Ga direct naar de content

De regionale schokbestendigheid van de Nederlandse economie

Geplaatst als type:
Gepubliceerd om: mei 15 2009

binnenland

De regionale schokbestendigheid
van de Nederlandse economie
De gevolgen van de recessie voor Nederlandse regio’s zullen
sterk uiteenlopen vanwege verschillen in sectorstructuur en
de mate waarin sectoren door de recessie worden getroffen.
Met name Groningen, Rotterdam en Zeeland zullen zwaar
door de recessie worden getroffen door de afhankelijkheid
van de aardolie- en chemiesector.

D

e economische gevolgen van de huidige
economische recessie voor Nederland
worden steeds duidelijker zichtbaar.
Terwijl de verwachtingen omtrent de
economische ontwikkeling van velen een half jaar
geleden nog relatief optimistisch waren, is de stemming nu omgeslagen naar een breed gedeelde zorg.
De voorspelde economische krimp van 3,5 procent
door het Centraal Planbureau (CPB, 2009) vat deze
zorg cijfermatig samen. De gevolgen worden in de
industrie, de transport- en bouwsector en ook de
uitzendbranche al duidelijk zichtbaar (CBS, 2009).
De snelheid en onvoorspelbaarheid waarmee de
financiële crisis is overgeslagen naar de reële economie alsmede berichten in de media over verliezen,
faillissementen en ontslagen versterken de negatieve
stemming.
De mate waarin de Nederlandse economische groei
en werkgelegenheid worden getroffen door de recessie zal naar verwachting ongeveer op het Europese
gemiddelde liggen (EEAG, 2009; CPB, 2009).
De effecten van de recessie verschillen echter niet
alleen per land, maar minstens zo sterk tussen
regio’s binnen landen. Verschillende gemeenten
en ­ rovin­ ies hebben reeds grootschalige plannen
p
c
gepresenteerd om de negatieve effecten van de
recessie op de regionale ontwikkeling te ­ estrijden.
b
Daarbij valt op dat de feitelijke kennis over de regionale effecten van de recessie relatief beperkt is. Het
doel van deze bijdrage is om de regionale gevoelig­
heid voor de recessie in kaart te brengen. Daartoe
wordt gekeken naar de regionale variatie in sectorstructuur, de ­ ariatie in schokgevoeligheid van sectov
ren en de onderlinge verbondenheid van sectoren.

Karakterisering van de huidige recessie
Stefan Groot, Jan
Möhlmann en Henri
de Groot
Promovendi en universitair
hoofddocent aan de Vrije
Universiteit Amsterdam

312

ESB

De huidige recessie heeft drie belangrijke kenmerken. Ten eerste komt de huidige recessie voort
uit de crisis in de financiële sector. Dit deel van
de recessie is aangewakkerd door de crisis op de
huizenmarkt in de Verenigde Staten en heeft wereldwijde gevolgen door de toegenomen internationale
verwevenheid van nationale economieën. Hoewel
de Nederlandse financiële sector doorgaans rela-

94(4560) 15 mei 2009

tief ongevoelig is voor de reguliere economische
conjunctuur, laten voorgaande bankencrises een
ander beeld zien. Vooral in financiële centra moet
rekening gehouden worden met een daling van de
werkgelegenheid (ILO, 2009), die kan oplopen tot
tien procent van de werkgelegenheid in de bankensector. Aangekondigde ontslagen bevestigen
dit beeld. Zo komt de aankondiging van ING om in
Nederland 1.700 van de 28.000 banen te schrappen overeen met een daling van zes procent. Door
het beperkte aandeel van de financiële sector in de
totale economie, in 2007 was dit 3,8 procent van de
werkgelegen­ eid en 6,0 procent van het bbp, is het
h
directe aandeel van de bankensector in de huidige
economische neergang echter beperkt.
Ten tweede is er evenals in eerdere recessies sprake
van een wereldwijde vraaguitval die in het bijzonder
voor een kleine open economie als de Nederlandse
relatief grote consequenties heeft.
En ten derde is er sprake van teruglopende consumptie en met name investeringen in het binnen­
land, samenhangend met onder andere dalend
consumenten- en producentenvertrouwen. De Aziëcrisis en de Zweedse bankencrisis tonen aan dat het
investeringspeil sterk kan dalen in de nasleep van
een financiële crisis. Zo daalden de investeringen in
Zuid-Korea in 1997–1998 met 21 procent, en die
in Zweden tussen 1991 en 1993 zelfs met veertig
procent (IMF-IFS statistieken, 2009; Jonung et al.,
2008). Op basis van een uitgebreid overzicht van
de gevolgen van belangrijke voorgaande financiële
crises komen ook Reinhart en Rogoff (2009) tot
de conclusie dat dergelijke crises doorgaans zowel
dieper als langduriger zijn dan reguliere recessies.

Sectorale schokgevoeligheid
Sectoren die traditioneel sterk reageren op een
recessie zijn de aardolie-industrie, chemische
industrie, delfstoffenwinning en de metaalindustrie.
Daarnaast is ook de gevoeligheid van de rest van de
industrie relatief groot, terwijl de dienstensector en
de non-profitsector doorgaans minder gevoelig zijn.
De conjunctuurgevoeligheid is bepaald door over de
periode 1969–2007 voor elke sector de reële procentuele mutatie van de productie van de sector te
regresseren op de reële procentuele mutatie van de
productie van de totale economie. Daarbij is gebruikgemaakt van de bbp-deflator. Eventuele sectorale
prijsmutaties worden daardoor niet meegenomen
in de analyse. De geschatte regressiecoëfficiënten
geven aan in hoeverre sectoren meebewegen met de
conjunctuur. Figuur 1 geeft deze schokgevoeligheid

Gevolgen voor regio’s

5,5
4,5
3,5
2,5
1,5
0,5
-0,5
Overheid

Gezondheids- en welzijnszorg

Financiële instellingen

Verhuur van en handel in
onroerend goed

Landbouw, bosbouw en visserij

Horeca

Energie- en waterleidingbedrijven

Textiel- en lederindustrie

Handel en reparatie

Vervoer, opslag en communicatie

Voedings- en genotmiddelenindustrie

Overige industrie

Papierindustrie, uitgeverijen
en drukkerijen

Bouwnijverheid

Zakelijke dienstverlening en
verhuur van roerende goederen

Rubber- en kunststofindustrie

Transportmiddelenindustrie

Elektrotechnische industrie

Machine-industrie

Delfstoffenwinning

Metaalindustrie

Aardolie-industrie

Historische schokgevoeligheid van sectoren, 1969–2007 (in procenten).

Chemische industrie

Om de gevoeligheid van regio’s voor de huidige
recessie in kaart te brengen is een tweetal eenvoudige exercities uitgevoerd. Om te beginnen zijn de
gevolgen van verschillende regionale sectorstructuren in kaart gebracht. Het basisidee hierachter is
eenvoudig. Regio’s met een relatief sterke vertegenwoordiging van conjunctuurgevoelige sectoren zullen
relatief zwaar door de recessie worden getroffen. Zo
is de aardolie-industrie zeer sterk vertegenwoordigd
in het Rotterdamse havengebied, wat resulteert in
een grote conjunctuurgevoeligheid van die regio. Ook
zal de winning van aardgas in de provincie Groningen
tot een relatief grote krimp in die regio leiden. De
invloed op de werkgelegenheid hiervan is echter
gering vanwege de hoge arbeidsproductiviteit.
Daartoe zijn voor elke regio de locatiequotiënten van
de sectoren bepaald. Het locatiequotiënt is een maat
voor de over- of ondervertegenwoordiging van een
sector ten opzichte van het Nederlands gemiddelde.
In combinatie met de eerder genoemde schokgevoeligheid van de sectoren resulteert dit voor elke
regio in een diagram zoals weergegeven in figuur 2
voor Amsterdam. Wanneer op deze scatter­ lot een
p
gewogen regressie wordt uitgevoerd, gewogen naar
de sectoraandelen in Nederland, zou een stijgende
lijn impliceren dat de regio gevoeliger is voor de
conjunctuur dan Nederland. In figuur 2 is te zien
dat de regressielijn voor Amsterdam daalt, wat
betekent dat Amsterdam minder ­ evoelig is voor
g
reguliere conjunc­uurbewegingen dan Nederland.
t
Dit heeft onder andere te maken met de lage
schokgevoeligheid van de financiële sector, die in
Amsterdam sterk vertegen­ oordigd is. De conjuncw
tuurgevoeligheid van een regio kan dus worden
bepaald door middel van het gemiddelde van de
conjunctuur­ evoeligheid van de sectoren, gewogen
g
naar de sector­ andelen. Hieruit blijkt dat de provina
cies Zeeland, ­ uid-Holland, Groningen en Limburg
Z
gevoeliger zijn dan Nederland als geheel. Van de
vier grote steden is alleen Rotterdam gevoeliger dan
Nederland. Dit komt door de grote vertegenwoordiging van de aardoliesector in deze stad.
Doordat de huidige recessie gepaard gaat met een
sterkere daling van uitvoer en investeringen dan
bij een reguliere conjuncturele neergang het geval
is, zijn de sectorale effecten mogelijk anders dan
in het verleden. Sommige sectoren zijn namelijk
relatief gevoelig voor export, terwijl andere meer
afhankelijk zijn van consumptie en overheidsbestedingen. Daarom is een tweede exercitie uitgevoerd,
gebaseerd op input-output-analyse. Met behulp van
een dergelijke analyse kan meer rekening gehouden

Figuur 1

Bron: Eigen berekeningen gebaseerd op CBS Statline

worden met de specifieke eigenschappen van de huidige recessie en met de
onderlinge afhankelijkheid van sectoren. Daarbij is bij gebrek aan goede regionale input-output-tabellen voor Nederland gebruikgemaakt van de nationale
input-output-tabel. Er is gebruikgemaakt van de raming voor 2009 van het CPB
voor export, investeringen, consumptie en overheidsbestedingen (CPB, 2009).
Meer informatie over de gebruikte methodologie is te vinden in kader 1.

