Ga direct naar de content

Een historisch perspectief op de kosten van een vluchteling

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: maart 16 2016

Asielzoekers en vluchtelingen kosten – zeker op de korte termijn – geld. Hoe hoog de kosten van opvang zijn, en of deze op den duur ook baten genereren, hangt af van het menselijk kapitaal van vluchtelingen en de mate waarin ze de gelegenheid krijgen om deze te gelde te maken.

198Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
ESB Vluchtelingenspecial
Een historisch
perspectief op de kosten van een vluchteling
VLUCHTELINGENSPECIAL
I
n de huidige, zeer gepolariseerde, discussie over
de opvang van vluchtelingen wijzen degenen die
hun aantal zo klein mogelijk willen houden of de
grenzen helemaal willen sluiten vaak op de hoge
kosten. De meest simplistische variant van dit ar –
gument is die van de directe substitutie: iedere euro die je
aan een asielzoeker spendeert, kun je niet aan iets anders
uitgeven. Met name Geert Wilders van de PVV gebruikt
deze ‘logica’ om vooral de minder bedeelde Nederlandse
kiezers te mobiliseren. De opvang van een asielzoeker bete –
kent dat je moeder geen plek krijgt in het verzorgingstehuis
en de sociale huurwoning die aan een vluchteling wordt
toegewezen, betekent dat een Nederlander langer op de
wachtlijst moet staan. Zo op het eerste gezicht is hier geen
speld tussen te krijgen, totdat je bedenkt dat niet vluchte –
lingen bepalen hoe de welvaart wordt verdeeld, maar de po –
litiek. Anders gezegd, door andere politieke keuzes te ma –
ken, bijvoorbeeld meer vermogensbelasting à la Piketty en
daarmee meer sociale woningen bouwen, hoeven die twee
belangen niet per se te botsen. Maar ook andere politieke partijen wijzen bezorgd op
de kosten. Zo houdt Halbe Zijlstra van de VVD al maan –
den vol dat onze verzorgingsstaat en onze collectieve wel –
vaart onder de druk van tienduizenden asielzoekers dreigt te bezwijken. Om te bepalen of hij een punt heeft, is het
goed om naar het verleden te kijken. Want dit is niet de eer

ste keer dat Nederland te maken heeft met grote aantallen
asielzoekers. Hoe hebben we dat in eerdere gevallen aange –
pakt? En hoe kunnen we ervoor zorgen dat vluchtelingen
zo snel mogelijk zelf een bijdrage aan de samenleving gaan
leveren? Of, nog beter, dat hun komst en vestiging in onze
samenleving op den duur wellicht zelfs tot baten leidt? Dat
zijn de vragen die ik in deze bijdrage hoop te beantwoorden
aan de hand van een kort overzicht van de verschillende
groepen vluchtelingen die zich vanaf de Eerste Wereldoor –
log aan de Nederlandse grens hebben gemeld.
DE GROOTE OORLOG
Op 4 augustus 1914 vielen de Duitse legers het neutrale
België binnen, in de hoop snel naar aartsvijand Frankrijk
door te kunnen stoten en zo de gevreesde Maginotlinie in
de Elzas te omzeilen. Elf dagen later stak koningin Wil –
helmina de zuiderburen een hart onder de riem. Vluchte –
lingen waren van harte welkom, hoewel ze waarschijnlijk
nooit gedacht had dat er zo veel zouden komen. De bele –
gering van Antwerpen veroorzaakte een enorme uittocht
van 40.000 soldaten en zo’n een miljoen burgers naar Ne –
derland, van wie er uiteindelijk 100.000 tot eind 1918 zou
blijven. De regering reageerde iets minder enthousiast en
liet de opvang aanvankelijk, geheel in de geest van de tijd,
over aan particuliere, vaak kerkelijke, opvangcomités en
vermogende burgers. Onder de bevolking was de empathie
overweldigend en er kwamen onmiddellijk massale inza –
melingen van kleding en geld op gang. Hoewel in de zui-
delijke provincies tal van gezinnen Belgische vluchtelingen
in huis namen, waren de aantallen eenvoudig weg te groot.
En toen het duidelijk werd dat het verblijf van de Belgen
niet tijdelijk was en jaren zou kunnen duren, kwam de staat
ook in actie. Vooral voor degenen die niet bij particulieren
terechtkonden en weinig geld hadden, werden er door het LEO LUCASSEN
Onderzoeksdirecteur
van het Internatio-
naal Instituut voor
Sociale Geschiede-
nis en hoogleraar
aan de Universiteit
Leiden
Asielzoekers en vluchtelingen kosten – zeker op de korte termijn –
geld. Hoe hoog de kosten van opvang zijn, en of deze op den duur
ook baten genereren, hangt af van het menselijk en culturele ka –
pitaal van de nieuwkomers, de stand van de economie en in welke
mate vluchtelingen de gelegenheid krijgen om hun menselijke ka –
pitaal te gelde te maken.
ESB Vluchtelingenspecial

199Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
Vluchtelingenspecial ESB
0
1
0 .0 00
2
0 .0 00
3
0 .0 00
4
0.0 00
5
0 .0 00
6
0 .0 00
1 9 71 19 76 19 81 19 86 19 91 19 96 2001 2006 2011
hele land kampen gebouwd. Die kosten nam de staat voor
zijn rekening , maar verreweg het meeste geld werd door de
vluchtelingen zelf en daarnaast door de bevolking opge –
bracht, ingezameld door allerlei, meestal kerkelijke, comités
(De Roodt, 2000). Omdat aan het einde van 1918 vrijwel alle vluchtelin –
gen weer naar huis vertrokken, viel de balans van kosten en
baten van de opgevangen Belgen waarschijnlijk niet erg ne –
gatief uit. Al die mensen moesten eten, gehuisvest worden
en een belangrijk deel betaalden ze bovendien zelf. Kort –
om, die 100.000 blijvers zullen een aardige impuls aan de
economie hebben gegeven. Bovendien vond een deel van
hen vanaf 1916 werk, want door de mobilisatie kampten
sectoren zoals de metaal met grote tekorten.
JOODSE VLUCHTELINGEN
In de casus van de Joodse vluchtelingen, in de jaren dertig ,
zien we overeenkomstige patronen, met als verschil dat de
regeringen-Colijn het liefst niemand hadden toegelaten.
Joodse vluchtelingen waren ongewenst en degenen die toch
over de grens wisten te komen, waren op zichzelf en de Ne –
derlands-Joodse gemeenschap aangewezen, die slechts één
procent van de toenmalige bevolking uitmaakte (Van Eijl,
2005). Met andere woorden, deze ongewenste vluchtelin –
gen, van wie er zich uiteindelijk tussen 1933 en 1940 zo’n
35.000 in Nederland zouden vestigen, kostten de Neder –
landse staat geen cent. Zelfs het opvangkamp Westerbork,
gebouwd in 1938, werd volledig gefinancierd door Joodse
Nederlanders, die daarvoor ruim een miljoen gulden neer –
telden, wat gelijkstaat aan twintig miljoen euro in onze tijd.
Kijken we naar de samenstelling van deze groep vluchte –
lingen, dan blijkt dat ze juist meer baten dan kosten gene –
reerden. Een deel van hen waren namelijk succesvolle on –
dernemers en verplaatsten hun bedrijven naar Nederland.
Met name in Amsterdam zorgden Duitse bontmakers en
textielbedrijven voor nieuwe werkgelegenheid. Lang heb –
ben de Joodse vluchtelingen en hun gastheren hier niet van
kunnen profiteren, want met de inval van de Duitse legers
in mei 1940 was hun lot bezegeld en werden de vluchtelin –
gen, samen met hun Nederlandse geloofsgenoten, naar de
vernietigingskampen afgevoerd.
DISPLACED PERSONS EN HONGAREN
Na de Tweede Wereldoorlog was er een enorme vluchte –
lingencrisis, met tientallen miljoenen Europeanen die niet
meer naar huis terug wilden of konden. De meesten van
hen zaten in zogeheten Displaced Persons-kampen, hopend
op landen die hen op wilden nemen. Nederland was hier
zeer terughoudend in. De naoorlogse regeringen waren
ervan overtuigd dat het land overbevolkt was en stuurden
juist aan op emigratie, waaraan uiteindelijk bijna een half
miljoen Nederlanders gevolg zou geven. Uiteindelijk wer –
den er zo’n 10.000 vluchtelingen uit de Duitse kampen
toegelaten, maar die werden wel zorg vuldig geselecteerd.
Alleen degenen met beroepen waaraan er een tekort was
in Nederland, zoals mijnwerkers, hadden een kans. En dan
moesten ze ook nog beloven dat ze minimaal vijf jaar in de
voor hen bestemde sector zouden blijven werken. Zo niet,
dan konden ze weer teruggestuurd worden naar de opvang –
kampen (Lucassen en Lucassen, 2011). Iets dergelijks zien we ook bij de Hongaarse vluchte

lingen in 1956. Van de 225.000 Hongaren die na de mis-
lukte opstand tegen het communistische regime hun land
verlieten, nam Nederland er uiteindelijk 3.000 op. Veel
minder dan je op grond van het grote enthousiasme voor de
opvang onder de Nederlandse bevolking zou verwachten.
Naar buiten toe, front stage , sloot de regering zich bij die
gastvrije opstelling aan, maar back stage kregen de ambtena –
ren die met de selectie belast waren de opdracht de aantal –
len zo klein mogelijk te houden en – net als bij de displaced
persons – alleen bepaalde beroepsgroepen toe te laten (Ten
Doesschate, 2007). In beide gevallen achtte de Nederlandse
staat dus vooral economische baten belangrijk, en zijn er
vraagtekens te zetten bij zijn weinig humanitaire motieven.
Zeker, omdat die staat in 1951 het Vluchtelingenverdrag
van Genève had ondertekend, waarmee Nederland zich
verplichtte vluchtelingen dezelfde sociale en economische
rechten te geven als de eigen staatsburgers. Beperkte het
verdrag in 1951 zich nog tot Europeanen, sinds 1967 geldt
het voor asielzoekers uit de hele wereld. Het is dus niet zo
dat het verdrag niet met zijn tijd is meegegaan.
VLUCHTELINGEN EN DE VERZORGINGSSTAAT
Met het Vluchtelingenverdrag en de in de jaren zestig en
zeventig opgetuigde verzorgingsstaat, breekt er een geheel
nieuwe periode aan. Hoewel de aantallen asielzoekers tot in
de jaren tachtig bijzonder gering blijven (figuur 1), zien we
een verschuiving in de verantwoordelijkheid van individu –
ele burgers en maatschappelijke organisaties naar de staat.
En die staat draait aan het einde van de twintigste eeuw
uiteindelijk op voor vrijwel alle kosten. Op (nationaal)
macroniveau maakt dat weliswaar niet uit, maar de direc-
te band tussen burgers die uit eigen wil geld doneren aan
vluchtelingen, zoals bij de Belgen, is daarmee verleden tijd.
Of die grotere afstand tussen burgers en vluchtelingen het
draag vlak negatief beïnvloedt, is onduidelijk, getuige ook
de grote toevloed aan vrijwilligers in 2015 van organisaties
zoals het Rode Kruis en Vluchtelingenwerk Nederland.
Bron: CBS
Asielinstroom in Nederland, 1971–2015¹FIGUUR 1
¹ Het verschijnsel ‘asielzoeker’ bestaat sinds 1951, maar aanv
ankelijk was de instroom van
asielzoekers verwaarloosbaar klein

200Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
ESB Vluchtelingenspecial
0
20
.000
4
0.0 00
6
0 .0 00
8
0 .0 00
1
0 0.0 00
1
20 .000
1
4 0.0 00
1
6 0 .0 00
1
8 0 .0 00
20
0.0 00 Aantal personen
1991-1995 1996-2000 2001-2005 2006-2010 2011-
nov. 2015
B alk a n e n r e st O ost-E uro paM id den-O oste n e n N oord-A frik a
Syrië
Joegoslavië Afghanistan Somalië
Golfoorlogen Eritrea
Zuid- en Zuidoost-AziëSub-Sahara-Afrika Ho
orn v a n A fr ik aR est
VLUCHTELINGEN IN DE JAREN NEGENTIG EN NU
Als we willen weten wat we van de huidige asielzoekers
kunnen verwachten in termen van kosten en baten, dan is
een vergelijking met de jaren negentig nuttig. Het verschil
met nu zijn niet zozeer de aantallen. In het laatste decen –
nium van de twintigste eeuw kwamen er zelfs aanmerkelijk
meer dan in de afgelopen vijf jaar, en de meesten uit de –
zelfde regio’s. Maar ook qua herkomst zien we meer over –
eenkomsten dan verschillen (figuur 2).
Destijds kwam een op de vier uit het voormalige Joe –
goslavië, maar ook toen al was de meerderheid afkomstig
uit het Midden-Oosten (Iran, Irak en Afghanistan) en
de Hoorn van Afrika (Somalië). De vluchtelingen in de
jaren negentig zijn dus bij uitstek een geschikte casus om
de claims van politici dat ‘we’ het niet aankunnen te toet –
sen. Figuur 2 laat zien dat de aantallen in dat decennium
aanzienlijk hoger lagen dan in de afgelopen vijf jaar, zo’n 35.000 gemiddeld per jaar en dat tien jaar lang. Willen we
dat niveau in de jaren tien van deze eeuw evenaren dan zou

