De interpreterende agent
Aute ur(s ):
Hoogen, T., van den (auteur)
Peil, J. (auteur)
De auteurs zijn verb onden aan de Faculteit der Theologie, respectievelijk de Faculteit der Managementwetenschappen van de Katholieke
Universiteit Nijmegen
Ve rs che ne n in:
ESB, 86e jaargang, nr. 4332, pagina 846, 2 november 2001 (datum)
Rubrie k :
Methodologie
Tre fw oord(e n):
De economische wetenschap is gebaat bij de ontwikkeling van een concept van interpretatieve rationaliteit. Hierin is ruimte voor
sociale normen en waarden.
In zijn artikel Waarom economen vaak miskleunen brengt Folmer naar voren dat de economische benadering van het menselijk
gedrag slechts het economische deelaspect daarvan kan verklaren 1. De kritiek van beleidsmakers die een verklaring van het ‘totale
gedrag in concrete situaties’ wensen, snijdt dan ook volgens Folmer voor economen hout wanneer het de vaststelling betreft dat in de
economische modellen nog in onvoldoende mate rekening gehouden wordt met de systematische invloed van sociologische en
psychologische factoren op economisch gedrag. De voorspelkracht van economische modellen zou volgens Folmer vergroot kunnen
worden door integratie van sociologische en psychologische inzichten betreffende het menselijk gedrag.
Wij delen de overtuiging dat de economische wetenschap gediend is met een verbreding van het blikveld. Marktprocessen laten zich
namelijk niet reduceren tot een verzameling van atomistische, nutsmaximaliserende individuen. Het handelend subject oriënteert zich in
relatie tot sociale waarden en normen. In zijn keuzen geeft hij uitdrukking aan zijn interpretatie van de wereld en zijn eigen positie daarin.
Het is met name dit aspect van zingeving dat wij, in aanvulling op Folmers pleidooi, voor verbreding van de benadering in economisch
onderzoek in het licht willen plaatsen.
Waarderationaliteit
Aandacht voor de betekenis van de sociale context van gedrag alsmede van de eigen perceptie van de (economische) werkelijkheid in de
economische verklaring laat niet alleen zien dat de gangbare neoklassieke economie in haar functionele analyse van economische
verbanden te enge kaders hanteert. Zij werpt tevens licht op de verwaarloosde dimensie van wat in de sociale wijsbegeerte en ethiek
‘waarderationaliteit’ wordt genoemd. Dit wil zeggen: voor een goed begrip van de functionele rationaliteit van economisch gedrag of van
de efficiëntie van een economisch systeem is het van belang tevens aandacht te besteden aan het achterliggende systeem van zin- en
betekenisverlening. In het economisch keuzegedrag weerspiegelt en manifesteert zich de wereldinterpretatie van het subject. In de
interactieve processen die wij markteconomie noemen, vindt met de prijsvorming op de markt en de bijbehorende productie en ruil van
goederen en diensten een uitwisseling van interpretaties van sociale normen en waarden plaats.
Het aspect van betekenisverlening en zingeving is in het moderne economisch denken steeds onderbelicht geweest. We zullen echter
demonstreren dat dit aspect van de economie, gesymboliseerd in de figuur van de actor als interpreet, heden ten dage alleszins de
aandacht verdient. Onze stelling luidt dat de economische wetenschap gebaat is bij de ontwikkeling van een concept van interpretatieve
rationaliteit. Daarvan zullen we twee voorbeelden geven.
Theorievorming
Nadat de Keynesiaanse macro-benadering het economisch denken ruim twee decennia had gedomineerd, raakte dat paradigma in de loop
van de jaren zeventig geleidelijk in verval. Er rees steeds meer twijfel omtrent de mogelijkheid om economieën te vatten in stabiele relaties
tussen aggregaten zoals nationaal inkomen, effectieve vraag, productiecapaciteit en werkgelegenheid. Het vertrouwen in de
stuurbaarheid van de economie door de overheid via manipulatie van het niveau van de effectieve vraag, maakte plaats voor een
hernieuwd besef dat de resultaten van een markteconomie uiteindelijk de weerslag zijn van de interacties tussen individueel kiezende
subjecten. In brede kring resulteerde dit alles in een heroriëntatie op de oude neoklassieke uitgangspunten. De Walrasiaanse algemene
evenwichtstheorie beleefde een wedergeboorte.
Het succes van deze theorie was echter slechts van korte duur. Nieuwe studies van markteconomische processen stelden de relevantie
van de idee van een naar Pareto-optimaliteit tenderende markteconomie steeds vaker ter discussie. De oude Keynesiaanse analyse van
de falende marktcoördinatie vond zijn evenknie in nieuw neoklassiek onderzoek naar fenomenen als transactiekosten, asymmetrische
informatie, incomplete en impliciete contracten, en beperkt rationeel gedrag 2. Kortom, de neoklassieke economie begon nu ook zelf
vragen te stellen bij de figuur van de homo oeconomicus: het atomistisch individu dat, volledig geïnformeerd, op volstrekt rationele wijze
zijn behoeften probeert te realiseren.
Methodologisch individualisme
De vragen beperken zich inmiddels niet meer tot de veronderstelde volledige informatie en onbegrensde rationaliteit. Het wellicht meest
centrale uitgangspunt van de neoklassieke economie, te weten het methodologisch individualisme, is inmiddels ook onderwerp van
discussie, zoals de belangstelling voor sociale normen en waarden van neoklassiek georiënteerde institutionele economen duidelijk
maakt. De idee dat economische processen verklaard worden door deze te herleiden tot de doel-middelafwegingen van meer en meer
solitaire, atomistische actoren wordt als steeds minder bevredigend ervaren, nu steeds meer studies erop wijzen dat sociale waarden en
normen een onmisbaar bindweefsel zijn. In deze kan naast het eerder genoemde werk van Folmer gewezen worden op ondermeer een
aantal recente publicaties van Van de Klundert 3.
Dit werk van Van de Klundert is hier vooral interessant omdat de auteur daarin duidelijk aangeeft voor welk fundamenteel dilemma de
neoklassieke economie thans staat. Hij laat zien dat handhaving van het beginsel van methodologisch individualisme noopt tot
verklaringen van de markteconomie waarin levensbeschouwelijke, ethische en godsdienstige normen opgevoerd worden als een deus ex
machina omdat die als ‘hogere normen’ de ‘gaten in incomplete contracten moeten vullen’ 4. Anderzijds geeft hij aan dat de neoklassieke
economie met het verlaten van het methodologisch individualisme – via de endogenisering van de preferenties van de subjecten – haar
laatste houvast verliest 5.
Interpretatie
Wie gevolg wil geven aan de suggesties van Folmer en Van de Klundert dat de autonomie van economische actoren niet absoluut maar
relatief moet worden opgevat, hoeft echter niet bang te zijn dat de economische wetenschap hem in deze helemaal geen oriëntatie zal
kunnen bieden. Hernieuwde lezing van bijvoorbeeld het werk van Adam Smith laat zien dat deze grondlegger van de economische
wetenschap reeds een relatief autonoom individu voor ogen stond toen hij het op eigen belang gerichte handelen van het individu in de
sociale context van de ‘mutual sympathy’ interpreteerde 6. Als we met Smith de keuzes die de actor maakt, mede verstaan als diens
persoonlijke interpretatie van de vigerende sociale waarden en normen, dan is de economische actor eerder een interpreet dan een homo
oeconomicus. In plaats van de calculerende automaat, is het individu nu een persoon die in zijn handel en wandel op de markt de wereld
interpreteert en daarbij een wereldbeeld positioneert.
We zullen nu aan de hand van twee voorbeelden demonstreren wat het voor de economische analyse betekent als economisch gedrag
niet in het traditionele perspectief van doel-middelrationaliteit begrepen wordt maar in het licht van interpreterende waarderationaliteit,
ofwel interpretatieve rationaliteit.
Voorbeeld: Oost-Europa
In de discussies over de economische hervormingen in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie is een van de kernvragen of en hoe
een markteconomie op termijn ten goede kan komen aan de welvaart van allen in deze samenlevingen. Vrij snel na de politieke
omwentelingen aan het einde van de jaren tachtig werd namelijk duidelijk dat de transformatie naar een welvarende markteconomie meer
behelst dan de ontmanteling van de oude planeconomie. De overgang markeert tevens een periode van crisis waarin het oude
wereldbeeld heeft afgedaan, maar het nieuwe nog in ontwikkeling is.
Burgermaatschappij
Wie meent dat volstaan kan worden met het creëren van ruimte voor de markt door middel van het wegnemen van de instituties van
centrale planning, veronderstelt aldus Hoen als een schepper op Gods stoel te kunnen plaatsnemen: “Er zij markt en zie er was markt en
Hij zag dat markt goed was” 7. De sociaal-economische geschiedenis van bijvoorbeeld West-Europa laat zien dat de markteconomie en
het denken daarover nauw verbonden zijn met de idee en de praktijken van wat we ‘burgermaatschappij’ of – in de meer gangbare
Engelstalige terminologie – de civil society noemen. Een markteconomie veronderstelt een sociale context die gekenmerkt wordt door vrij
verkeer tussen individuen en groepen, gevoed door eigen interpretaties van heersende waarden en normen. Marktconform handelen is,
in dit licht bezien, niet een manifestatie van in de menselijke natuur voorgegeven wetmatigheden, zoals in de neoklassieke economie
lange tijd werd verondersteld. Marktgedrag is veeleer de expressie van persoonlijke interpretaties van als gedragsregels verstane
regelmatigheden.
Hoen licht de relatie tussen markteconomie en civil society toe aan de hand van de onvrede in Polen en Hongarije over de regels die het
IMF in de jaren negentig stelde voor haar steun in het transitieproces. Ruim veertig jaar totalitair regime had in genoemde landen een
klimaat van wantrouwen en onverschilligheid jegens de publieke zaak doen ontstaan. Het maatschappelijk verkeer was gefragmenteerd in
een van de samenleving vervreemde overheid en een verzameling van uit de particuliere sector voortkomende
ritsel- en regelnetwerken. Het ontbrak er aan sociale cohesie en aan begrip van en betrokkenheid bij de publieke zaak. In die context kon
de steun van het IMF net zo min op een positieve respons onder de bevolking rekenen als de vanuit de overheid in beweging gezette
transformatie naar de markteconomie.
Zoals uit de hedendaagse ontwikkelingen in Polen, Hongarije en elders in Oost -en de voormalige Sovjet-Unie blijkt, vraagt de
succesvolle transformatie naar de markteconomie om de herleving van de idee van de civil society en de daarmee gepaarde gaande
veranderingen in politiek en maatschappij. De groei naar een volwaardige markteconomie is met andere woorden nauw verbonden met de
mate waarin mensen vanuit hun eigen situatie een eigen interpretatie van civil society kunnen vinden, die wenkend alternatief biedt voor
de oude ‘ritsel- en regelsamenleving’.
Dit voorbeeld van de transformatieproblemen in Oost-Europa en de voormalige Sovjet-Unie laat treffend zien dat een analyse van de
economische processen in termen van de eng instrumentele interpretatie van het begrip rationaliteit tekort schiet in situaties waarin een
wereldbeeld uiteenvalt en een nieuw beeld gevraagd wordt. In dergelijke situaties van heroriëntatie blijkt de doel-middelrationaliteit niet
meer dan een onderdeel te zijn van wat we eerder interpretatieve rationaliteit hebben genoemd. De overgang naar de markteconomie
vraagt om herwaardering en herbezinning, vraagt om een nieuwe rationaliteit die het leven in relatie tot de veranderende context opnieuw
zin en oriëntatie kan geven.
Voorbeeld: de markteconomie
Het tweede voorbeeld betreft de vraag hoe de welvaart van individuen of groepen te vergelijken en te beoordelen. Vroeger probeerde
men deze vraag nogal eens te beantwoorden door de feitelijke behoeftebevrediging te projecteren op een normatief schema van primaire,
secundaire, tertiaire, en dergelijke behoeften. Het hedendaagse pluralisme in de beleving van behoeften en manieren van
behoeftebevrediging staat op gespannen voet met deze benadering. Het verlangen van mensen om hun eigen individualiteit via de
leefstijl tot gelding te brengen, lijkt op het eerste gezicht de oude neoklassieke opvatting te ondersteunen, dat interpersoonlijke
vergelijking en beoordeling van welvaart door het subjectieve karakter van de nutservaring eigenlijk niet mogelijk is.
De Nobelprijswinnaar Amartya Sen weigert deze conclusie te trekken. Hij zoekt via herinterpretatie van het welvaartsbegrip naar wegen
om de inhoudelijke discussie over maatschappelijke en individuele welvaart te doen herleven met volledige erkenning van het
hedendaagse verlangen naar meer pluralisme in leefstijl 8. Sen wijst de neoklassieke welvaartstheorie af, omdat deze het
welvaartsvraagstuk opvat als een formeel probleem van nutsmaximalisatie van atomistische actoren bij gegeven preferenties en
middelen. Hij nodigt uit om welvaart te verstaan in termen van de concrete positieve vrijheid die mensen in hun sociaal-economische
positie ervaren en in hun handelen demonstreren. Bij welvaart gaat het volgens Sen primair om iemands potentieel aan ‘economische
functies’, zijnde datgene wat iemand kan doen of zijn in het economische verkeer.
Economisch handelen wordt hier niet versmald tot het op rationele wijze selecteren uit een gegeven set van alternatieve
goederencombinaties. Het hedendaagse verlangen naar pluralisme brengt Sen tot het inzicht dat het in een markteconomie om de vraag
gaat in hoeverre mensen in de gelegenheid zijn om zelf hun vrijheid inhoudelijk gestalte te geven door in verkeer met anderen
economische functies te realiseren die hun persoonlijke kijk op zichzelf en de wereld reflecteren. Door de vergelijking en beoordeling van
welvaart in termen van economische functies op te vatten, laat Sen zien dat hij ervan uitgaat dat er een intrinsiek verband bestaat tussen
iemands handelen en diens persoonlijke beeld van de wereld en zijn eigen plaats daarin. In die optiek zijn, in afwijking van de gangbare
neoklassieke economie, doeleinden en middelen, gegeven noch gescheiden van elkaar, maar inhoudelijk aan elkaar gerelateerd via de
persoonlijke waarderende interpretatie die de actor geeft aan zijn eigen sociaal-economische handelingscontexten.
Economie en wereldbeeld
Bovenstaande voorbeelden laten zien dat de economische wetenschap gebaat is met de ontwikkeling van een concept van
interpretatieve rationaliteit. Om het economisch gedrag van een actor adequaat te verklaren, dient de onderzoeker mede op zoek te gaan
naar diens zingevend wereldbeeld. In dat gedrag geeft de actor als het ware zijn (economische) interpretatie van de wereld en zijn plaats
daarin. Bij een verdere verdieping van het sociaal-economische model, zoals aangegeven in het pleidooi van Folmer, dient dan ook
aandacht besteed te worden aan de vraag hoe empirisch vast te stellen aspecten van zingeving in het model verdisconteerd kunnen
worden. Op die manier kan de onderzoeker evaluatiefactoren betrekken bij de nutsfuncties
1 H. Folmer, Waarom economen vaak miskleunen, ESB, 3 november 2000, blz. 879-881.
2 Zie voor een inleiding C.A. Hazeu, Institutionele economie; een optiek op organisatie- en sturingsvraagstukken, Coutinho, Bussum,
2000.
3 Th.C.M.J. van de Klundert, Economic efficiency and ethics, De Economist, jrg. 147, 1999, blz. 127-149; A.L. Bovenberg en Th.C.M.J.
van de Klundert, Christelijke traditie en neo-klassieke economie in gesprek, ESB, 19 november 1999, blz. 848-852.
4 A.L. Bovenberg en Th.C.M.J. van de Klundert, op. cit., 1999, blz. 848 en 851.
5 Th.C.M.J. van de Klundert, op. cit., 1999, blz. 148.
6 Zie J. Peil, Adam Smith and economic science; a methodological reinterpretation, Edward Elgar, Cheltenham UK, 1999.
7 H.W. Hoen, ‘Civil Society’ in de voormalig centraal geleide economieën, in: E. de Jong (red.), Naar gelijkwaardige partners?!, Van
Gorcum, Assen, 1998, blz. 243.
8 Zie bijvoorbeeld A. Sen, Welzijn, vrijheid en maatschappelijke keuze. Opstellen over de politieke economie van het pluralisme, Van
Gennep, Amsterdam, 1995, blz. 174-201.
Copyright © 2001 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)