Ga direct naar de content

Altruïsme en rechtvaardigheid bij pensioenvorming

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: augustus 2 1995

AltruYsme en rechtvaardigheid
bij pensioenvorming
E.C.M. van der Heijden, J.H.M. Nelissen en H.A.A. Verbon*

V

aak wordt aangenomen dat de welvaart die een pensioenstelsel oplevert, in de
eerste plaats afhangt van de gevolgen voor bet eigen inkomen. Een enquete onder
de Nederlandse bevolking leert dat altruistische overwegingen ook een rol spelen:
mensen ontlenen ook welvaart aan de inkomensstijging van anderen. Verder vindt
men bet rechtvaardig dat elke generatie een bepaald minimum-rendement op zijn
premies behaalt. De resultaten van dit onderzoek laten zien dat, wanneer hiermee
rekening gehouden wordt, de huidige AOW welvaartsverhogend werkt. Dat kan
veranderen bij een verdere vergrijzing.

In het verleden zijn in bijna alle westerse landen publieke pensioenstelsels zoals de AOW ingevoerd die
worden gefinancierd met een omslagstelsel. Deze
stelsels komen onder invloed van de vergrijzing onder een zodanig grote politieke druk te staan dat hervormingen onafwendbaar lijken om de steun voor
het stelsel intact te laten. Een belangrijk, maar
(vreemd genoeg) onbekend gegeven bij de bepaling
van het draagvlak voor het stelsel is de rol die eigenbelang, altrui’sme en rechtvaardigheid spelen in de
opvattingen van diverse generaties. Hier wordt verslag gedaan van een onderzoek dat enig licht op dat
gegeven poogt te werpen1.
In dit onderzoek is aan respondenten een aantal
hypothetische veranderingen in het pensioenstelsel
voorgelegd. Vervolgens is gevraagd de nieuwe hypothetische situaties (evenals uiteraard de huidige situatie) te waarderen door middel van een rapportcijfer.
De variabelen die naar ons inzicht bepalend zijn voor
de rol van eigenbelang, altru’isme en rechtvaardigheid varieerden onder deze situaties; de respondenten werden over die veranderingen geinformeerd.
Aldus hebben we de beschikking over data waarmee
het mogelijk is factoren op het spoor te komen die
van invloed zijn op de waardering van ons pensioenstelsel en kunnen wij, door middel van regressieanalyse, nagaan of, en in welke mate, deze variabelen
inderdaad een rol spelen.
Het blijkt dat opvattingen van altruisme en rechtvaardigheid de waardering be’invloeden, maar dat de
grootte van het effect verschilt tussen de generaties.
Voor jongere generaties is altru’isme belangrijk. Daarentegen is het bij oudere generaties niet mogelijk statistisch significante altruistische gevoelens ten opzichte van de jongere generaties vast te stellen. Een
opvallende bevinding is voorts dat het niet onrechtvaardig wordt gevonden dat oudere generaties een

hogere opbrengstvoet op nun premies weten te realiseren dan jongere generaties. Ten slotte kan aan de
hand van de door ons geschatte coefficienten geconcludeerd worden dat momenteel een aantasting van
de AOW-rechten tot welvaartsdaling zou leiden. Als
onze bevindingen ook op termijn geldig zouden zijn,
zouden de financiele consequenties van het stelsel
echter dusdanig worden dat een daling van de AOWuitkering door toekomstige jongeren gesteund zou
worden.
Werkwijze
De benodigde data zijn verkregen door een survey te
houden onder Nederlanders in een panel, het zogenaamde Telepanel. Respondenten werden per computer ondervraagd. Alle respondenten beantwoordden een aantal vragen over hun inkomenspositie, de
door hen betaalde pensioenpremies (publiek en privaat), totale besparingen, enz. De respondenten werden geinformeerd over het huidige pensioenstelsel,
het rendement op investeringen via AOW-premies en
het rendement op investeringen op de markt (spaarrekening) en de inkomensverdeling van de verschillende generaties.

* Eline van der Heijden en Harrie Verbon zijn verbonden
aan de vakgroep Algemene Economic en aanhet CentER
van de Katholieke Universiteit Brabant. Jan Nelissen is,
evenals Harrie Verbon, aan dezelfde universiteit werkzaam
bij de vakgroep Sociale Zekerheidswetenschappen en bij
WORC. De auteurs danken Steffen Polk voor diens bijdrage
en het NWO voor financiele ondersteuning.
1. Zie E.C.M. van der Heijden, J.H.M. Nelissen en H.A.A.
Verbon, Altruism and fairness in a public pension system,
CentER DP 9537, Katholieke Universiteit Brabant, 1995.

De respondenten werd gevraagd hun waardering

uit te spreken over het huidige en toekomstige pensioenstelsel onder verschillende veronderstellingen
over de hoogte van de AOW-uitkering en de bijbehorende AOW-premiepercentages. In de vragenlijst werden vijf verschillende, gedeeltelijk hypothetische
pensioenstelsels opgenomen. Steeds werden de respondenten op de hoogte gebracht van de gevolgen
voor hun eigen huishouding en die voor de representatieve leden van de andere generaties, waarna ze
de situatie beoordeelden met een rapportcijfer tussen
de 1 en de 10. In twee varianten werd rekening gehouden met de (financiele) gevolgen van vergrijzing,
in drie varianten niet. In het kader staat een voorbeeld van de wijze waarop de situaties werden voorgelegd aan de respondenten.

In de basissituatie (BS) komen de hoogten van de
AOW-uitkering en de AOW-premie overeen met de
huidige feitelijke waarden en er wordt verondersteld
dat ze op dat niveau blijven. Met andere woorden, er

wordt verondersteld dat er geen sprake is van vergrijzing en dat bij voorbeeld de AOW-uitkering in 2020
even hoog zal zijn als nu. In twee situaties worden
de AOW-premies en de AOW-uitkeringen eenmalig,
maar voor altijd, veranderd. Er wordt wederom verondersteld dat de leeftijdsopbouw niet zal veranderen.
In de situatie met lagere premies (LP) worden de
AOW-uitkeringen en de AOW-premies verlaagd, terwijl deze verhoogd worden in de situatie met hogere
premies (HP). Bij voorbeeld, in LP wordt aan respondenten de situatie voorgelegd dat de AOW-premie
10% is (in plaats van circa 14%). Respondenten van
de jongere en middelbare generatie hebben dan de

mogelijkheid om zelf te sparen om daarmee hun (lagere) AOW-uitkering aan te vullen terwijl de ouderen
minder inkomen zullen hebben als gevolg van de lagere AOW-uitkering in deze situatie. Ten slotte worden nog twee situaties gepresenteerd waarbij wel rekening wordt gehouden met vergrijzing. In de
situatie met lagere uitkering (LU) wordt verondersteld dat de financiele druk van de vergrijzing voiledig wordt afgewenteld op de AOW-uitkering: de
AOW-premies blijven gelijk maar de AOW-uitkeringen dalen. In de variant met gelijke uitkering (GU) is

de situatie net omgekeerd. De klap wordt hier opgevangen door de AOW-premies te verhogen terwijl de
AOW-uitkering gelijk blijft.

Nutsfunctie
Er worden drie generaties onderscheiden, namelijk

de jongeren (25-44 jaar), de middelbaren (45-64 jaar)
en de ouderen (ouder dan 65 jaar). De waardering
(of het nut) van een individu behorend tot een van
deze generaties wordt, onder meer, verondersteld bepaald te zijn door een aantal inkomensvariabelen en
de opbrengstvoeten op de betaalde AOW-premies
voor de onderscheiden generaties.
Ten eerste wordt het verdisconteerde levensduurinkomen van de respondent als verklarende variabele meegenomen. De coefficient van deze variabele

geeft aan in welke mate eigenbelang een rol speelt.
Daarnaast wordt het totale verdisconteerde levensduurinkomen van de representatieve individuen van

ESB 23-8-1995

de andere twee generaties van belang geacht voor de
waardering van het pensioenstelsel. Als de coefficient van deze variabele significant positief is, speelt
altrui’sme ten opzichte van andere generaties kennelijk een rol.
Verder is opgenomen de verhouding tussen de
AOW-uitkeringen en de betaalde AOW-premies, aangeduid als de opbrengstvoet of het rendement . Het
achterliggende idee is dat we ervan uitgaan dat mensen een bepaalde verhouding tussen uitkering en premies als wenselijk dan wel als rechtvaardig beschouwen. Zo zou men kunnen menen dat iedere

Tabel 1. Gemiddeld toegekende waarderingscijfers per situatie

keling van het toekomstig inkomen. Bij de bepaling

van het toekomstig inkomen en daarmee van het levensduurinkomen wordt daarom alleen rekening
houden met veranderingen in de AOW-uitkeringen
en de AOW-premies. Voor een jonge respondent betekent dit dat aangenomen wordt dat het bruto inkomen op middelbare leeftijd gelijk is aan het huidige
inkomen.

Resultaten
generatie minstens het marktrendement op zijn betaalde premie moet realiseren. Ook kan het bij voorbeeld rechtvaardig gevonden worden dat bejaarden
een hoger rendement op hun AOW-premies realise-

ren dan jongeren. Het rendement dat een individu

Het moge duidelijk zijn dat de waardering van elke situatie, naast de generatie waartoe men behoort, ook
nog kan afhangen van een aantal andere factoren zoals leeftijd, inkomen en burgerlijke staat. Deze variabelen zijn in de geschatte vergelijking opgenomen,

maar zullen hier verder niet besproken worden. We

rechtvaardig acht voor andere generaties of voor zich-

zullen ons hier beperken tot een korte bespreking

zelf (aangegeven door rg , waarbij k de eigen genera-

van de relevante empirische resultaten.

tie en g de beoordeelde generatie weergeeft) kan van

De steekproef omvatte 1103 respondenten waar-

het feitelijke rendement (rg*) in positieve of negatie-

van uiteindelijk 988 bruikbare respondenten overble-

ve zin afwijken. We nemen aan dat daar een negatief
effect op de waardering van uitgaat. Het effect van
rechtvaardigheid kan dan gemeten worden door het

ven: 269 oudere respondenten, 314 mensen van middelbare leeftijd en 405 jongere respondenten. De

gekwadrateerde verschil tussen het feitelijke rendement op de betaalde AOW-premies en een (niet
waarneembaar) optimaal rendement (rk8 – rg )2. Er is
aangenomen dat deze rechtvaardigheidsmaat ook

algehele respons, inclusief technische non-respons
was vrij hoog, namelijk 70%. In de enquete werd aan
de respondenten gevraagd om vier van de eerder besproken situaties te waarderen. De gemiddeld toege-

kende cijfers zijn weergegeven in label 1, zowel voor

voor (de generatie van) de respondent zelf van toepassing is. Als echter de leden van een generatie hun
eigen opbrengstvoet nooit te hoog vinden, zal de optimale opbrengstvoet die dan geschat wordt als een

de gehele steekproef als voor de verschillende generaties.
Er blijken nauwelijks verschillen te bestaan tussen de waardering van de basissituatie (BS) door de

minimumwaarde voor de eigen generatie opgevat
dienen te worden. De maatstaf voor rechtvaardigheid
kan impliciet geschat worden door naast het feitelijke
rendement het gekwadrateerde feitelijke rendement
als regressor op te nemen. Bovenstaande specificatie

verschillende generaties: alle generaties prefereren
de basissituatie boven de alternatieven. De variatie in
de waardering van de situaties zonder vergrijzing, lagere premies en lagere pensioenen (LP) is vrij klein.
De middelbare generatie classificeert de situatie zon-

leidt tot de volgende regressievergelijking:

der vergrijzing, met hogere premies en hogere pensioenen (HP) relatief hoog, zelfs hoger dan de oudste

ao

generatie. De laatste twee situaties zijn de situaties
g=j,m,o

g, h, i, k =j, m, o
h* l#k

met vergrijzing. De ouderen waarderen de situatie
met lagere AOW-uitkering (LU) hoger dan de andere

met if het nut van een individu behorende tot

generaties. Er dient echter opgemerkt te worden dat
zowel situatie LU als situatie GU betrekking hebben
op toekomstige veranderingen die de inkomensposi-

generatie k (fe=/ong), wGddelbaar), o(ud)), TT het
verdisconteerde levensduurinkomen van de respondent, J* + y* het verdisconteerde levensduurinkomen

tie van de ouderen nauwelijks schaadt. Ten slotte
wordt de situatie met hogere AOW-premies en gelijkblijvende AOW-uitkering (GU) door alle generaties

van representatieve individuen uit de andere twee
generaties en rgk het feitelijk rendement van het
AOW-stelsel voor generatie g, zoals waargenomen

hoger gewaardeerd dan de situatie met lagere AOWuitkering (LU).

door de respondent’. De ‘optimale’ opbrengstvoet

Bij iedere hypothetische situatie die aan de respondent werd voorgelegd veranderd de waarde van

voor generatie g, waargenomen door generatie k

de verklarende variabelen (het eigen levensinkomen,

(rg ) kan dan uit de geschatte coefficienten voor jg

den. Meestal wordt aangenomen dat het nut van een

het levensinkomen van de andere generaties en rendement op betaalde premies), terwijl ook de te verklaren variabele, namelijk het cijfer dat de respondent toekent aan een bepaalde situatie varieerde.
Voor ieder individu zijn dus vier observaties met

individu wordt bepaald door zijn of haar consumptie.
Aangezien gegevens over consumptie niet beschikbaar zijn, wordt consumptie benaderd met het beschikbaar inkomen, waarbij rekening is gehouden
met belastingen en besparingen. Verder hebben we

2. De opbrengstvoet, ofwel het rendement op de AOW-premies is gedefinieerd als de som van de (te) ontvangen verdisconteerde AOW-uitkeringen gedeeld door de som van

op individueel niveau geen gegevens over de ontwik-

de betaalde verdisconteerde AOW-premies.

en agk berekend worden middels rgk’=-ygk/2agk.

Ten aanzien van de specificatie van de nutsfunctie dienen nog enkele opmerkingen gemaakt te wor-

betrekking tot deze variabelen beschikbaar. Er zijn

Tabel 2. Gescbatte elastidteiten voor eigen inkomen en dat van

verschillende specificaties van de te schatten vergelij-

andere generaties

king getoetst. Het bleek statistisch niet mogelijk om
de effecten van alle rendementen en altruisme tege-

lijk te schatten. Een specificatie waarbij — naast achtergrondkenmerken als leeftijd, geslacht, enz. – alleen
het eigen inkomen en het inkomen van de andere generaties als verklarende variabelen worden opgeno-

men, levert de volgende schattingen van de elasticiteiten op (zie label 2).
Allereerst blijkt dat voor alle generaties de inkomenspositie van de respondent zelf (Yze ) een sleutelrol speelt in de waardering van het pensioenstelsel. Met name voor de jongeren is de gemiddelde
geschatte coefficient voor het eigen inkomen vrij
hoog (1,55) en tamelijk robuust. Bij de middelbare

schouwd. Tabel 3 geeft zowel de feitelijke rendementen als de gewenste rendementen per generatie .
Uit de label blijkt dat in de meeste gevallen hel

en oudere generatie is de waarde wat lager en voor

gewensle optimale rendemenl vrij robuust is en dal

de middelbaren ook iets minder robuust. Verder

hel redelijk overeenkoml mel hel feitelijke rendemenl. Dat geldi niel voor hel gewensle rendemenl
voor de oudste generalie dal volgens de jongsle twee

blijkt dat voor de jongere generaties de toevoeging
van altruisme (gemeten door het inkomen van ande-

re generaties) de verklarende waarde van de vergelijking verbetert, namelijk van 0,03 naar 0,06 voor jongeren en van 0,11 naar 0,12 voor middelbaren.
Altruisme, gemeten door het levensduurinkomen van
andere generaties (Yan er) blijkt een significante positieve rol te spelen voor de jongste twee generaties.
Gemiddeld wordt de bijdrage van het levensduurinkomen van andere generaties geschat op ongeveer
0,27. Dit is aanzienlijk lager dan de coefficient van

het eigen levensduurinkomen. Bij ouderen is er geen
significant effect van Yan CT aantoonbaar.
Het blijkt dat de invloed van altruisme en met
name van rechtvaardigheid vrij sterk afhangt van de

gekozen specificatie. Gevoelens van rechtvaardigheid, gegeven door het rendement dat iemand aan
de AOW-premies ontleent, blijken voor alle generaties wel van significante betekenis voor het nut te
zijn, maar de variatie is aanzienlijk. Deels wordt dit
veroorzaakt door statistische problemen , maar voor

een groot deel blijkt dit ook veroorzaakt te worden
door het feit dat het conceptueel moeilijk is de effecten van altruisme en rechtvaardigheid te scheiden.

generalies nog wel wal omhoog kan, terwijl de oudste twee generalies van mening zijn dal voor de jongsle generalie een klein verlies op de investering in
het AOW-systeem rechtvaardig is. Opvallend is
voorts dat de twee jongste generaties voor zichzelf

en voor oudere generalies een rendemenl wensen
dal hoger is dan hel feitelijke rendemenl. Hel lijkt er
dus op dat voor een bepaalde generatie rechtvaardigheidsoverwegingen ten opzichle van oudere generalies een rol speell, maar ten opzichte van jongere generalies niel.

Overigens dienl vermeld te worden dal hel effect
van veranderingen in de rendementen op het nut van
generaties betrekkelijk gering is: de elasticileil van de
mate van rechtvaardigheid mel betrekking lol de werkelijke opbrengslvoel van andere generalies is vrij
laag; deze varieert lussen 0,001 en 0,004. Er zijn dus
belrekkelijk grole veranderingen in de rendementen
nodig om hel nul merkbaar le lalen veranderen. Dergelijke veranderingen beinvloeden dan ook in grole

Op grond van beide motieven kan men immers be-

male de inkomensposilies van de individuen zelf en
van de andere generalies. Aangezien de elaslicileilen
van inkomensveranderingen volgens label 2 veel

reid zijn om het inkomen van andere generaties te la-

groler zijn dan die van de rechtvaardigheidsoverwe-

ten toenemen ten koste van het eigen inkomen. Bij
altruisme wil men het inkomen van andere generaties direct laten stijgen, terwijl bij rechtvaardigheid de
stijging van het inkomen van anderen indirect gereali-

gingen, lijkl de conclusie op basis van dil onderzoek

seerd wordt, namelijk via het verbeteren van de rendementen op de AOW-premies. Het blijkt dat de respondenten zelf soms moeite hebben met dit subtiele

van altruisme.

gewettigd dal als hervormingen gewensl zijn rechlvaardigheidsoverwegingen een betrekkelijk ondergeschikle rol spelen in vergelijking mel overwegingen

onderscheid, maar desondanks is het opmerkelijk dat

een significante betekenis van rechtvaardigheidsoverwegingen gevonden kan worden.
We zullen hier geen geschatte coefficinten presenteren maar volstaan met de gemiddeld gewenste of
optimale rendementen per generatie die uit de geschatte coefficienlen berekend kunnen worden. Vrijwel alle (optimale) rendementen blijken te voldoen
aan de veronderstelde parabolische specificatie; alleen het eigen rendement van de ouderen niet. Uit

de schattingen blijkt echter dat de gegeven waarde
van 1,61 niet gezien kan worden als een optimum,

maar als een vereist minimum moet worden be-

ESB 23-8-1995

3. Om te compenseren voor individu-specifieke effecten,
werden de eerste verschillen van de variabelen gebruikt.
Voor elke variabele werd het verschil berekend tussen de alternatieve situatie en de basissituatie. De vergelijking is geschat met behulp van Weighted Least Squares.
4. De feitelijke rendementen van de verschillende generaties zijn onderling en met de gemiddelde inkomensposities
van de generaties positief gecorreleerd. Dit leidt tot multicollineariteitsproblemen.

5. Bij de berekening van de optimale rendementen zijn alleen die schattingen gebruikt die significant zijn op een ni-

Tabel 3- Feitelijke en gescbatte optimale rendementen van bet AOW-stelsel

Conclusie
De analyse laat zien dat altrui’sme en/of rechtvaardigheid, elementen die in het algemeen niet worden opgenomen in onderzoek op het gebied van pensioenen, een substantiate invloed hebben op het
levensduurnut. Altrui’sme ten opzichte van andere generaties is aanwezig onder de werkende bevolking

ment welvaartsverhogend werkt voor alle generaties.
Dit verklaart ook waarom (ook onder jongeren) het
AOW-systeem min of meer algemeen geaccepteerd is
en vrijwel niemand de premie te hoog vindt . Het impliceert echter ook dat het stelsel onder druk komt te
staan op het moment dat de oudere generatie er min-

der dan 5,5 procent op vooruit gaat als de jongere en
middelbare generatie 1 procent inleveren. Onder de

(de jongeren en mensen van middelbare leeftijd),

huidige demografische prognoses zal dat rond het

maar blijkt onder de ouderen niet aantoonbaar. Rechtvaardigheid speelt evenzeer een rol voor alle generaties. Analoog aan de bevinding bij altrui’sme geldt dat
jongeren voor ouderen een hogere opbrengstvoet gewenst achten maar, omgekeerd, geldt dat niet of minder voor ouderen ten opzichte van jongeren. In overeenstemming met deze bevindingen beschouwen de
ouderen voor zichzelf een zo hoog mogelijke opbrengstvoet als wenselijk. Rechtvaardigheidsoverwegingen spelen echter in vergelijking met gevoelens
van altrui’sme een ondergeschikte rol bij de beoordeling van het stelsel. De inkomensoverdrachten in de
westerse welvaartsstaten, die voornamelijk eenrichtingsverkeer inhouden, namelijk van jong naar oud,

jaar 2015 het geval zijn. Vanuit die optiek en het gegeven dat veranderingen in pensioensystemen een lange incubatietijd hebben, is het wenselijk en noodzakelijk dat werkelijk vaart gezet wordt achter de
discussie rond de toekomstige pensioenvoorziening.
Gelukkig zien we bij een aantal politieke partijen momenteel een eerste aanzet daartoe.

Eline van der Heijden
Jan Nelissen

Harrie Verbon

lijken in overeenstemming met de door ons gevonden specifieke vorm van intergenerationeel altrui’sme.

De grootte van de gevonden coefficienten voor
het eigen inkomen (Yzelf) en voor het inkomen van
andere generaties (Yander) impliceert dat een gemiddelde niet-bejaarde bereid is een procent van zijn inkomen op te geven als een bejaarde er dan minimaal
5,5 procent op vooruit gaat. In dat geval neemt het levensduurnut niet af. Onder het huidige AOW-stelsel

leidt een premieverhoging voor een ieder (jongeren
en middelbaren) met een procentpunt tot een verhoging van de AOW-uitkering met 6,9 procent . Dit betekent dat het bestaan van het AOW-stelsel op dit mo-

6. Dit getal is berekend met gegevens over 1995 op basis

van de Sociale Nota 1993. In 1995 levert de AOW-premie
van 14.55%/ 37,5 miljard op. Een verhoging van 1 procentpunt (tot 15,55%) levert/ 40,1 miljard op, dus een toename
van/ 2,6 miljard. Op dit moment zijn er 2105000 65-plussers. Gemiddeld ontvangen zij een AOW-uitkering van

/ 17809,-. De extra AOW-premie opbrengst zou iedere 65plusser gemiddeld/ 1235,- (= 2,6 miljard: 2105000) extra
opleveren. Dit is een stijging van 6,9 procent.
7. Zie Sociaal en Cultured Planbureau, Sociaal en Cultureel
Rapport 1992, Rijswijk, 1992.

Auteurs