Pas toe én leg uit
Aute ur(s ):
Linden, Jaime ter (auteur)
Ve rs che ne n in:
ESB, 88e jaargang, nr. 4408, pagina 313, 11 juli 2003 (datum)
Rubrie k :
Van de redactie
Tre fw oord(e n):
Onlangs presenteerde de commissie-Tabaksblat haar aanbevelingen voor beter ondernemings-bestuur, met een expliciete “uitnodiging
voor commentaar”1. Wellicht onbedoeld gaf Tabaksblat zelf in de uitzending van nova van 1 juli jongstleden een eerste aanzet hiertoe. In
reactie op de vraag of de code een debacle als Ahold had kunnen voorkomen stelde hij het volgende: “Mensen maken fouten, mensen
plegen fraude; mensen zijn slecht”, snel daaraan toevoegend dat hij “soms” bedoelde; dat het “uitzonderingen” zijn.
Toch zijn dergelijke “uitzonderingen” in belangrijke mate een leidraad voor de commissie geweest. Zo worden behoorlijk dwingende
bepalingen geformuleerd voor de (optie)beloning van het management, de eventuele regeling bij het voortijdige vertrek bij de
onderneming en belangen in het eigen bedrijf of in andere bedrijven. De onvrede die is ontstaan over exorbitante optieregelingen,
gouden handdrukken en handel met voorkennis lagen nog vers in het geheugen toen de commissie werd aangesteld, en heeft ook
duidelijk weerslag gevonden in de aanbevelingen van Tabaksblat.
Er is weinig vertrouwen meer in het vigerende systeem van corporate governance en Tabaksblat werkt nu toe naar meer dwang. Hierbij
werd vooraf een belangrijke rol voor de wetgever weggelegd2. Dit is terecht. Vijf jaar na de commissie Peters – Tabaksblats voorganger bleek dat veel aanbevelingen slechts werden overgenomen in anticipatie op wetgeving3. Bovendien moet het bestaansrecht van de
commissie-Tabaksblat niet worden gezocht in het overweldigend positieve effect dat de commissie-Peters heeft gehad op goede
corporate governanceverhoudingen in Nederland. Deze aanbevelingen hebben diverse excessen niet kunnen voorkomen. De
belangrijkste aanbeveling vindt Tabaksblat dan ook dat bedrijven de code moeten overnemen óf uitleggen waarom zij dit niet doen. Dit
“pas toe of leg uit”-principe moet wettelijk verankerd worden.
Dit is tevens het meest opvallende van de code. De “soms slechte” manager die met behulp van de code beter kan worden
gedisciplineerd, krijgt tevens de verantwoordelijkheid om die code toe te passen óf uit te leggen waarom hij dit niet doet. De
disciplinering die de code voorstaat, moet komen van aandeelhouders en – mede namens hen – commissarissen, die Tabaksblat beter wil
equiperen met informatie en controle-instrumenten en bovendien met meer zeggenschap over de beloning. Dit zijn drie essentiële
ingrediënten voor gezonde principaal-agentverhoudingen en de code geeft hier prima handvatten voor.
Vreemd is echter de relatieve vrijblijvendheid waarmee de agenten hun principalen mogen toebedelen met deze instrumenten voor
effectief toezicht. Bedrijven kunnen in voorkomende gevallen uitleggen waarom bepaalde aanbevelingen niet worden toegepast.
Bovendien hoeft dit alleen – onder auspiciën van de commissarissen – aan de ‘eigen’ aandeelhouder gerechtvaardigd te worden, terwijl
tussen de regels van Tabaksblat door te lezen is dat beide groepen tot nog toe niet hebben uitgeblonken in adequate disciplinering en
streng toezicht. Juist het “soms slechte” gedrag dat bedrijven de laatste jaren hebben getoond, zou aanleiding moeten zijn om deze
vrijblijvendheid niet toe te staan.
Bedrijven worden nu impliciet uitgenodigd om een afweging tussen toepassen of uitleggen te maken. Dit werkt simpele kostenbatenanalyses in de hand. Bijvoorbeeld, voor 195 commissarisposten zal een vervanger gezocht moeten worden4. Naast het prisoners’
dilemma dat hierdoor ontstaat (wie geeft als eerste ‘zijn’ commissaris op?), zullen bedrijven een individuele afweging maken: wegen de
kosten van daadwerkelijke vervanging (toepassen) op tegen de kosten van uitleg. Het ligt voor de hand dat bedrijven zullen betogen dat
de samenstelling van hun raad van commissarissen momenteel optimaal is. De kosten voor vervanging van commissarissen
(kwaliteitsverlies, ‘braindrain’, zoekkosten, etcetera) zullen dan niet opwegen tegen de kosten (bijvoorbeeld reputatieschade) om uit te
leggen dat vervanging niet opportuun is. De vraag is of de – tot nog toe – vrij tamme aandeelhouder succesvol in het verweer zal komen
tegen die uitleg, voor zover dat overigens in hun eigen belang is.
Zo zijn er meer onderwerpen waar voor het bedrijf of de individuele manager zwaarwegende belangen op het spel staan die ‘uitleggen’ tot
een aantrekkelijker alternatief maken dan toepassen, zoals certificering, bezoldiging of de rol van de accountant. De minimale vrijheid die
Tabaksblat de bedrijven geeft, kan leiden tot dezelfde inertie die de laatste jaren heeft bestaan tussen de verschillende partijen, terwijl de
weg van wetgeving juist wél succesvol is gebleken om de partijen echt in beweging te krijgen. Geen keuze maar duidelijkheid is dus het
recept. Tabaksblats belangrijkste aanbeveling, de wettelijke verankering van het “pas toe of leg uit”-principe, zou daarom een stuk
minder vrijblijvend moeten zijn. Bedrijven zouden de code onverwijld moeten toepassen én uitleggen hoe (goed) ze dit doen. Pas toe én
leg uit dus.
1 Commissie Tabaksblat, De Nederlandse corporate governance code, 1 juli 2003, www.corpgov.nl.
2 Zie de speech van minister Hoogervorst bij het instellen van de commissie -Tabaksblat, Den Haag, 10 maart 2003.
3 Zie A. de Jong en P.G.J. Roosenboom, De balans na vijf jaar Peters, ESB, 20 december 2002, blz. 924-926.
4 Het Financieele Dagblad, 7 juli 2003.
Copyright © 2003 – 2004 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)
Auteurs
Categorieën