den er zich de komende vijf jaar gemiddeld per jaar 45.000
asielzoekers en ‘nareizigers’ moeten melden. Dat is heel wel
mogelijk, en misschien komen er nog wel meer, maar zover
is het nog niet. Als Halbe Zijlstra en anderen gelijk hebben,
dan zou Nederland er twintig jaar geleden zeker aan zijn
bezweken, quod non. De volgende vraag is dan wat die circa 350.000 asiel –
zoekers hebben gekost in de jaren negentig , waarbij we
moeten aantekenen dat ongeveer een derde inmiddels Ne –
derland weer heeft verlaten, terug naar hun land van her –
komst of verder gemigreerd. Dankzij onderzoek van het
SCP (Dourleijn et al. , 2011; Gijsberts en Dagevos, 2016)
en heel recent van de WRR (Engbersen et al. , 2015) zijn
we aardig op de hoogte van hun wederwaardigheden. Waar
het gaat om hun afhankelijkheid van uitkeringen is de con –
clusie niet al te positief. Zeker in de eerste vijf jaar was de
werkloosheid, en dus uitkeringsafhankelijkheid, onder deze
groep bijzonder hoog. Pas daarna, zo laat de policy brief
van de WRR en het WODC zien, neemt de arbeidsparti-
cipatie (minimaal acht uur betaald werk) langzaam toe, tot
gemiddeld 55 procent in 2015, tegen zo’n 70 à 75 procent
onder de Nederlandse bevolking. Binnen de vluchtelingen –
populatie zijn er dan weer grote verschillen tussen aan de
ene kant Somaliërs (43 procent) en de andere kant Joego –
slaven (65 procent). De oorzaken van het achterblijven bij het Nederlandse
gemiddelde zijn divers. Vluchtelingen hebben minder goe –
de netwerken – belangrijk voor het vinden van werk – en
een deel kampt met een slechte (geestelijke) gezondheid als
gevolg van traumatische gebeurtenissen. Ook sluiten hun
diploma’s maar ten dele aan bij de vraag van de Nederland –
se arbeidsmarkt. En dan speelt discriminatie hun ook nog
eens een keer parten. Maar de belangrijkste oorzaak is de
veel te lange periode van onzekerheid in asielzoekerscentra,
die in de jaren negentig vele jaren kon duren. Jaren waar –
in zij niet mochten werken, hun skills aan waarde inboet –
ten en hun motivatie en enthousiasme navenant daalden
(Heijmans, 2005). Die lange wachttijden zijn niet alleen
het gevolg van logistieke problemen bij het ‘verwerken’
van grote aantallen asielzoekers. Het nog altijd trage inte –
gratieproces wordt ook veroorzaakt door de afhoudende
opstelling van het Ministerie van Justitie waar het beleid
al jaren is doordesemd van de mantra van de ‘aanzuigende
werking’ (Willems en Lucassen, 1990; Walaardt, 2012). De
veronderstelling hierachter is dat als je vluchtelingen te snel
integreert, dit ertoe leidt dat er dan nog veel meer komen.
Of dit effect zich voordoet, verschilt per situatie, maar in
het algemeen domineren de push-factoren (Gerard, 2014).
En zelfs als het effect zich zou voordoen, wat nooit empi-
risch is aangetoond, dan nog betalen degenen die wel ko –
men en worden erkend – en daarmee ook de Nederlandse
samenleving – daarvoor een hoge prijs. Daarom luidt het
devies om de opvang zo sober en onaantrekkelijk mogelijk
te maken, zodat anderen worden afgeschrikt. De brief van
Dijkhoff begin 2016 is hier een goede illustratie van. Een
proactief en voorlijk integratiebeleid plus arbeidsmarktbe –
geleiding past niet in dat stramien. Het gevolg is echter dat
veel vluchtelingen nooit meer aan het werk komen, dan wel
Bron: CBS
De belangrijkste herkomstgebieden van
asielzoekers, 1991–2015FIGUUR 2
de belangrijkste oorzaak
van het achterblijven op de gemiddelde
arbeidsparticipatie is de veel te lange periode
van onzekerheid in asielzoekerscentra,
die in de jaren negentig vele
jaren kon duren

201Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
Vluchtelingenspecial ESB
0
2 4
6 8
1
0
1
2
0
1
0 0.0 00
20
0.0 00
3
0 0.0 00
4
00.0 00
5
0 0.0 00
6
0 0.0 00
7
0 0.0 00
8
0 0.0 00 Aantal personen
1 9 90 19 95 2000 2005 2010 2015
A sie l (linkeras)A ussie d le r (linkeras)W erk lo osh eid (rechteras)
ver onder hun niveau. Een vernietiging dus van menselijk
en emotioneel kapitaal.
Dat het ook anders kan, laat het beleid ten aanzien
van de zogeheten Aussiedler in Duitsland zien, in zekere zin
de grootste, en vooralsnog laatste, postkoloniale immigra –
tie naar West-Europa (Bosma et al. , 2012). Na de val van
de muur maakten meer dan twee miljoen Sovjetburgers
en andere inwoners van Oostbloklanden gebruik van het
Bundesentschädigungsgesetz uit 1954 om Duits staatsbur –
ger te worden (Dietz, 2007). Het gaat hier om mensen die
geleden hadden onder de gevolgen van de Tweede Wereld –
oorlog en wier voorouders Duitse wortels hebben, zoals de
‘Wolga-Duitsers’ die in de tweede helft van de achttiende
eeuw door Katharina de Grote naar het Russische Rijk
waren gelokt om daar de landbouw een impuls te geven.
Hoewel de meesten nauwelijks of geen Duits spraken en de
lokale bevolking vaak niet op hun komst zat te wachten,
presenteerden de opeenvolgende Duitse regeringen hen als
landgenoten, die in de Sovjet-Unie systematisch waren ge –
discrimineerd en mede daarom recht hadden op terugkeer
naar de ‘Heimat’. En daar stonden uitgebreide integratie –
programma’s klaar, vergelijkbaar met die voor de repatrian –
ten in Nederland en die voor Joden die na de oorlog naar
Israël emigreerden en daar Hebreeuws moesten leren om
zich een plaats in de nieuwe samenleving te veroveren. Uiteraard kostte die integratie – taallessen, onderdak,
bijscholing , arbeidsmarktbegeleiding , uitkeringen – veel
geld, maar de resultaten zijn een stuk beter dan bij de ‘ge –
wone’ asielzoeker. Dat komt deels door het feit dat de ver –
schillen in opleiding en cultuur minder groot waren dan
met asielzoekers van elders, maar minstens zo belangrijk is
de activerende proactieve aanpak van het integratiebeleid.
Waar de Aussiedler profiteerden van een goed geoliede in –
tegratiemachine, lag dat voor vluchtelingen in Duitsland
– net als in Nederland – een stuk moeilijker. Procedures
duurden lang en het staatburgerschap was geen automa –
tisme. In de publieke perceptie van de migratie verdwenen
de Aussiedler al snel uit beeld. De term alleen al plaatste hen
buiten het migratiedebat. Overigens zien we in hun geval
dezelfde verhouding tussen front stage en back stage als
bij de Hongaren in 1956. Officieel waren ze van harte wel –
kom, maar ook in hun geval trachtten ambtenaren al snel
de groep zo klein mogelijk te houden door de criteria aan te
scherpen. Niettemin vestigden er zich vanaf 1987 in totaal
zo’n drie miljoen Aussiedler in Duitsland. Wanneer we de totale immigratie van Aussiedler en
asielzoekers in Duitsland in de afgelopen 25 jaar in ogen –
schouw nemen, en die relateren aan het niveau van de
werkloosheid, dan is de uitspraak van Angela Merkel dat
Duitsland de opvang van vluchtelingen kan en zal schaffen
zo vreemd nog niet. Zo blijkt uit figuur 2 dat de aantallen
in de jaren negentig niet alleen veel hoger waren dan in de
afgelopen vijf jaar, maar ook dat de werkloosheid destijds
op een aanzienlijk hoger niveau lag. Dat brengt ons op een andere dimensie van het kosten-
baten-vraagstuk, namelijk de relatie met de vergrijzing van
Europese samenlevingen en de bijdrage van de kinderen
van deze migranten. Wat het eerste betreft, laten demo –
grafische analyses zien dat met name landen als Hongarije,
Polen, Duitsland en Zweden in hoog tempo vergrijzen en dat hun, nu al krappe, arbeidsmarkt alleen maar krapper zal
worden. Het opnemen van asielzoekers, zeker als dat wordt
gecombineerd met een efficiënte arbeidsmarktbegeleiding ,
kan zeker op de iets langere termijn wel eens meer baten
dan kosten opleveren. Hoewel ook de huidige aantallen die
vergrijzing niet kunnen tegenhouden – migranten mogen
dan jonger zijn, ook zij worden ouder en passen hun kin

dertal snel aan aan het Nederlandse gemiddelde – kan de
arbeidsmarkt er in de tussentijd wel degelijk van profiteren.
Bovendien dragen werkende migranten bij aan het sociale
stelsel door het betalen van premies en – last but not least
– aan de pensioenvoorziening. Deze baten gelden zeker in
landen waarin het overgrote deel van het pensioen via een
omslagstelsel wordt opgebracht, zoals Duitsland. Of de rekensom voor kinderen van migranten gunsti-
ger uitvalt, hangt af van het menselijk kapitaal van hun ou –
ders. Dat varieert bij vluchtelingen sterk. Kijken we naar de
jaren negentig , dan zien we dat met name Iraniërs overwe –
gend hoog waren opgeleid, terwijl Somaliërs, komend uit
een land waar de samenleving en het onderwijssysteem al
veertig jaar in puin ligt, juist heel weinig opleiding hadden
genoten (Gijsberts en Dagevos, 2016). Irakezen en Afgha –
nen zaten daar ergens tussenin, met uitschieters naar boven
en beneden. Met name de kinderen van Iraanse vluchtelin –
gen blijken het bovengemeen goed te doen op school, beter
dan de gemiddelde autochtoon (Dourleijn et al. , 2011).
Kijken we naar de langere termijn, dan nemen de baten –
zeker voor een deel van de vluchtelingen – dus toe. Tot slot wijzen economen erop dat door de investerin –
gen die nodig zijn voor de opvang in sectoren als de bouw,
de (lokale) middenstand en in werkgelegenheid voor amb –
tenaren, begeleiders en dergelijken een stimulerend effect
kunnen hebben op de economie. Hoe groot dit effect is,
Bron: www.bamf.de; OESO
De jaarlijkse komst van ‘Aussiedler’ en
asielzoekers in Duitsland, 1991–2015FIGUUR 3

202Jaargang 101 (4730) 17 maart 2016
ESB Vluchtelingenspecial
hangt af van de timing. Met name in tijden van recessie
zou het keynesiaanse adagium van pumping up the economy
op kunnen gaan. Maar uiteindelijk draagt een deel van de
investering uiteraard bij tot de staatsschuld en is het altijd
lastig te bepalen hoezeer de economie achterblijft door ach –
terblijvende bestedingen of productiviteit.
CONCLUSIE
Het Vluchtelingenverdrag uit 1951 is geen business case,
maar een humanitaire verplichting om serieus met asielzoe –
kers om te gaan, en als ze aan de criteria voldoen hen als
vluchteling te erkennen. Een economisch feit is evenwel dat
asielzoekers en vluchtelingen zeker op de korte termijn geld
kosten. Bij erkenning als Nederlands of anderszins Euro -pees burger krijgt een vluchteling toegang tot de vigerende
sociale en economische rechten. Aangezien vluchtelingen
eerst op adem moeten komen, de taal moeten leren, bijge

schoold moeten worden en in de tussentijd een dak boven
hun hoofd nodig hebben, zijn er kosten aan die opvang ver –
bonden. Hoe hoog die kosten zijn, en of ze op den duur
ook baten genereren, hangt af van het menselijke en cultu –
rele kapitaal van de nieuwkomers en de stand van de eco –
nomie. Of en in welke mate vluchtelingen hun menselijke
kapitaal te gelde kunnen maken, wordt bepaald door het
membership regime van de ontvangende samenleving. Wor –
den zij onmiddellijk toegelaten tot de arbeidsmarkt en an –
dere instituties, dan zullen de kosten lager zijn dan wanneer
procedures erg lang duren. De staat en de politiek spelen
hierbij dus een belangrijke rol, en de geschiedenis leert dat
zij – bewust of onbewust – lang niet altijd de meest kosten –
bewuste afweging maken. De angst voor een ‘aanzuigende
werking’ en negatieve gevoelens bij een deel van de bevol –
king leiden vaak tot een suboptimale oplossing , waardoor
de kosten hoger oplopen dan nodig zou zijn. Dat effect is
minder groot wanneer er inderdaad een (groot) afschrik –
wekkend effect uitgaat van een afhoudend asielbeleid. Of
dat effect zich voordoet, verschilt per situatie, maar in het
algemeen domineren de push-factoren. Tot slot valt op dat de kosten-baten-discussie zich vaak
tot de korte termijn beperkt. De bijdrage op de langere ter –
mijn, inclusief die van de kinderen van vluchtelingen en de
mogelijk innovatieve kracht van mensen uit andere cultu –
ren, ontbreekt vaak in de analyse. Uiteraard dienen die ba –
ten te worden afgewogen tegen de mogelijk negatieve cul –
turele effecten. Die balans is in de huidige discussie, waarin
er alleen maar op de verwachte cultureel ontwrichtende
werking van islamitische migranten wordt gewezen, ech –
ter ver te zoeken. Dat is jammer, omdat onderzoek naar de
jaren negentig laat zien dat de culturele integratie van de
meeste vluchtelingen al ver is gevorderd. Maar ook omdat
de door islamofobie gevoede angsten een snel en efficiënt
integratiebeleid in de weg staan.
LITERATUUR
Bade, K.J., P.C. Emmer, L. Lucassen en J. Oltmer (red.) (2007)
Enzyklopädie Migration in Europa. Vom 17. Jahrhundert bis zur Gegen-
wart. Paderborn/München: Ferdinand Schöningh & Wilhelm Fink
[vert. The encyclopedia of migration and minorities in Europe. From the
17th century to the present (2011) New York: Cambridge University
Press].
Doesschate, J.W. ten (2007) Ungarische Flüchtlinge in Europa seit
1956. In: K.J. Bade et al. (2007), 1065–1067.
Bosma, U., J. Lucassen en G. Oostindie (red.) (2012) Postcolonial mi-
grants and identity politics: Europe, Russia, Japan and the United State
s
in comparison. New York: Berghahn.
Dietz, B. (2007) Aussiedler/Spätaussiedler in Deutschland seit
1950. In: K.J. Bade et al. (2007), 397–404.
Dourleijn, E. en J. Dagevos (red.) (2011). Vluchtelingengroepen in
Nederland. Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en So-
malische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Eijl, C. van (2005) Al te goed is buurmans gek. Het Nederlandse vreem-
delingenbeleid 1840–1940. Amsterdam: Aksant.
Engbersen, G., J. Dagevos, R. Jennissen et al. (2015) Geen tijd ver-
liezen: van opvang naar integratie van asielmigranten. WRR-Policy
Brief, 4. Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regerings-
beleid.
Gerard, A. (2014) The Securitization of Migration and Refugee Women.
Londen: Routledge.
Gijsberts, M. en J. Dagevos (2016) De integratie van vluchtelingen-
groepen in Nederland. ESB, 101(4730), 216–218.
Heijmans, T. (2005) De asielmachine. Amsterdam: Meulenhoff.
Lucassen, L. en J. Lucassen (2011) Winnaars en verliezers. Een nuch-
tere balans van vijf eeuwen immigratie. Amsterdam: Bert Bakker.
Roodt, E. de (2000) Oorlogsgasten: vluchtelingen en krijgsgevangenen
in Nederland tijdens de Eerste Wereldoorlog. Zaltbommel: Europese
Bibliotheek.
Walaardt, T. (2012) Geruisloos inwilligen. Argumentatie en speelruimte
in de Nederlandse asielprocedure 1945–1994 . Hilversum: Verloren.
Willems, W. en L. Lucassen (1990) Ongewenste vreemdelingen.
Buitenlandse zigeuners en de Nederlandse overheid: 1969–1989. Den
Haag: Sdu.

Auteur