Ga direct naar de content

Bedrijfsverplaatsing in Nederland

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: maart 6 1991

Bedrijfsverplaatsing in
Nederland
N.J. Kemper en P.H. Pellenbarg*

D

e Kamers van Koophandel en Fabrieken houden een mutatiebalans bij van
bedrijfsverplaatsingen. De zakelijke dienstverlening blijkt het minst honkvast, de
detailhandel het meest. Verder komt naar voren dat veel bedrijven uit de Randstad
een lichte voorkeur hebben voor meer oostelijk en zuidelijk gelegen locaties.
Mogelijke verklaringen zijn de congestieproblemen in de Randstad en de orientatie
op de interne Europese markt.

Een verplaatsing is voor een bedrijf een ingrijpende gebeurtenis. leder jaar maakt een groot aantal
bedrijven een dergelijke verplaatsing mee, doorgaans als onvermijdelijk antwoord op een, door
groei, te klein of ondoelmatig geworden huisvesting. Onderzoek wijst uit dat gemiddeld een op
elke zes bedrijven met zo’n te kleine en/of ondoelmatige bedrijfsruimte heeft te kampen! Verhuizen is vaak de enige oplossing. Een oplossing die
bij niet minder dan driekwart van de verhuizers
blijkt te leiden tot verbetering van het bedrijfsresultaat 1 .
Verhuizing van het bedrijf brengt niettemin risico’s
met zich mee. Men zou daarom verwachten dat bedrijven op een zeer doordachte wijze met het verplaatsingsproces omgaan. Het bedrijfsverplaatsingsproces kent echter niet zelden een irrationeel
verloop. Met name de keuze van de nieuwe locatie
wordt bepaald door subjectieve preferenties van de
ondernemer2. Het aanbod van locaties bepaalt sterk
de keuze die ondernemers maken. In principe liggen hier bei’nvloedingsmogelijkheden voor het lokale overheidsbeleid.
Toch moet men de betekenis van bedrijfsverplaatsingen voor de lokale economic niet overschatten. Uit
onderzoek blijkt dat het proces van oprichting en
opheffing verantwoordelijk is voor het grootste deel
van de dynamiek3. Ook inkrimping en uitbreiding
van bedrijven is van groot belang. Bedrijfsverplaatsing neemt binnen de regionaal-economische dynamiek slechts een bescheiden plaats in. Een lokaal
ruimtelijk-economisch beleid, gericht op goede ontploo’ingsmogelijkheden voor het reeds aanwezige
bedrijfsleven, is daarom van het grootste belang. Dit
kan worden aangevuld met een gunstig beleid voor
het starten van een onderneming. Als laatste kan
ook acquisitiebeleid een zekere rol spelen. Het succes hiervan is echter voor een groot deel afhankelijk
van een aantal autonome factoren, die in het vervolg aan de orde zullen komen. Allereerst gaan we
in op enige algemene ontwikkelingen in de bedrijfsverplaatsingen.

ESB 6-3-1991

Mutatiebalansen
In 1985 is door de Kamers van Koophandel begonnen met het registreren van de oprichting, opheffing en verplaatsing van bedrijven in Nederland. De
resulterende gegevens kan men per regio weergeven in een zogenaamde mutatiebalans . Dit is het
overzicht van de bedrijven die er in de regio bijkomen door oprichting en vestiging vanuit andere regio’s en de bedrijven die uit de regio verdwijnen
door opheffing en vertrek naar andere regie’s . Hieronder zal worden ingegaan op de geregistreerde bedrijfsverplaatsingen.
In 1989 zijn in totaal ruim 43.000 verplaatsingen geregistreerd, zie tabel 1. Dit aantal is de laatste jaren
sterk gestegen van 36.000 in 1987 via 39.000 in
1988. Het grootste deel – een derde – van de verplaatsingen is te vinden bij de sector zakelijke diensten. De grootste daaropvolgende sector is de groothandel met 6.500 verplaatsingen. Beide sectoren
vertonen de laatste jaren een sterk toenemende mobiliteit (zakelijke diensten +25%; groothandel
+20%), doordat ze niet zo sterk aan een locatie zijn
gebonden. Dit komt tot uitdrukking in de hoge verplaatsingsfactor ( 9%). De verplaatsingsfactor wordt
berekend uit het aantal verplaatste vestigingen als
* N.J. Kemper is werkzaam bij de Vereniging van Kamers
van Koophandel en Fabrieken in Nederland te Woerden.
P.H. Pellenbarg is als hoogleraar Economische Geografie
verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen.
1. H.J. Bouwers en P.H. Pellenbarg, Verhuizen en bouwen,
Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit
Groningen, 1989.
2. P.H. Pellenbarg, Bedrijfsrelocatie en ruimtelijke cognitie,
Dissertatie, Rijksuniversiteit Groningen, 1985.
3. Zie onder andere E. Wever, Nieuwe bedrijven in Nederland, Van Gorkum, Assen, 1984.
4. N.J. Kemper, Regionaal-economische mutatiebalansen,
Planning, nr. 22, 1984, biz. 2-12.
5. N.J. Kemper en P.H. Pellenbarg, De ruimtelijke dynamiek van het Nederlandse bedrijfsleven, ESB, 1988, nr.
3643, biz. 153-159; P.H. Pellenbarg, S. Grit en N.J. Kemper,
Atlas van Nederland, Deel 9: Bedrijven, Staatsuitgeverij,
Den Haag, 1987, biz. 8-9.

Aantal

Sector

‘ ‘ to* W
C87/’89l afstand fcifttand’ totaal

J 5,6
Industrie
3-357
13,6
Bouw
2.427 ‘ •-•5,7- – – • 5,4
6,8
Groothandel
6.540
20,5
3,0
Detaflhandel
4.725
7,9
Zakelijke diensten* 15.843 ••- 2*3′- ‘ • : 7,0
3,6
“Werzoi^nde dienstenb 4.265
15,4
Gverig
5.651
19,7
Totetal 1989
43.008
5,3

Tetaal 1988

•5,2.
49;

0,8
2,2
0,4
2,3
0,5

7,0
6,1
9,0
3,4
9,3
4,1

1,4

6,7

1,3

1,2

M
6,1

a. Transport, opslag, communicatie, bank-en verzekeringswezen, make-

laardij, zakelijke dienstverfening,
b. ttoreca, icparatle, sport, recreate, rtinigfeg; urassetijen; kappers en derr
gelijke, fotoateliers.

Totaalsaldo per jaar
1986 1987 1988

Provincie

1989

1988/1989 gem.
ind
gh
zd

-41
-45 • • • ‘-45-. -11 •.-4. -30
r
-30
11 • J – -5;. . -.-:|-:.’ — |f .•• – •’ – .•’ – • -g
; :
7
9
‘ -23^ ; •’•”Â¥? <;^'”• 22 •’ W.’-‘-‘JQl’-‘V- ,-:-. g10
, .$£:’-••!v:-:,’ag–. •-.i-.-i:^.- Y-.”<43′ • <–‘^: :.,….2 ..
-29
!
n ”-•::’53” .’ 8 ‘ 27 31
it
10
14
19 ‘;;ir ”•’-” 13
-9
2
72
47 ” “87- ‘ ”’~T7: 115
22
-18
71
-80 ” -55” -13
55
-S3
-50 Y-29”: -93 ^2fO
-16 -32 -119
. -5 : -io
1
-18
-2t . ; ”'”i ‘ ‘
8
;
117
44
21
50 ‘” 33’ ” 61
25
-1
2
18 “:’i:*y’ -26 :: : j7, -6

Groningen
Friesland
Drenthe

-39

: . . .7. • ,

Overijssef
Flevoland

Gelderiand
Utrecht
N-Holland
Z-Holland
Zeeland

N-Brabant
Limburg
Ind – Industrie, gh

a. 1^6 en 1987: incluslef Flew»tana.
Boven: label 1. aandeel van het totale aantal vestigingen. In totaal

Verplaatsing

verplaatste in 1989 6,7% van de vestigingen, dit was
in 1987 nog 6,1%. De detailhandel vertoont de gegingen naar
ringste mobiliteit (3,4%). Het verschil tussen versector 1989
Onder: label 2. plaatsing over korte afstand en lange afstand is geMigraliesaldo definieerd als verplaatsing binnen Kamer van
Koophandeldistricten (korte afstand) en tussen Kavesttgingen
mer van Koophandeldistricten (lange afstand). Hieruit blijkt dat met name de detailhandel en de verzorgende diensten sterk aan een bepaalde
vestigingsgemeente zijn gebonden.
bedrijfsvesti-

Interprovinciale verplaatsingen
In deze analyse wordt ervan uitgegaan dat de Industrie, de groothandel en de zakelijke diensten de
meest ‘stuwende’ sectoren zijn voor de regionale
economic. De verplaatsing van deze sectoren geeft
het beste beeld van de regionaal-economische dynamiek. Het aantal verplaatsingen per jaar tussen provincies is sterk gestegen van 2.800 in 1986 tot 4.400
in 1989. Het aantal verplaatsingen in de zakelijke
diensten is in deze periode sneller gestegen (+67%)
dan in de Industrie en groothandel (+45%).
Per provincie zien we een sterk verschillend migratiepatroon (tabel 2). De provincie Groningen vertoont een zeer hardnekkig vertrekoverschot, terwijl
Drenthe juist een zeer duidelijk positief migratiesal-

do heeft. Overijssel heeft na het verlies van Flevoland een negatief migratiesaldo. Utrecht vormt een
belangrijk attractiegebied voor bedrijfsvestiging in
de zakelijke diensten en ook de groothandel. NoordHolland heeft daarentegen een vertrekoverschot,
dat de laatste jaren echter afneemt doordat de regio
Amsterdam grote aantrekkingskracht heeft voor de
zakelijke diensten. Het migratiesaldo in Zuid-Holland is in alle drie de sectoren negatief en de laatste
jaren is het vertrekoverschot zeer sterk gestegen.
Noord-Brabant heeft een groot, en stijgend, vestigingsoverschot.
Voor het totaal van de drie sectoren Industrie, groothandel en zakelijke diensten kan ook een interregionaal verplaatsingsoverzicht worden samengesteld
voor de periode 1988/1989 (tabel 3). Hieruit blijkt
dat naastliggende regie’s vaak een belangrijk aandeel hebben in de migratie, maar ook migratie over
langere afstand komt voor. De belangrijkste migra-

tiestromen spelen zich echter af in West-Nederland,
tussen de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland
en Utrecht. Vanuit West-Nederland zijn er echter
ook belangrijke stromen naar Flevoland en NoordBrabant. Met name Noord-Holland verliest bedrijven
aan Flevoland, maar nog meer aan Utrecht, het ontvangt echter bedrijven uit Zuid-Holland. Naast dit
vertrek naar Noord-Holland verliest Zuid-Holland
ook bedrijven aan Utrecht en Noord-Brabant, in totaal een fors verlies voor de zuidelijke Randstad.
Utrecht kent naast de instroom uit Noord- en ZuidHolland ook een doorschuiven naar Flevoland en
Gelderiand. Gelderiand toont een overloop in zuidelijke richting naar Noord-Brabant.

Sectoraal verplaatsingspatroon
De verplaatsingstendensen verschillen per sector. In
de Industrie zijn enkele stromen vermeldenswaard. Er
is een stroom van Groningen naar Gelderland/Utrecht/Noord-Holland en van Utrecht en Noord-Holland naar Flevoland. Gelderiand ontvangt industriele
bedrijven uit heel West-Nederland (Noord-Holland,
Zuid-Holland, Utrecht en Zeeland). Vanuit Noord-Holland gaan industriele bedrijven naar Flevoland, Gelderiand en Utrecht, vanuit Zuid-Holland vooral naar
Noord-Brabant. In de groothandel zien we een
stroom van Noord-Holland naar Flevoland, Gelderiand, Utrecht en Zuid-Holland. Een stroom uit ZuidHolland vertrekt naar Utrecht, Zeeland en vooral
Noord-Brabant. In de zakelijke diensten zien we een
kleine centralisatietendens op de lange afstand en
een forsere decentralisatietendens op de korte afstand. Zo is er een stroom vanuit Groningen, Overijssel, Zeeland en Limburg naar Utrecht en Noord-Holland. Daarnaast is er een stroom van Noord-Holland
naar Flevoland en Utrecht en van Zuid-Holland naar
Utrecht en Noord-Brabant, maar ook naar Noord-Holland. Ten slotte zien we nog een flankstroom van
Overijssel naar Gelderiand en van Gelderiand naar
Noord-Brabant.

Werkgelegenheidseffecten
De in het verplaatsingsproces betrokken bedrijven
zijn zeer uiteenlopend van omvang. Het merendeel is
zeer klein, dit is vooral het geval in de zakelijke
dienstverlening (gemiddeld 1,9 werkzame personen).
De groothandelsbedrijven zijn groter (gemiddeld 3,3
werkzame personen) en de industriele bedrijven het

llwineie

“Oroningen
Friesland
f|iij«he .
Overijssel

Flevoland
Gelderiand
Utrecht
N-Holland
Z-Holland
Zealand
N-Brabant
Limburg

Vestigingen Industrie + groothandel + zakelijke diensten
Gr Fr Dr Ov Fl Ge Ut NH ZH Ze NB

-8 -10
8
10
0
1
9
9
12
-1
-1
0
-1

-4

4
7
-2

-4
3
0

-4
-1
2
1

0
-7

3
-3
2
2

4
13

-3
-2
-5
0
-6
2

12
8

3
0
2

-2

-1

-9 -9 -12
4 -3
0
-2
-2
2
3
-4 -13 -12 -8
0 13 48
0
16
6
63
-13 -16
-48 -6 -63
4 -3 -36 -54
2 -6 -2 -3
1 -1
-4 31
-2
5 -6 -8
2

1
4

5
-3
-4
3
36
54
6
69
-4

1
1
0

0
-2

6

Totaal
Li saldo imm. emi.
1 -46
-1
2
-2 27

2 -36
2 66
6 -31 -5 15
-1
2
6 98
1 8 -33
3
-6 -69
4 -167
1 -9
-5
-10 89
5
0
-2

-1

-2

4

10

-6

84 130
93
91
128 101
192 228
161
95
494 479
647 549
815 848
748 915
67
76
534 445
144 150

Werkzame personen
tot
ind
gh zd

-74
-113
80
-4

-40
-40
-8
-54
120

366
401
517
-892
-209
-18
84
-138

252

-60
-155
-161
24
124

-3

-16
4
50
67
256
80
352
-728
-30
-14
70
-90

-18

-77
38
-17
-10
69
225
-9
-18
-28
-110
-45

Ind – Industrie, gh= groothandel en zd-zakelifke diensten; imm.-vestigingen, emi.-vertrek.

grootst (5,1 werkzame personen). Het totaal gemiddelde is 2,6. Er zijn echter verplaatste bedrijven met
tussen de 100 en 200 werkzame personen. In totaal
zijn in de jaren 1988/1989 gemiddeld per jaar bijna
11.000 personen bij bedrijfsverplaatsing betrokken.
Dit is een duidelijke stijging ten opzichte van de ongeveer 6.500 in de jaren 1986/1987. Door de uiteenlopende bedrijfsgrootte is de verdeling van de werkzame personen over de drie sectoren evenwichtiger dan
die van de vestigingen: in de industrie circa 2.700, in
de groothandel circa 3-700 en in de zakelijke dienstverlening circa 4.700 personen.
In de industrie hebben de meeste provincies een
vertrekoverschot, alleen Flevoland, Gelderiand en
Noord-Brabant scoren positief. In de groothandel

verliest met name Noord-Holland arbeidsplaatsen.
In de zakelijke diensten blijkt duidelijk de aantrekkende werking van de provincie Utrecht.

Vestigingsvoorkeuren
Uit de analyse van de mutatiebalansgegevens blijkt
dat het merendeel der migraties zich in West-Nederland afspeelt, een gegeven dat al 25 jaar onveranderd is. Ook is duidelijk dat de algemene verplaatsingstendens in zuidelijke richting gaat, en binnen
West-Nederland ook in oostelijke richting. Hebben
ondernemers inderdaad een (blijvende) preferentie
voor locaties in West-Nederland c.q. het Randstadgebied en is er daarnaast sprake van een groeiende
voorkeur voor ten oosten, en vooral ook ten zuiden
daarvan gelegen locaties? Longitudinaal onderzoek
naar vestigingsvoorkeur van Nederlandse ondernemers, verricht aan de Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen van de Rijksuniversiteit te Groningen
geeft hierin inzicht. In 1983 werd met een representatieve steekproef onder bedrijven met tien of meer
werknemers in de industrie, groothandel, transport
en zakelijke dienstverlening de (vestigings-)voorkeur voor zeventig over geheel Nederland verspreide locaties gemeten. Figuur 1 toont het resultaat van
deze meting, in de vorm van een hoogtekaart met
isolijnen, die plaatsen met gelijke waardering verbinden. Driedimensionaal voorgesteld had het “waarderingslandschap’ van de Nederlandse ondernemers
de vorm van een koepel, met Utrecht als top. Deze
koepelvorm ontstond niet door een overmaat aan
respondenten uit de Randstad, die uit het representatieve karakter van de steekproef resulteerde. Ook

ESB 6-3-1991

bij een herwogen steekproef (met uit alle provincies Tabel 3. Interprovinciaal mieen gelijk aantal respondenten) bleef de koepelgrattesaldo
vorm intact .
vestigingen en

Veranderingen in vestigingspreferenties

werkzame personen 1988/89

In 1989 werd het onderzoek herhaald bij dezelfde res- gemiddeld
pondenten7. Op het eerste gezicht vertonen de kaarten van 1983 en 1989 opvallende gelijkenis. In detail
zijn er echter toch ook opvallende veranderingen:
– de 80-isolijn omvat naast Utrecht en Amersfoort
nu ook Ede;
– de 60-isolijn is naar het zuiden uitgebreid en
brengt nu ook Breda, Tilburg en Eindhoven in
het gebied met hogere waarderingen;
– de 40-isolijn is naar het noorden, oosten en zuiden opgeschoven, ten gunste van plaatsen als
Bergen op Zoom en Roosendaal en de regie’s
Twente en Zuid-Limburg;
– de 20-isolijn is vooruitgeschoven in Zeeland (alle
plaatsen nu hoger dan 20) en Noord-Nederland
(Drenthe en Stad Groningen nu boven de 20).
Het opschuiven van de isolijnen naar buiten is een

aanwijzing voor een algemene stijging van de locatiewaardering van de ondernemers. Gemiddeld per
plaats bedraagt deze stijging tussen 1983 en 1989 bijna negen punten op de schaal van nul tot honderd
(waarbij in aanmerking moet worden genomen dat
de waarderingen van 1989 zijn omgerekend naar dezelfde meetschaal als voor 1983 werd gebruikt, zodat een eerlijke rechtstreekse vergelijking mogelijk
is). De veronderstelling ligt voor de hand het gemiddelde accres van negen punten toe te schrijven aan
de economische opleving die zich in Nederland in
de tussenliggende jaren voltrok. Ondernemers zijn

thans meer geneigd tot verplaatsen dan toen, en
denken van daaruit kennelijk ook positiever over alternatieve locaties. De beweging van de isolijnen
duidt erop, dat de toename bij de gemiddelde en hogere locatiewaarderingen (40+, 60+, 80+) vooral
6. W. Meester en P.H. Pellenbarg, Subjectieve waardering
van bedrijfsvestigingsmilieus in Nederland, Faculteit der
Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen,
1986, biz. 29.
7. A. Pruntel en W.G. van der Weij, Ruimtelijke cognitie en
ruimtelijk gedrag van ondernemers in Nederland, Faculteit der Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen, 1990.

Figuur 1. Vesti-

gingsvoorkeur
van Nederlandse onderne-

mers in 1983
(links) en

1989 (recbts),
gemiddelde
waardering

voor zeventig
locattes

Bron: W. Meester en P.H. Pellenbarg, Subfectteve waardering van bedrijfsvestigingsmilieus in Nederland, Rijksuni-

Bron: A. Pruntel en W.G. van der Weij, Ruimtelijke cogni-

versiteit Groningen, 1986.

Rijksuniversiteit Groningen, 1990.

Zuid- en Oost-Nederland betreft. Dit is opvallend,
omdat het een weerspiegeling vormt van de algemene trend die in de bedrijfsverplaatsingen van de laatste paar jaar aanwezig bleek te zijn.
Het is uiteraard verleidelijk de verandering van de
vestigingsvoorkeuren voor ieder van de zeventig locaties apart te bekijken. Er zijn wel wat opvallende
‘uitschieters’, vooral de plaatsen die tegen de algemene trend in, met een dalende score worden geconfronteerd. Dit overkomt bij voorbeeld Nijmegen
(-7) en daarnaast ook Utrecht (-2), Amersfoort (-5)
en Hilversum (-6), wat wijst op een lichte afvlakking
van de top van het ‘waarderingslandschap’. Stijgers
‘met slip’ tekenen zich niet af. Vooral in de meest perifere regie’s zoals Noord-Nederland, Zeeland en
Zuid-Limburg is de stijging erg gelijkmatig (alle
plaatsen tussen +10 en +20). In het Westen is het
beeld veel meer wisselend. De opvallendste stijging
zien we hier bij Den Haag (+14) en Europoort (+17).
Het blijken vooral de exportgeorienteerde bedrijven
te zijn, die een hogere waardering voor locaties in
Oost- en Zuid-Nederland hebben gekregen. Het ligt
enigszins voor de hand hier een relatie te leggen
naar het veelbesproken opengaan van de Europese
binnengrenzen in 1992. Daarnaast lijkt de hypothese voor de hand te liggen dat de congestie in het
Randstadgebied, die vooral in de tweede helft van
de jaren tachtig sterk toenam, verantwoordelijk is
voor het afvlakken van de waardering voor centraal
Nederland.

tte en ruimtelijk gedrag van ondernemers in Nederland,

sche groep met een verhuispercentage van 9%. De
provinciegrens-overschrijdende verplaatsing neemt
duidelijk toe. Provincies die bedrijven verliezen zijn
Groningen, Overijssel, Noord-Holland en vooral
Zuid-Holland. Attractiegebieden zijn Flevoland,
Utrecht en Noord-Brabant. Wat betreft werkgelegenheid weten vooral Flevoland, Gelderland en Utrecht
van de bedrijfsverplaatsing te profiteren. Het grootste verlies wordt geleden door Noord- en Zuid-Holland. De werkgelegenheid trekt per saldo duidelijk
naar het midden van het land.
De algemene verplaatsingstendens van de vestigin-

gen is in zuidelijke richting, en binnen West-Nederland ook in oostelijke richting. Het onlangs geschetste beeld van een Randstad, waarin de
Noordvleugel (Haarlem-Utrecht) meer dynamiek
vertoont dan de Zuidvleugel (Leiden-Dordrecht),
wordt bevestigd . De migratietendensen vertonen in
grote lijnen een duidelijke overeenkomst met de, in
de loop van de jaren tachtig opgetreden, veranderingen in vestigingsvoorkeur van de Nederlandse ondernemers. Tegelijkertijd moet worden vastgesteld
dat de meeste perifere regie’s nog nauwelijks weten
te profiteren van de voor hen toegenomen vestigingsvoorkeur. De vraag blijft, of de verder oplopende verkeersdruk, de milieudruk, en de druk op de
arbeidsmarkt in het Randstadgebied daar op wat langere termijn toch verandering in zullen brengen.
N.J. Kemper

P.H. PeUenbarg

Conclusies
Het Nederlandse bedrijfsleven vertoont een grote
ruimtelijke dynamiek. Sinds 1987 verplaatst jaarlijks
meer dan 6% van de bedrijven. De zakelijke diensten en de groothandel vormen de meest dynami-

8. H. Knol, J.G. Lambooy, W.J.J. Manshanden, M. de Smidt,
Functionele samenhang in de Noordvleugel van de Randstad, ESB, 14 maart 1990, biz. 252-255.

Auteurs