Ga direct naar de content

Kennis met geschiedenis

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 25 2003

Kennis met geschiedenis
Aute ur(s ):
Dolfsma, W.A. (auteur)
De auteur is verb onden aan de Erasmus Universiteit Rotterdam en de Universiteit Maas-tricht. Met dank aan Ad Breukel voor commentaar en
suggesties. w.dolfsma@fb k.eur.nl
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4409, pagina 353, 25 juli 2003 (datum)
Rubrie k :
Boekbespreking
Tre fw oord(e n):

Vooral de hoeveelheid kennis die in een samenleving aanwezig is en hoe deze gebruikt wordt, verklaren economische groei.
De economisch historicus Joel Mokyr staat vooral bekend om zijn onderzoek naar de industriële revolutie en de hongersnood door
mislukte aardappeloogsten in Ierland. Op grond van zijn onderzoeken naar de industriële revolutie ontwikkelde hij ideeën over de rol van
technologie in economie en samenleving die ook een breder publiek bereikten. Mokyr is vooral bekend geworden doordat hij eerder de
vraag van de plaats van de industriële revolutie stelde1. Doordat hij zich ook richtte op het uitblijven van de industriële revolutie in
Nederland, werd niet alleen de rol van de nieuw ontwikkelde kennis en technieken duidelijk, maar ook de wijze waarop verspreiding ervan
plaatsvond. Op dit punt gaat zijn Gifts of Athena door: Mokyr vraagt zich nu vooral af waarom de industriële revolutie juist toen
plaatsvond. Hierbij gaat hij met ogenschijnlijke lichtvoetigheid van het ene naar het andere wetenschappelijke veld. Mokyr wisselt
theoretische argumenten af met wiskundige, maar adstrueert voortdurend met goedgekozen voorbeelden van de rol van technologie in
de samenleving. Hij maakt zijn betoog interessant door de implicaties te analyseren van technologische ontwikkelingen voor de wijze
waarop economie en samenleving georganiseerd zijn bijvoorbeeld de fabrieksmatige productie.
Nuttige kennis
De Industriële Revolutie is in zekere zin een toevalligheid. Mokyr geeft aan dat er soms in een ver verleden evenzogoed grootse
innovaties gedaan werden die breuken in de geschiedenis markeren: de ‘macro-innovaties’. Naast de stoommachine en de computer zijn
ook het buskruit en papyrus macro-innovaties. De laatste zijn lang voor de industriële revolutie uitgevonden, maar waren geen
aanleiding voor groei die kon doorzetten. Dat de industriële revolutie in het Verenigd Koninkrijk plaatsvond is opvallend, omdat de
meeste en de meest tot de verbeelding sprekende innovaties op het Europese continent werden gedaan. In het vk werd echter meer
kennis uitgewisseld, in bredere lagen van de bevolking.
‘Savants’ ontwikkelden een stroom aan propositionele (wetenschappelijke) kennis in de brede zin van het woord. Het is nuttige kennis
over hoe de natuur te manipuleren en omvat om die reden bijvoorbeeld ook kennis over hoe en waar mineralen kunnen worden
gevonden. Daarnaast is er voorschrijvende kennis, de kunde, en het zijn de ‘fabricants’ die hierover beschikken. Mokyr stelt dat
communicatie tussen de savants, tussen de fabricants, en tussen de savants en de fabricants beide soorten kennis vergroten. Een lineair
verband tussen propositionele en voorschrijvende kennis bestaat echter niet. De omstandigheden in Engeland stimuleerden
kennisuitwisseling beter dan elders, waardoor de groei aan kennis er aanhield en niet stilviel.
Integratie
Op grond van propositionele kennis zijn meerdere technieken mogelijk; enkele daarvan worden daadwerkelijk uitontwikkeld. De breedte
en diepte ervan, maar niet in de laatste plaats de mate waarin zij geïntegreerd (‘tight’) is, bepalen volgens Mokyr het geloof dat men heeft
in de wetenschappelijke kennis en daarmee de bereidheid te investeren in ontwikkelingen die kunnen leiden tot nieuwe producten.
Uiteraard weerhield het de acceptatie van de aspirine niet dat het bij de ontwikkeling in 1912 niet bekend was waarom het werkte. Dat was
in de jaren zeventig van de vorige eeuw pas duidelijk. Daar staat echter tegenover dat in 1763 al werd gewezen op de bast van de wilg en
haar mogelijk heilzame werking, maar medische kennis was toen dusdanig ‘losjes’ dat niemand verder tijd en geld investeerde. De
propositionele kennis dat men geen ziekten kreeg door een kwaadriekende lucht, maar door voor het oog onzichtbare bacteriën, was niet
voldoende geïntegreerd. Daarmee kreeg de idee dat chirurgisch materiaal gesteriliseerd moest worden, of dat artsen hun handen wassen
moesten wanneer zij van een sectie naar een bevalling gingen, geen voet aan de grond.
Achteraf is nu te zeggen dat niet alleen gedurende decennia mensen onnodig stierven, maar dat ook de productiviteit van chirurgen al
veel eerder drastisch verhoogd had kunnen worden en de inrichting van ziekenhuizen anders had gemoeten. De beschikbare
propositionele kennis was ontoereikend en vooral onvoldoende geïntegreerd om te zorgen dat het voorschrift de instrumenten te
steriliseren en de handen te wassen geaccepteerd zou worden.
De Industriële Verlichting
Het ontstaan van de spiraal waarbij propositionele en voorschrijvende kennis elkaar wederzijds versterkten, verklaart Mokyr door te
wijzen op een fenomeen dat hij ‘Industriële Verlichting’ noemt. Voor het eerst werd in relatief brede lagen met name ‘nuttige’ kennis

uitgewisseld, waarbij vooroordelen niet langer in de weg stonden. Een wetenschappelijke methode, mentaliteit en cultuur zijn hierin de
bouwstenen. De idee dat de wereld geordend is volgens voorspelbare lijnen die middels systematisch en rationeel onderzoek te
achterhalen zijn, was nieuw. Het ter discussie willen stellen van conventies en doctrines was ongebruikelijk en werd algemeen als
ongewenst beschouwd. De noodzaak van empirisch onderzoek, gedeelde en accurate meeteenheden als de meter en de minuut, en een
gemeenschappelijke taal (wiskunde, statistiek) waren essentieel binnen de zich ontwikkelende methode.
De gedachte dat kennis ten dienste moest worden gesteld aan commerciële en industriële doeleinden was een nieuwe. In het
voorafgaand aan de Industriële Revoluties technisch vooruitstrevende China gebeurde dit niet. In Frankrijk gebeurde dit zelfs ten tijde
van de industriële revolutie in Engeland beduidend minder. Mokyr lijkt te stellen dat kennis zich niet paradigmatisch ontwikkelt, maar min
of meer automatisch tot stand lijkt te komen wanneer er maar voldoende gecommuniceerd wordt2. Wanneer de kennisbasis voldoende
stevig is en geen onoverkomelijke gaten vertoont en als de toegangskosten laag zijn, laat een ieder zich overtuigen.
Mokyr zet zich af tegen de zogenaamde New growth theory. Niet zozeer het gemiddelde kennisniveau binnen een land is van belang,
maar wie die kennis heeft en wat zij er mee doen. Lezingen door wetenschappers tijdens bijeenkomsten die werden georganiseerd door de
vrijmetselaars, de Society of Arts, of gewoonweg in restaurants, verlaagden de toegangskosten tot kennis drastisch. De rol van
encyclopedieën was een belangrijke. Hier werd de stand van zaken systematisch gepresenteerd, zodat een groot publiek kon vaststellen
welke kennis nuttig was voor hun doelstellingen, of tenminste wie zij benaderen moesten.
Het fabriekssysteem
De gevolgen in termen van maatschappelijk welzijn waren enorm, maar komen slechts zeer geleidelijk en gedeeltelijk in statistieken terug.
De eerste industriële revolutie (vanaf circa 1780) leidde niet tot een breuk in productiviteitsreeksen. De tweede industriële revolutie
(vanaf circa 1860) vergrootte de welvaart voor consumenten vooral omdat deze nieuwe producten voortbracht. Het effect daarvan komt
niet in macrocijfers terug. Nieuwe technologieën zorgden er in korte tijd voor dat productie van vele goederen op één locatie
geconcentreerd raakte. Er ontstonden fabrieken, waar voorheen bij de werknemers thuis het werk gedaan werd, tegen stukloon.
Waar Marx over de fabriek sprak als iets dat afstompte en de mens van zichzelf vervreemde, geeft Mokyr aan dat fabrieken andere eisen
aan haar medewerkers stelden. Zo verloor het huishouden als voornaamste plaats waar kennis overgedragen werd aan belang.
Werkgevers droegen er bewust of onbewust aan bij dat medewerkers nieuwe kennis en een andere houding aanleerden. Concentratie
van werk in een fabriek staat specialisatie toe, maar verantwoordelijkheden worden er diffuus. Toezicht is weliswaar mogelijk, maar
stukloon is minder geschikt als prikkel. De fabriek als plaats om stilzwijgende kennis over te dragen en snel nieuwe technieken tegen
geringe kosten te introduceren, is onderbelicht gebleven.
Mokyr spreekt over de ontwikkelingen op het gebied van ICT als een derde industriële revolutie. Hij wijst een al te grote aandacht voor
productiviteitsstatistieken af als enige of belangrijkste indicator om te spreken van de effecten van ict als de derde industriële revolutie.
Oorzaken voor het ontstaan van het fabriekssysteem vallen nu weg, of wijzen in omgekeerde richting. Ict brengt ons, zou je kunnen
zeggen, terug naar pre-industriële tijden waar kennisuitwisseling sterk gedecentraliseerd was. Mokyr’s analyse roept echter fundamentele
vragen op: hoe bijvoorbeeld in de postindustriële economie kennisoverdracht en kennisdeling te organiseren?
Conclusie
Hoe goed is een samenleving in staat de giften van Pallas Athene, te weten kennis, te ontvangen? Dit boek vraagt weliswaar de nodige
aandacht, maar geeft de geïnteresseerde leek en expert voldoening. Het belang dat Mokyr hecht aan de kosten van toegang tot kennis
als belangrijkste verklaring voor industriële revoluties heeft directe implicaties voor onder meer overheidsbeleid. Verhogingen van de
communicatiekosten door aanscherping van het intellectuele eigendomsrecht kunnen innovatietempo en -richting negatief beïnvloeden3.
Wanneer economische activiteiten minder geconcentreerd in fabriek of kantoor zijn, groeit het belang van activiteiten in het
maatschappelijk middenveld of tijdens ‘vrije tijd’. Hier wordt relevante economische kennis ontwikkeld en vooral verspreid, die mensen
ook als werk- of ondernemer zullen gebruiken. Met het oog op kennisuitwisseling zullen overheid en bedrijfsleven dit willen sturen en
hun aanstellingsbeleid willen aanpassen.

1 J. Mokyr, Lever of riches, Oxford University Press, Oxford, 1990.
2 G. Dosi, Technological paradigms and technological trajectories, Research Policy, jrg. 11, 1982, blz. 147-162.
3 Zie: W.A. Dolfsma, Toe-eigening en communicatie in een kenniseconomie, Maandschrift Economie, jrg. 67, 2003, blz. 177-187.

Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur