterblijft bij de stijging van het inkomen, en dat het aantal huishoudens met een laag inkomen (in procenten) na 1990 licht is
toegenomen.

Figuur 1a. De toename van de drie hulpbronnen van het SCP

Figuur 1b.

Figuur 1c.
Deze benadering die het SCP al jaren volgt, vertoont opvallende overeenkomsten met die van de moderne verzorgingsstaat. Was de
verzorgingsstaat ‘traditioneel’ gericht op het achteraf corrigeren van welvaartsverschillen, nu gaat het gelijkheidsideaal meer over de
uitgangsposities. Door hulpbronnen zoals onderwijs en arbeid voor zoveel mogelijk mensen toegankelijk te maken, kunnen zij zelf hun
kansen benutten en zo hun positie verbeteren. Het SCP-materiaal laat het succes van deze benadering zien: er zijn meer hulpbronnen
beschikbaar gekomen, en daarmee hebben mensen inderdaad meer inkomen verworven.
Zichtbaar wordt echter ook, wie er niet profiteren. In een aparte paragraaf wordt ingegaan op de ‘laaggeklasseerden’, dat zijn mensen met
zowel een laag opleiding, geen of een minimale baan en een laag inkomen. Hun aantal neemt af, van 13% in 1987 tot 9% in 1995. Toch
toont het SCP zich niet optimistisch, omdat deze groep vooral uit (oudere) mensen bestaat waar beleid dat de hulpbronnen vergroot geen
vat op heeft. Ouderen hebben hun onderwijs- en arbeidscarriere al achter de rug. Meer werkgelegenheid leidt voor hen niet tot meer
inkomen, terwijl zij wel te maken krijgen met beperking van de overheidsuitgaven (achterblijven AOW-uitkering bij de
welvaartsontwikkeling) en hogere eigen bijdragen voor overheidsvoorzieningen zoals zorg.
Daar komt een algemene beperking van het ‘bronnenbeleid’ in zicht. Meer werkgelegenheid biedt meer kansen, en zorgt ervoor dat
mensen door eigen inspanning hun positie kunnen verbeteren. Er zullen echter altijd mensen blijven die, hoezeer ze zich ook inspannen,
weinig resultaat boeken. Resultaat hangt ook af van iemands persoonlijke capaciteiten, en die zijn ongelijk verdeeld. Een deel van de
werklozen is ‘moeilijk plaatsbaar’, wat wil zeggen dat ze ook bij voldoende scholing en werkgelegenheid niet of nauwelijks aan het werk
komen. Hoe meer kansen de samenleving biedt, hoe bepalender talent wordt voor de verdeling van welvaart en inkomen. En talent is
ongelijk verdeeld.
Tot slot: wat vinden we er zelf van? Nederlanders zijn positief over eigen land en overheid. Tegelijkertijd vindt een grote, toenemende
meerderheid dat de overheid meer zou moeten doen aan zorg (bejaarden, ziekenhuizen), en aan sociale zekerheid; typisch vormen van

beleid die niet de beschikbaarheid van hulpbronnen vergroten, maar de uitkomsten ‘achteraf’ verzachten. En hoewel bijna niemand
verwacht dat de sociale uitkeringen zullen stijgen, vindt meer dan de helft dat daar wel finan – ciele ruimte voor is. ”Het opinieklimaat is in
1996 dus uiterst mild voor uitkeringen”, concludeert het SCP. Natuurlijk moet je met dit soort cijfers voorzichtig zijn; er is immers
gevraagd naar de hoogte van de uitkeringen, niet naar die van de belastingen. Toch geeft het aan Nederlanders meer verwachten van de
overheid dan een goede voorziening van hulpbronnen, waarna iedereen het verder zelf wel uitzoekt

1 Sociale en culturele Verkenningen 1997, Sociaal en Cultureel Planbureau, SCP-cahier 139, Rijswijk, 1997, 168 blz., f. 36.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur