Ga direct naar de content

Aanbodeconomie en het zwarte circuit: de Nederlandse Laffer-curve

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: november 17 1982

Aanbodeconomie en het
zwarte circuit: de Nederlandse
Laffer- curve
PROF. DR. E. L. FEIGE* – DR. R. T. MCGEE**

Volgens de Amerikaanse ,,supply-side”-econoom Arthur Laffer leidt verhoging van de
belastingvoet tot vermindering van de belastingopbrengsten, omdat het de inzet van arbeid en
kapitaal ontmoedigt met als gevolg dat het produktievolume en de belastinggrondslag dalen.
Toetsing van deze hypothese en berekening van het optimale belastingtarief hebben tot
dusverre echter nauwelijks plaatsgevonden. In dit artikel proberen de auteurs op basis van een
aantal plausibele veronderstellingen de ligging van de Laffer-curve voor de Nederlandse
economie vastte stellen. Zij ontwikkelen daartoe een eenvoudig model dat rekening houdt met
officiele, statistisch waargenomen produktie, produktie in het zwarte circuit en produktie in de
huishoudelijke sector. Variatie van de belastingvoet heeft consequenties voor de verdeling van
de totale produktie over de drie onderscheiden sectoren. De belastingopbrengsten hangen in het
model sterk af van de aanbod-elasticiteiten van arbeid en kapitaal, de bereidheid van het publiek
om zich in het zwarte circuit te begeven en de progressie van het belastingstelsel. De auteurs
concluderen — onder een aantal beperkende veronderstellingen — dat in Nederland de
belastingvoet die maximale belastingopbrengsten zou genereren nog lang niet is bereikt, maar
zij waarschuwen ervoor dat de mogelijke voordelen van een extra belastingopbrengst wellicht
niet opwegen tegen de nadelen van produktieverlies en vlucht naar het zwarte circuit.

Inleiding
De aanbodkant van de economie, de LafFer-curve en het zwarte circuit zijn onderwerpen die de aandacht van economen hebben gekregen bij hun pogingen de toenemende economische malaise die vele van de hoogst ontwikkelde samenlevingen treft, te
begrijpen en er oplossingen voor te bedenken 1). Hoge werkloosheids- en inflatiepercentages, gepaard gaande met afnemende
groei en steeds toenemende begrotingstekorten, hebben de aandacht van economen gevestigd op de samenhangende vraagstukken van macro-economische stabilisatie en het financiele beleid
van de overheid. Vragen in de literatuur over aanbodeconomie,
de Laffer-curve en het zwarte circuit spitsen zich toe op het verband tussen de belastinghoogte en de economische groei en op de
mate waarin regeringen in staat zijn het ambitieuze stelsel van
sociale voorzieningen te handhaven dat in de afgelopen tien jaar
is opgebouwd. Nederland vormt wat deze vraagstukken betreft
geen uitzondering; het vertoont alle symptomen van ,,stagflatie”, kampt met stijgende begrotingstekorten en wordt zich meer
en meer bewust van een groot en nog groeiend zwart circuit.
Het doel van dit artikel is verscheidene van de belangrijke gedachten die in de huidige economische literatuur voorkomen,
samen te voegen tot een eenvoudig macro-economisch model dat
een zwarte sector bevat en zich leent voor het analyseren van de
effecten van belastingheffing op het ree’le inkomen via de aanbodkant, en de gevolgen van belastingverhogingen op de belastingopbrengst. Met het model kan men de geaggregeerde produktie van een land vaststellen, alsmede de verdeling daarvan tussen
witte en zwarte bedrijvigheid, en voorts onderzoeken welke belastingopbrengst men kan realiseren bij verschillende hoogten
van de belastingen. Het kenmerk van hogere belastingvoeten is
dat ze, via effecten aan de aanbodkant, de geaggregeerde output
en daarmede de belastinggrondslag verlagen. Bovendien zet een
hogere belastingvoet de mensen aan om van het officiele naar het
officieuze circuit te vluchten, waardoor de belastinggrondslag
1248

verder wordt aangetast. Een progressief belastingstelsel zal deze
beide effecten versterken.
Rekening houdend met die effecten kan men een Laffer-curve
afleiden die laat zien welke belastingopbrengsten mogelijk zijn
bij verschillende belastinghoogten. Bovendien kunnen wij met
het model de produktieverliezen, zowel wit als zwart, voorspellen die uit belastingverhogingen voortvloeien. Ons doel is aanvaardbare parameters voor het model te vinden om zo een redelijke schatting van de Laffer-curve voor Nederland af te leiden.
Langs deze weg kunnen wij de gemiddelde belastingvoet vaststellen die de hoogste totale belastingopbrengst verzekert. Vervolgens wordt het mogelijk het huidige belastingpeil te vergelijken
met het peil dat de hoogste opbrengst geeft, en te schatten hoeveel totale en waargenomen produktie verloren gaat als men
tracht de belastingvoet te verhogen tot het peil dat de opbrengst
maximaliseert.

* Hoogleraar in de economie, Universiteit van Wisconsin-Madison; houder van de Cleveringa-leerstoel aan de Universiteit van Leiden, en tijdelijk verbonden aan het Netherlands Institute for Advanced Studies
(NIAS).
** Assistent-hoogleraar aan de Florida State University en ,,Fellow” aan
het NIAS.
De schrijvers spreken hun erkentelijkheid uit voor de hulp die zij gekregen
hebben van het Centraal Bureau voor de Statistiek, de Erasmus Universiteit Rotterdam, het NIAS en de A. P. Sloan Foundation. De heren C.
A. de Kam, W. Keller en K. Goudswaard deden waardevolle suggesties.
De auteurs blijven zelf verantwoordelijk voor eventuele feitelijke vergissingen of verkeerde interpretaties. Copyright Edgar L. Feige en Robert T.
McGee, 1982.
1) E. L. Feige, Onrichtbare sector en macro-economic, ESB, 1 oktober
1981.

Aangezien er voor nauwkeurige schatting van de Laffer-curve
en de produktieverliezen als gevolg van belasting precieze schat-

spiegelen dan wel wijzen op uitbreiding van het gebruik van pro-

tingen van de betrokken parameters van de Nederlandse econo-

de officiele statistische waarneming om.

mic nodig zijn, geven wij er de voorkeur aan het bereik aan te ge-

Het tweede deel van het model verdeelt de totale marktopbrengst tussen de waargenomen en de niet-waargenomen sector

ven van schattingen op basis van verschillende waarden van de
kritische parameters. We geloven dat het mogelijk is zeer plau-

sibele waarden van de parameters voor Nederland vast te stellen.

duktiefactoren voor produktie van goederen en diensten buiten

op basis van de individuele preferenties voor produkten van het

model en de werking ervan. In de tweede paragraaf worden de
opbrengstmaximaliserende belastingvoeten voor Nederland geschat onder verschillende veronderstellingen ten aanzien van de
parameters, alsmede de hoogst bereikbare opbrengsten. In deze

officiele circuit en de kostenverhouding tussen het officiele en
het officieuze circuit. Het prijsvoordeel van het zwarte circuit
vloeit voort uit het kostenvoordeel dat men behaalt door geen
belasting te betalen. We hebben immers aangenomen dat de belastinggrondslag uitsluitend bestaat uit inkomen in de waargenomen sector. Of men de voorkeur geeft aan produkten uit de ene
of de andere sector hangt af van de publieke moraal en het vertrouwen in de overheid, die op hun beurt weer bei’nvloed worden

paragraaf wordt ook de meest aannemelijke specificatie van de

door de eigen beoordeling van de billijkheid en doelmatigheid

Laffer-curve voor Nederland onderzocht, en worden de gevolgen
van belastingverhoging geanalyseerd voor de totale belastingopbrengst en de verliezen aan output in het witte en het zwarte circuit.

van het belastingstelsel en van de besteding van belastinggelden.
Aangenomen wordt dat representatieve enkelingen een nutsfunctie maximaliseren onder een inkomensrestrictie die de totale
officiele produktie en de relatieve prijsverschillen tussen het witte en het zwarte circuit weefspiegelt. De nutsfunctie bevat een
voorkeursparameter waarmee verschillende houdingen jegens
officieuze produktie kunnen worden gespecificeerd. Als de publieke moraal volmaakt is, zal de zwarte produktie nul zijn. Naarmate de houding van het publiek jegens de overheid verslechtert,

Voor het meest aannemelijke geval zullen de uitkomsten van een

simulatie met het model worden gepresenteerd.
In paragraaf 1 geven wij een niet-technisch overzicht van het

Een macro-economisch model met een officieus circuit

We beschouwen een volkshuishouding met drie duidelijk te
onderscheiden sectoren. De waargenomen sector van de econo-

zal de voorkeursparameter een grotere voorkeur voor zwarte

mic omvat alle economische bedrijvigheid die in de nationale rekeningen is opgenomen en wordt gelijkgesteld aan het gemeten
netto nationale produkt. De monetaire niet-waargenomen sec-

produkten aangeven. De nutsmaximalisatie bepaalt het aandeel
van de niet-waargenomen sector in de totale marktproduktie.

tor omvat alle economische bedrijvigheid die geld als ruilmiddel

hanteert voor nieuw voortgebrachte goederen en diensten, maar
zich desondanks onttrekt aan meting door de officiele statistische instellingen. Ten slotte is er de categoric van de niet-mone-

taire niet-waargenomen sector, die gevormd wordt door die economische activiteiten die hetzij worden geruild in natura of onmiddellijk door de produktieeenheid verbruikt. Deze categoric
omvat dus in de regel alles wat thuis wordt voortgebracht, tuinieren, zorg voor de kinderen, koken en andere ,,doe-het-zelfkarweitjes, alsmede vrije-tijdsbestedingen, die begripsmatig dikwijls moeilijk te onderscheiden zijn van produktietaken. In principe zou men misschien deze niet-geldelijke bedrijvigheid onder
het nationale inkomen willen brengen, maar gewoonlijk worden
deze activiteiten daarin niet opgenomen omdat ze moeilijk te
meten zijn zonder diepgaande tijd- en bewegingsstudies en omdat ze moeilijk in geld te waarderen zijn.
De drie circuits van de volkshuishouding zijn zodanig gedefinieerd dat ze alle beschikbare capaciteit aan arbeids- en kapitaalmiddelen benutten. We nemen aan dat de waargenomen sec-

tor en de monetaire niet-waargenomen sector de totale markteconomie vormen en dat de niet-monetaire niet-waargenomen
sector de niet tot de markt behorende economic vertegenwoordigt. Het model bestaat uit drie onderling verwante delen:

1. een subsector die de geaggregeerde marktproduktie bepaalt;
2. een subsector die de marktproduktie tussen de waargenomen

en de niet-waargenomen marktsectoren verdeelt;
3. een belastingopbrengstfunctie.

De totale marktopbrengst wordt bepaald door een produktie-

Dit aandeel stijgt bij hogere belastingvoeten en daalt als de publieke moraal verbetert.

Gegeven de totale marktproduktie en de verdeling daarvan
over de waargenomen en de niet-waargenomen sector zijn wij in
staat vast te stellen welke invloed veranderingen in de belastingvoet hebben zowel op het totale aanbod als op het percentage

daarvan dat in de waargenomen sector blijft en dus aan belastingheffing onderworpen is. De belastinggrondslag wordt endogeen bepaald en hangt af van de belastingvoeten, de elasticiteit
van het factoraanbod, de technologic van de produktie en de

maatschappelijke voorkeur voor zwarte produktie. De zuivere
aanbodeffecten van belastingwijziging komen tot uiting in de
verandering van de totale marktproduktie die door belastingwijziging wordt veroorzaakt. De gevolgen van belastingwijziging
voor de officieuze economie blijken uit de verandering van het
aandeel van het zwarte circuit in de totale marktproduktie. Beide effecten zullen dus de belastinggrondslag van het stelsel bei’nvloeden; we zullen verderop ingaan op de relatieve kwantitatieve betekenis van elk van beide effecten voor Nederland.

Gegeven de vaststelling van de belastinggrondslag, rest nog het
specificeren van het verband tussen de belastinggrondslag en de
mogelijke belastingopbrengsten. Dit hangt op zijn beurt af van
de belastingstructuur. Deze weerspiegelt zich in de belastingprogressieparameter, d.w.z. in de elasticiteit van de belastingopbrengst ten opzichte van de belastinggrondslag. Een progressief
belastingstelsel wordt gekenmerkt door een elasticiteit hoger dan
een, een regressief stelsel door een elasticiteit lager dan een, en
een evenredig stelsel door een elasticiteit gelijk aan een. De elasticiteit van de belastingopbrengst ten opzichte van de belasting-

grondslag is eenvoudig de ratio van de marginale en de gemiddel-

functie en een geaggregeerde arbeids- en kapitaalmarkt, die op

de belastingvoet in onze specificatie van de belastingopbrengst.

een typisch neoklassieke wijze zijn gespecifieerd. De produktiefunctie is een Cobb-Douglas-functie en de vraag naar elke produktiefactor hangt af van het marginale produkt ervan. Het aanbod van de factoren wordt geacht af te hangen van hun marginale opbrengst na belastingen.

Als we een constante progressiefactor aannemen kunnen we het
model analytisch oplossen. Het nadeel van deze veronderstelling
is evenwel dat zij geen ruimte laat voor het automatisch afnemen
van de progressie doordat in een progressief stelsel de gemiddelde

De elasticiteiten van het aanbod van arbeid en van kapitaal
zijn belangrijke determinanten van de belastingopbrengstfunc-

tie. Indien een kleine verandering in de marginale belastingvoet
een aanzienlijke verschuiving van arbeid of kapitaal naar het officieuze circuit veroorzaakt, zal de belastingopbrengst bij elke

gemiddelde belastingvoet dalen; de maximale belastingopbrengst zal bij een lagere belastingvoet worden bereikt dan in een
economic waar de aanbodelasticiteiten lager zijn. De elasticiteit
van kapitaal of die van arbeid geeft dus de verschuiving van de

belastingvoet stijgt met het inkomen.
Aangezien Nederland onlangs de ex post effectieve progressie-

factor aanmerkelijk heeft zien dalen 2), kunnen we de belastingopbrengstfunctie ook specificeren door uit te gaan van een constante verhouding tussen het marginale en gemiddelde percentage dat van het inkomen wordt ingehouden. Zo’n specificatie

maakt het mogelijk de progressiefactor automatisch te laten dalen als de belastingvoet stijgt, maar vereist aan de andere kant si-

waargenomen marktsector naar de niet-waargenomen delen van

de economic weer. Zo’n verschuiving kan een toeneming van de
vrije tijd en de hoeveelheid niet benutte kapitaalgoederen weerESB 24-11-1982

2) A. G. J. Haselbekke, Progressie van het Nederlandse belastingstelsel
onder druk. Maandschrifi Economie, jg. 46,1982.

1249

mulatie van de veranderingen in inkomsten en produktie die uit

belastingwijzigingen voortvloeien in plaats van analytische afieiding.
Daar de belastingen in het algemeen niet evenredig zijn met de
belastinggrondslag, is de de geaggregeerde belastingvoet endo-

tiefactoren. Voor zover sommige uitgaven door de overheid omgekeerd evenredig zijn met het inkomen dat in het officiele circuit wordt verdiend, onderschat ons model de kosten van belastingheffing aan de aanbodkant en in de officieuze economie.

geen. Het is daarom van belang onderscheid te maken tussen
wettelijke of exogene veranderingen in het stelsel van belasting-

heffingen en het werkelijke verloop van de geaggregeerde belastingvoet dat mede afhangt van de endogene verandering van de
belastinggrondslag in reactie op belastingwetgeving. Onze belas-

Het schatten van de belastingopbrengstfunctie

Om het model van parameters te voorzien hebben we waarden
nodig voor de geaggregeerde aanbodelasticiteit, de progressie van

tingopbrengstfunctie bevat een scalaire maatstaf voorde exogene

het belastingsysteem en de voorkeur voor de goederen en dien-

belastingtarieven en een tweede parameter, de progressiefactor,
die de endogene verandering van de belastingopbrengst en de belastingvoet als gevolg van veranderingen in de belastinggrondslag
weergeeft.

sten van het officiele circuit.
Als we over goede schattingen van de aanbodelasticiteiten van
arbeid en kapitaal beschikten, zouden we ze samen met de Cobb-

Zo zal een algemene verhoging met x % van alle belastingtarieven de exogene component van de gemiddelde belastingvoet
met x% doen stijgen. Zou de belastinggrondslag onaangetast blijven of zou men de belastingvoet evenredig laten varieren met de

belastinggrondslag, dan zou de gemiddelde belastingvoet ook
met x % stijgen. Zou evenwel de belastinggrondslag dalen als de
tarieven stijgen, dan zal de gemiddelde belastingvoet minder stij-

gen dan met x % omdat de verkleining van de belastinggrondslag
de gemiddelde belastingdruk in een progressief stelsel vermindert.

De elasticiteit van de gemiddelde geaggreerde belastingvoet
ten opzichte van algemene belastingverlagingen hangt dus af van

effecten op de aanbodkant en op de officieuze economie die de
belastinggrondslag bei’nvloeden. Als die effecten te verwaarlozen
zijn, zal een algemene stijging van de wettelijke belastingtarieven

Douglas-aandelen van arbeid en kapitaal in het nationale inkomen kunnen gebruiken om de geaggregeerde aanbodelasticiteit
te berekenen. Aangezien er van het kapitaalaanbod geen bruik-

bare schattingen voorhanden zijn, zijn er simulaties uitgevoerd
voor een reeks elasticiteiten van nul tot een. Omdat het aanbod
van arbeid zwaar weegt in de geaggregeerde elasticiteit en de elasticiteit van het arbeidsaanbod gewoonlijk betrekkelijk laag wordt
geschat, beschouwen wij 0,1 als een plausibele waarde van de geaggregeerde elasticiteit.
De progressiefactor van het Nederlandse belastingstelsel is geschat door Wellinks schatting voor het belastingstelsel te combineren met de veronderstelling dat de sociale-verzekeringspremies, die enigszins regressief zijn, een elasticiteit met betrekking

tot de belastinggrondslag bezitten van ongeveer 0,95 3). Door

met 10% de geaggregeerde belastingvoet doen stijgen met weinig

Wellinks schatting van 1,16 te wegen met het aandeel van de belastingen in de totale collectieve inkomsten van 61%, en de
waarde 0,95 te wegen met het complementaire aandeel van de

minder dan 10%. Zijn die effecten echter aanmerkelijk, dan zal
de exogene verhoging van de belasting met 10% de geaggregeerde

sociale-verzekeringspremies van 39%, komen we voor het Nederlandse fiscale systeem op een schatting voor de geaggregeerde

belastingvoet met belangrijk minder dan 10% doen stijgen.

belastingopbrengstelasticiteit van 1,08. We beschouwen deze

Samengevat kunnen we ons model als volgt karakteriseren: we

schatting als de meest aannemelijke parameterwaarde voor

kunnen de belastingopbrengstfunctie ontbinden in drie delen: de
geaggregeerde gemiddelde belastingvoet, het belastbare deel van

1979. Bovendien hebben we een hogere schatting voor de belastingopbrengstelasticiteit toegepast van 1,3 en van 1,0 voor de sociale-premie-elasticiteit, en zo een schatting voor de bovengrens
van de progressiefactor verkregen van 1,18. Om de benedengrens
van de progressie te schatten is een elasticiteit aangenomen voor
de belastingopbrengst van 1,0, en een waarde van 0,85 voor de
elasticiteit ten aanzien van de opbrengst der sociale verzekeringen. Dat levert een laagste geaggregeerde opbrengstelasticiteit
van 0,94 op, een waarde die duidt op een regressief belastingstelsel.
Om de parameters te vinden van de nutsfunctie die de verdeling van de toale produktie tussen de officiele en officieuze sectoren van de economie bepaalt, is een voorlopige schatting van
de omvang van de niet-waargenomen economie nodig. Met die
schatting is het mogelijk uit de eerste-orde-voorwaarde voor nutsmaximalisatie de waarde van de voorkeurparameter in de nutsfunctie af te leiden. De eerste-orde-voorwaarde bepaalt de omvang van de verborgen economie als een functie van de marginale belastingvoet en de relatieve voorkeur voor goederen en
diensten van het officiele circuit. We kunnen dus met behulp
van de marginale belastingvoet en de geschatte omvang van het
zwarte circuit de voorkeurparameter afleiden.
De marginale belastingvoet is eenvoudig het produkt van de
gemiddelde belastingvoet en de progressiefactor. Zo geldt voor
Nederland met in 1979 een gemiddelde belastingvoet van 52,8%
en een meest aannemelijke schatting van de progressiefactor van
1,08 een effectieve marginale belastingvoet van 57%. De gemiddelde belastingvoet waarmee we werken is de som van belastingen en sociale-verzekeringspremies in procenten van het netto
nationale produkt.
Omdat het aandeel van het waargenomen netto nationale produkt in het totale inkomen niet bekend is, hebben we waarden
geconstrueerd die wij beschouwen als benedengrens, bovengrens,

de produktie, en het percentage daarvan waarover feitelijk belasting wordt betaald. Deze componenten van de belastingopbrengstfunctie zijn alle endogeen. De gemiddelde belastingvoet
heeft een exogene component, maar is endogeen omdat hij in een
progressief stelsel afhankelijk is van de belastinggrondslag. De
omvang van de belastbare produktie hangt af van het neveneffect

van belastingheffing op het aanbod. Het aandeel van de produktie dat zich aan de belastingheffing onttrekt, hangt af van het effect van de belastingheffing op het zwarte circuit. Het totale effect dat een algemene verandering van het belastingtarief heeft
op de belastingopbrengst zal afhangen van de omvang van het
progressie-, het aanbod- en het zwarte-circuiteffect te zamen.

Bovendien zullen de effecten van alternatieve belastingvoeten
op de produktie en belastingopbrengst afhangen van wat de

overheid doet met de door haar ge’inde gelden en hoe de burgers
over de besteding daarvan door de overheid denken. Zo zal een

regering waarvan de uitgavenpolitiek als verspillend en ondoelniatig wordt beoordeeld, meer risico lopen met een sterke erosie

van de belastinggrondslag te worden geconfronteerd dan een regering wier bestedingen door de bevolking waardevol worden geacht. Ook kan het verband tussen sociale uitkeringen en het aan-

bod van produktiefactoren de verhouding tussen belastingtarieven, produktie en belastingopbrengst bei’nvloeden. De prikkel
tot zwart werken kan sterker zijn dan de marginale belastingvoet
zou doen verwachten als een baan in het officiele circuit iemand
uitsluit van zekere overheidsuitkeringen die men wel kan krijgen

als men zwart werkt. Overigens is het mogelijk een regeling te
ontwerpen waarbij overheidsuitkeringen uitsluitend ten goede

komen aan werknemers in het witte circuit (bij voorbeeld een
pensioenvoorziening die op bijdragen is gebaseerd). Dergelijke
regelingen zouden het effect van het verlagen van de effectieve

marginale belastingvoet op het aanbod van arbeid verminderen.
De manier waarop de overheid geld uitgeeft is klaarblijkelijk een

factor waarmee men ter dege rekening dient te houden bij een
uitgebreide analyse van de onderhavige problematiek.

Bij de resultaten die we hier geven, gaan we er impliciet van
uit dat de regering de belastingopbrengst herverdeelt naar maatstaven die niets uitstaande hebben met het aanbod van produk1250

3) A. H. E. M. Wellink, De inkomenselasticiteit van het Nederlandse belastingstelsel.

en een aannemelijke waarde. Broesterhuizen 4) schat de verhou-

ding tussen ongemeten en gemeten bnp op ten minste 2%, hetgeen betekent dat het gemeten bnp 98% zou bedragen van het totale bnp. We hebben Broesterhuizens methode ook gebruikt om
de aannemelijke en hoogste waarden (9% en 15%) voor de verborgen economic te verkrijgen. Deze waarden zijn berekend door
de veronderstellingen van zijn berekeningsmethode zo te wijzigen dat er geringe bedragen van ongemeten inkomen voorkwa-

men in bepaalde calegorieen die volgens hem volmaakt gemeten
waren.
In label 1 presenteren wij onze schatting van de gemiddelde

In label 2 slaan vermeld de maximale belaslingopbrengslen
die in 1979 hadden kunnen worden ge’ind onder alternatieve veronderstellingen over de aanbodelaslicileil, de progressie en hel
zwarte circuil. Zo had onder onze meesl aannemelijke veronderslellingen in 1979 een maximale opbrengsl van f. 177 mrd.uit de
Nederlandse economie kunnen worden verkregen. Dat is 24%
meer dan de werkelijke opbrengst. Zou daarentegen het aanbod
zeer elastisch zijn en zouden onze andere piausibele voorwaarden gelden, dan was de belastingopbrengsl reeds op haar maximum in 1979. In hel inelaslische geval is er nog ruimte voor een

voelen illuslreert hoe belangrijk het is parameters nauwkeurig te

slijging van de belaslingopbrengsl mel 36% lol een lop van f. 194
mrd.
Hel model is gespecificeerd in reele lermen, en houdl geen rekening mel de naluurlijke loename van hel aanbod van arbeid.
Men moel er zich daarom van onthouden de uitkomsten voor de
belastingopbrengst geldig te verklaren voor toekomstige jaren,
waarin de inflatie en de economische groei de belastinggrondslag
vermoedelijk zowel nominaal als reeel zullen doen toenemen.
Wanneer dat gebeurt zullen de maximale opbrengstramingen die
van label 2 le boven gaan. Het inflatie-effect noodzaakt ons toekomstige projecties van de belastingopbrengst naar boven bij te

meten, wil men de gevolgen van verschillende belaslingpolitieke

stellen mel het bedrag van de inflatie; hel reele groei-effecl

maatregelen op belastingopbrengst en produklie kunnen vaslslellen.

dwingl ons de geschatte belaslinggrondslag le corrigeren voor de
groei van hel nalionale inkomen uil andere hoofde dan wijzigin-

belastingvoet die, onder verschillende veronderstellingen over de
elasticiteiten aan de aanbodkant, de progressie van het belaslingstelsel en de omvang van de officialize economie, de belastingopbrengsl zou maximaliseren. De opbrenslmaximaliserende belas-

lingvoel loopl van een maximum van 97% bij melastisch aanbod, regressieve belastmgen en een geringe verborgen economie,
lol een minimum van 40% bij een zeer elastisch aanbod, zeer
progressieve belastingen en een aanzienlijke verborgen economie. Dit grole bereik van opbrengstmaximaliserende belasting-

gen in de belaslingsfeer.

Tabel I. Drie alternatieve schattingen van het Nederlandse gemiddelde belastingtarief in 1979 waarbij de belastingopbrengst

maximaal is

Tabel 2. Geschatte maximale belastingopbrengst in mrd. gld.
over 1979 onder drie verschillende veronderstellingen ten aanzien van aanbodelasticiteiten, belastingprogressie en omvang

van het zwarte circuit a)
Inelastisch

Aanbod-effect

Hogeelasticiteit

Piausibele eiasticiteit

Aanbodelasticiteit
9

15

2

9

15

2

9

15

licht regrcssief

0,97

0,87

0,83

0,91

0,83

0,79

0,53

0,51

0,50

plausibel
progressief

V

0.84

0,77

0,73

0,80

0,73

0,69

0,46

0,44

0,44

sterker
progressief

0.77

0,70

0,68

0,73

0,67

0,64

0,42

0,41

Plausibel elastisch

Sterk elastisch

194

177

144

Licht regressief

Plausibel progressief

Sterker progressief

Belastingopbrengst . . . . . . .

175

177

173

Omvang van het zwarte circuit

2

Inelastisch

2%

9%

15%

Belastingopbrengst . . . . . . .

Omvang van het zwarte
circuit in procenten van
het gemeten bnp

195

177

167

Belastingopbrengst . . . . . . .
Belastingprogressie

0,40

1
1
a.

Onze meesl aannemelijke waarde voor de belaslingvoel die de

a) Bij alle simulaties zijn alle parameters behalve de te varieren parameter op de meest piausibele
waarde gezet.

opbrengsl maximaliseert, is 73%, de waarde die midden in label 1

is vermeld bij onze redelijkste veronderslellingen. Op basis van
deze schatting ziet het ernaar uil dal Nederland, mel een gemiddelde belaslingvoet van rond de 53% in 1979, flink aan de lin-

kerkanl van de top van zijn Laffer-curve blijft. Men moet niet
vergelen dal deze uilkomslen berusten op de gevolgen van gelijke
wijzigingen van alle belastingtarieven. Wellicht is het mogelijk

Tabel 2 laal ook de gevolgen zien van diverse veronderstellin-

gen len aanzien van de belaslingprogressie voor de maximale opbrengsl. Celeris paribus geldl dat, hoe regressiever het belaslingslelsel is, hoe hoger de opbrengsl kan zijn. Dal is slechls een andere formulering voor de gebruikelijke afweging lussen billijk-

de opbrengst le verhogen door de voet te verlagen voor bepaalde

heid en doelmaligheid. Waarom ons model deze afweging impli-

inkomensgroepen die de lop van hun Laffer-curve gepasseerd

ceert is eenvoudig aan le geven. De marginale belastingvoet
bemvloedt de belastinggrondslag in het model, maar het produkt
van de gemiddelde belastingvoet en de belastinggrondslag levert

zijn. Onze uilkomslen beperken zich tot geaggregeerde schattin-

gen. Bij een meer verfijnde benadering zou het model naar inkomensklassen kunnen worden gesplitst. Als prijsdicriminerende
monopolist zou de regering een hogere opbrengst kunnen beha-

len door de strucluur van de belaslinglarieven te differenlieren
voor verschillende inkomensgroepen dan door haar beleid te beperken tol verlagingen of verhogingen over de gehele linie.
De uitkomsten van label 1 zijn gebaseerd op een specificalie
van de belaslingopbrengstfunclie waarin de progressiefactor con-

slanl is. Als we Laffer-curven simuleren voor een specificatie
van de belaslingopbrengslfunclie mel dalende progressiefaclor,

dan loopt de opbrengstmaximaliserende belastingvoel slechls
van een hoogsle waarde van 92% lol een laagsle van 47%, afhankelijk van de paramelers van hel model. Passen we deze specificatie toe op de belastingopbrengslfunclie, dan stijgl de opbrengstmaximaliserende voel lol 78% in hel meesl aannemelijke

geval. In de bespreking die hieronder volgl, zullen we ons beperken lot de specificalie mel een dalende progressiefaclor. De belangrijksle conclusie uil de resullaten in label 1 is dal de opbrengstmaximaliserende belastingvoet lager zal zijn naarmate:
— het aanbod van factoren elaslischer is;

— hel belaslingslelsel progressiever is; en
— de officieuze economie groler is.
ESB 24-11-1982

de opbrengst. Daar een lagere marginale voet samengaat met dezelfde gemiddelde voet in een minder progressief systeem, wordt

diezelfde gemiddelde voet in het minder progressieve geval toegepast op een grotere belastinggrondslag.

Op het eerste gezicht schijnen de opbrengstmaxima voor verschillende veronderstellingen t.a.v. de belastingprogressie in label 2 in tegenspraak mel deze Iheorelische redenering. Hel lichlelijk regressieve geval heeft een lagere maximale opbrengst (nl.
f. 175 mrd.) dan het piausibele progressieve geval (nl. f. 177
mrd.) omdal de voorkeurparameler voor de omzel uil hel witte
circuit in het eerste geval op een lagere waarde is gezet. Dat is gedaan omdat een omvang van hel zwarte circuil van 9% van hel
gemelen bnp en een lagere marginale belastingvoet in het regressieve geval een geringere voorkeur voor witle goederen en dien-

4) G. A. A. M. Broesterhuizen, The unobserved sector and the national

accounts in the Netherlands, paper gepresenteerd op de International
Conference on the Unobserved Economy, Netherlands Institute for Advanced Study, Wassenaar, juni 1982.

1251

sten impliceren dan in het aannemelijke progressieve geval. Zo
groeit het zwarte circuit relatief sterker als de belastingopbrengst

wordt gemaximaliseerd in het regressieve geval dan in het progressieve geval. Deze naar verhouding snellere groei van het
zwarte circuit weegt ruim op tegen het feit dat de marginale be-

lastingvoet voor elke gemiddelde belastingvoet lager is in het regressieve stelsel. Kortom, de ,,ceteris paribus”-voorwaarde is geschonden: zouden we de voorkeursparameter in beide gevallen
constant houden, dan zou in het regressieve geval de maximale

opbrengst hoger zijn. De belangrijkste conclusie die uit label 2 te
trekken is, luidt wellicht dat efFecten die via het aanbod en het
zwarte circuit lopen, waarschijnlijk meer invloed hebben op de

maximale belastingopbrengst dan de veronderstelde variatie in
de progressie van de belastingstelsels.

Hoewel uit onze resultaten valt op te maken dat de belastingopbrengst in Nederland de top van de Laffer-curve op een of andere wijze waarschijnlijk nog niet is gepasseerd, mag men deze

conclusie niet als argument gebruiken om de belastingen te verhogen. Men kan zich moeilijk indenken dat het maximaliseren
van overheidsinkomsten op een of andere wijze ,,optimaal” beleid zou zijn. Andere maatstaven en doeleinden dan de hoogte
van de overheidsinkomsten dienen in de beschouwing te worden

betrokken.
Figuur 1 illustreert de gevolgen van het verhogen van de geag-

gregeerde belastingvoet van 1979 tot de uit het model afgeleide
opbrengstmaximaliserende voet. Het onderste deel van de figuur
laat de Laffer-curve zien zoals die door het model wordt gesimu-

leerd onder onze meest aannemelijke voorwaarden. Het verhogen van de gemiddelde belastingvoet van 53% naar 78% doet de

opbrengst stijgen van f. 143 mrd. tot f. 177 mrd., een netto toename van f. 34 mrd.

Figuur 1. Aanbod- en zwarte-circuiteffect van maximalisatie van
de belastingopbrengst onder de veronderstelling dat de omvang
van het zwarte circuit 9% van het gemeten bnp is, 1979
Produktie
in mrd.
*Ӊۢ

32.’
300
AB = produktieveriies bij
een belastingverhogmg
met DG = f. 22 mnj.

280
260

CD = dating van de gemeten
produktie a.g.v een
belastingverhoging
met DG = f. 43 mrd.

240
220

CD – AB = toename’
het zwarte circuit

a.g.v. een belastingvcrhoginB met DG
= f. 21 mrd.

200

Conclusies
Onze uitkomsten maken een aantal zaken duidelijk. De belas-

180

160
140 Gemeten
produktie

120

0.8
0.9
I “^
Gemiddeld belastingtarief

BelastingEF = opbrengststijging a.g.v.
_ belastingvcrhoging

0.53

0.6

0.7

0.78

0.9

I “^

1979

Gemiddeld belastingtarief

1252

De bovenste helfjl van de figuur toont het effect van deze belastingverhoging op de totale en de in het bnp gemeten produktie. De horizontale lijn bij f. 322 mrd. geeft het potentiele niveau
van de totale produktie weer dat het model oplevert bij een belastingvoet van 0. Naarmate de belastingvoet stijgt, daalt de totale omzet, in overeenstemming met de betrekkelijk geringe aanbodelasticiteit die wij aannemelijk achten. De verticale afstand
tussen de lijnen van de potentiele en de totale produktie laat zien
dat er steeds meer produktie verloren gaat naarmate de belasting
stijgt. Een deel van de produktiedaling valt toe te schrijven aan
de toeneming van de vrije tijd en het teruglopen van de investeringen, maar een ander deel wordt veroorzaakt door een verschuiving naar transacties buiten de markt om, naar werk binnen het gezin en naar de ruilhandel. De verticale afstand AB
meet het totale produktieverlies voor de hele economic wanneer
de belastingen worden verhoogd tot het peil van de maximale
opbrengst. Dit verlies bedraagt f. 22 mrd.
De curve onder de totale-produktiecurve geeft de gemeten
produktie weer als een functie van de gemiddelde belastingvoet.
De verticale afstand tussen deze twee curven bij een willekeurige
belastingvoet is de omvang van het zwarte circuit die het model
aangeeft bij de desbetreffende belastingvoet. De afstand CD is de
verkleining van het witte circuit die zou optreden als de belastingen zouden worden verhoogd tot het niveau waarbij de opbrengst maximaal is. Die dating zou f. 43 mrd. bedragen. Aangezien het totale produktieverlies slechts f. 22 mrd. bedraagt, is
het verschil van f. 21 mrd. de toeneming van het zwarte circuit
als gevolg van de gestegen belastingtarieven.
Hoewel op het eerste gezicht de mogelijke extra belastingopbrengst van f. 34 mrd. aantrekkelijk lijkt, is het niet waarschijnlijk dat de voordelen van deze stijging opwegen tegen de kosten
van een produktieverlies van f. 22 mrd. en een vlucht van economische activiteit in het zwarte circuit ter waarde van f. 21
mrd. Opmerkenswaard is dat in dit voorbeeld het aanbod- en het
zwarte-circuiteffect ongeveer even groot zijn.
We hebben benadrukt dat het model bezwaarlijk kan worden
gebruikt om projecties, ex post of ex ante, te maken vanwege het
buiten beschouwing laten van de efFecten van inflatie en economische groei. Het is evenwel interessant om na te gaan wat er
met het zwarte circuit gebeurt als de belastingen stijgen. Stijgt
b.v. de belastingvoet van 40%, — ongeveer het gemiddelde tarief
voor Nederland in 1967 – tot 53% – het tarief voor 1979 – dan
kunnen we een toeneming van het zwarte circuit afleiden van ca.
f. 5 mrd., wat neerkomt op een stijging van het zwarte aandeel
in de totale produktie van 7% tot 9%. Deze stijging wordt uitsluitend veroorzaakt door het belastingeffect. Als er bovendien een
verschuiving in de voorkeur voor zwarte goederen en diensten
zou optreden, zou het verlies in gemeten produktie aanzienlijk
groter zijn dan ons model voorspelt.

tingopbrengst die in een volkshuishouding kan worden geind is
sterk afhankelijk van verscheidene structurele kenmerken van
die volkshuishouding. Dat zijn in de eerste plaats de aanbodelasticiteit, de bereidheid om actief te zijn in het zwarte circuit,
en de progressie van het belastingstelsel. Een belangrijk additioneel kenmerk, dat wij echter niet uitdrukkelijk hebben geanalyseerd, is de uitgavenkant van het flscale beleid. Impliciet zijn wij
ervan uitgegaan dat overheidssubsidies het aanbod van arbeid en
kapitaal aanmoedigen noch tegengaan. In werkelijkheid zijn er
voorbeelden te geven van beleidsprogramma’s die beide doen.
Daarom zal een vollediger analyse pas kunnen worden uitgevoerd als in het model rekening wordt gehouden met de specifieke efFecten van de wijze waarop de overheid haar geld besteedt.
Wij willen er de nadruk op leggen dat de numerieke schattingen die wij hebben gegeven, wel illustreren hoe belangrijk de verschillende efFecten voor de belastingopbrengst zijn, maar dat ze
niet mogen worden beschouwd als nauwkeurige voorspellingen
voor beleidsdoeleinden. Uit de gevoeligheidsanalyse die wij hebben uitgevoerd, blijkt dat om de opbrengst nauwkeurig te voorspellen preciezere metingen nodig zijn van de aanbodelasticiteiten van kapitaal en arbeid, van de omvang van het zwarte circuit
en van de progressie van het belastingstelsel.

schattingen, kan uit onze meest aannemelijke specificatie van

meters van het model en de marginale belastingvoet, t’. Het resultaat is

het model worden opgemaakt dat Nederland de top van zijn Laf-

Y = c(l-t’) m

Ondanks dit voorbehoud ten aanzien van onze numerieke

fer-curve in 1979 nog niet voorbij was. De resultaten geven ook
aan dat met een beleid van belastingopbrengstmaximalisatie een
aanzienlijk verlies aan omzet en een flinke groei van het zwarte

waarin c een functie van de diverse parameters is, en m alleen
afhangt van de Cobb-Douglas-coefficient a, en de aanbodelasti-

circuit gepaard gaan. Tenzij het uitgeven van een extra gulden

citeiten /} en 5). In feite weegt m de elasticiteiten van het factor-

door de overheid voordelen brengt die ruimschoots opwegen te-

aanbod overeenkomstig de relatieve bijdrage van elke factor ge-

gen het heffen van een extra gulden aan belasting, is het dan ook
niet waarschijnlijk dat het verhogen van de belastingvoet tot
dicht in de buurt van de maximale opbrengst maatschappelijk
gezien wenselijk beleid is. Bovendien valt uit de uitkomsten af te
leiden dat het zwarte-circuiteffect in omvang te vergelijken is
met de uitholling van de belastinggrondslag die het aanbodeffect

geven de produktiestructuur. We zullen m de geaggregeerde
aanbodelasticiteit noemen.
Als m nul is, is het geaggregeerde aanbod inelastisch ten opzichte van de marginale belastingvoet. Hoe elastischer de totale
produktie is met betrekking tot de marginale belastingvoet, hoe
meer de belastinggrondslag zal worden uitgehold door verhogingen van de marginale belastingvoet. Als die uitholling aanzienlijk is, kan belastingverhoging zelfs tot een geringere totale belastingopbrengst leiden.
Het tweede deel van het model wordt beschreven in de vergelijkingen (6) t/m (8). Deze vergelijkingen verdelen de totale om-

van hogere belasting vormt.
Edgar L. Feige
Robert T. McGee

zet tussen het witte en het zwarte circuit, waarbij we aannemen

Modelspecificatie
I. Bepaling van het nationaal inkomen
Produktiefunctie

(1)

Vraag naar arbeid

w = FL

(2)

Vraag naar kapitaal

r = FK

(3)

dat de officiele produktie wordt belast volgens de marginale belastingvoet, t’, en dat de zwarte producenten de belasting ontduiken. Vergelijking (6) weerspiegelt de relatieve voorkeur van
de representatieve enkeling voor de goederen en diensten uit het
witte circuit. Als A = 1, is er een absolute voorkeur voor de
voortbrengselen van de officiele economic en zal er geen officieuze economie zijn (d.w.z. y = 1, waarin y het aandeel van de
gemeten produktie in de totale produktie voorstelt, YO = yY en
Y u = (1 -}>)Y). In het algemeen zal y tussen nul en een liggen.
Een lage waarde zou overeenkomen met een grote voorkeur
voor de produktie van het zwarte circuit.
Vergelijking (7) is de inkomensrestrictie voor iemand die kiest

Aanbod van arbeid

(4)

Aanbod van kapitaal

(5)

II. Verdeling van inkomen tussen de
waargenomen en de verborgen sector

tussen wit en zwart geproduceerde goederen en diensten. We beschouwen de produktie van het witte circuit als de numeraire,
en nemen aan dat de marginale zwarte produktie concurrerend
geprijsd is. Op dat punt bestaat een factorkostenvoordeel van t’
ten opzichte van de officiele produktie 5).
Wanneer we (6) maximeren onder de inkomensrestrictie (7),
krijgen we de eerste-ordevoorwaarde (8). Deze laat zien dat het
aandeel y van de gemeten produktie in de totale produktie stijgt
met A en daalt wanneer t’ stijgt. Naarmate de belastingen stijgen.
neemt het relatieve prijsvoordeel van het zwarte circuit toe.

Nutsfunctie

U = a YO • YJT

(6)

Inkomensrestrictie

I-Y0-(l-t’)Yu:

(7)

Eerste-ordevoorwaarde

(8)

Gemeten inkomen

(9)

III. Belastingopbrengstfunctie
Constante progressiefactor

(NTY0 constant)
of

Dalende progressiefactor
(p constant)

T = 0Y0NTY0

(lOa)

T = Y0 – dY0p

De vergelijkingen (1) t/m (5) bepalen de totale produktie, vergelijkingen (6) en (7) het percentage van de totale produktie dat
in de belastinggrondslag terecht komt. De vergelijkingen (lOa)
en (lOb) laten twee alternatieve manieren zien om de verhouding tussen totale belastingopbrengst en belastinggrondslag voor
te stellen. In Vergelijking (lOa) wordt aangenomen dat de elasticiteit NTY0 van de belastingreserves T ten aanzien van de belastinggrondslag Y0 constant is. NTY0 is ook de ratio t’/t tussen de
marginale en de gemiddelde belastingvoet. In Vergelijking (lOb)
wordt aangenomen dat de ratio p = (l-t’)/(l-t) constant is. Is
dit het geval, dan kan de ratio t’/t dalen tot 1 als in een progressief systeem de belastingvoet stijgt.

(lOb)

Vergelijking (1) brengt de totale produktie, Y, in verband met
de geaggregeerde hoeveelheden arbeid en kapitaal door middel
van een Cobb-Douglas-produktiefunctie. De vergelijkingen (2)
en (3) relateren de bruto reele opbrengsten van arbeid, w, en
kapitaal, r, aan hun respectieve marginale produkten, t.w. de

5) In een meer gedetailleerde versie zouden de vergelijkingen (1) t/m (5)

kunnen worden gedesaggregeerd tot 10 vergelijkingen, vijf voor de waargenomen en vijf voor de niet-waargenomen sector. Beide sectoren zouden

kunnen worden geaggregeerd door aan te nemen dat de produktiefunctie
voor beide sectoren identiek is. Als dat het geval is en de produktiefactoren zijn mobiel tussen beide sectoren, dan vallen de twee-sectormodellen

vraagcurven voor factorinputs. De vergelijkingen (4) en (5) zijn
respectievelijk de factoraanbodvergelijkingen voor arbeid, L, en
kapitaal, K, 5 is de elasticiteit van het arbeidsaanbod en /J de
elasticiteit van het kapitaalaanbod met betrekking tot de marginale opbrengst na belasting.
Uit de vergelijkingen (1) t/m (5) kan voor de totale produktie

binnen onze specificatie. Een andere manier om het model te bezien is
aan te nemen dat het zwarte circuit eenvoudigweg het resultaat is van een
zeker percentage van de produktie (1 – y) dat ,,buiten de boeken” wordt
gehouden. In dat geval hebben we een een-sectorenmodel waarin produ-

een functie worden afgeleid in termen van de structurele para-

verwachte-boete-opbrengst vanwege belastingontduiking.

ESB 24-11-1982

centen/consumenten de verdeling tussen opgegeven en niet-opgegeven in-

komen optimaliseren. A geeft dan de risicogeneigdheid weer en t’ bevat de

1253

Auteurs