Twee scenario’s
Met behulp van input-output-analyse zijn twee scenario’s geanalyseerd. In het
eerste basisscenario is voor elke vraagcomponent uitgegaan van het historische
verband tussen finale vraag per sector en totale finale vraag. Het tweede, meer
realistische, scenario gaat uit van een twee keer zo sterke vraaguitval in de financiële sector ten opzichte van de rest van de economie. Voor de overige sectoren
is dit scenario gelijk aan het eerste scenario.
In figuur 3 zijn de uitkomsten voor het tweede scenario weergegeven, waarbij de
effecten voor zowel het bruto regionaal product (links) als de werkgelegenheid
(rechts) in kaart zijn gebracht. Bij het bepalen van de werkgelegenheidseffecten
is verondersteld dat een daling van het bruto regionaal product (brp) zorgt voor
een proportionele druk op de werkgelegenheid. Hoewel werkgelegenheid naar
verwachting vertraagd zal reageren op de productie en er tussen sectoren ook
verschillen kunnen zijn in de mate waarin werkgelegenheid reageert op dalende
Figuur 2

Historische schokgevoeligheid en locatiequotiënten uit 2005 voor
Amsterdam.
4,5
4
Financieel

3,5
3
2,5
2

Locatiequotiënt

weer voor elke sector. Hieruit blijkt bijvoorbeeld dat
een procent minder groei van de totale Nederlandse
economie gepaard gaat met gemiddeld 4,5 procent
minder groei van de aardolie-industrie. Voor de
financiële sector wordt een procent lagere groei historisch geassocieerd met 0,3 procent minder groei
van de sector.

Horeca

-1

Papier

1,5

Zakelijke dienstv.
Nutsbedr.
Overige diensten
Handel en reparatie
1 Vervoer, opslag en comm.
Overheid
Gezondheidszorg
1
0 Onroerend goed
2

3

4

5

0,5

Voeding
Bouw
Electro
Rubber
Textiel
Overige ind
Machine
0
Landbouw
Transportmiddelen

Metaal

Chemie
Delfstoffenwinning

Aardolie

-0,5
-1
Schokgevoeligheid

Bron: Eigen berekeningen gebaseerd op CBS Statline

ESB

94(4560) 15 mei 2009

313

Figuur 3

Procentuele mutatie in 2009 van het brp (links) en de werkgelegenheid
(rechts) als gevolg van de recessie (COROP indeling).

die sterk afhankelijk zijn van de arbeidsintensieve
transportsector, zoals Haarlemmermeer, zal de werkgelegenheid juist meer onder druk komen te staan
dan het nationale gemiddelde, terwijl het brp naar
verwachting minder daalt dan in Nederland.

Conclusie

Bron: Eigen berekeningen gebaseerd op CBS Statline

productie, geeft een dergelijke analyse een goede eerste inschatting van de
regionale spreiding van werkgelegenheidseffecten.
Regio’s met een sterke afname van het brp zijn Groningen (vanwege de conjunctuurgevoelige delfstoffenwinning), Rotterdam (door sterke aanwezigheid van
aardolie en chemie) en ook Zeeland en Limburg. Beperkt zijn de gevolgen voor
het brp in dienstencentra zoals Utrecht en Den Haag. Voor Amsterdam zijn de
uitkomsten cruciaal afhankelijk van de veronderstellingen met betrekking tot de
financiële sector. In het tweede scenario zal het brp in Amsterdam relatief hard
dalen. Doordat de arbeidsintensiteit in de meest conjunctuurgevoelige sectoren
relatief laag ligt, zijn de gevolgen van de recessie in met name Rotterdam en
Groningen veel beperkter voor de werkgelegenheid dan voor productie. In regio’s

In deze bijdrage is de schokgevoeligheid van de regionale economieën in Nederland in kaart gebracht.
Daarbij is ingegaan op de gevolgen voor regionale
productie en werkgelegenheid. Regio’s met een specialisatie in recessiegevoelige sectoren zullen sterker
geraakt worden. De analyses laten zien dat de
provincies Groningen, Zeeland en Zuid-Holland het
zwaarste zullen worden getroffen in termen van brp.
De druk op de werkgelegenheid zal naar verwachting
het grootst zijn in Haarlemmermeer. De gevolgen
voor het brp en de werkgelegenheid zullen in Den
Haag en Utrecht waarschijnlijk relatief beperkt zijn.
Alleen wanneer de financiële sector aanzienlijk
zwaarder getroffen wordt door de recessie dan waar
in de negatieve scenario’s rekening mee gehouden
is, wordt Amsterdam zwaarder getroffen dan het
Nederlandse gemiddelde.

Kader 1

Input-output-analyse
De voorspellingen op basis van de nationale input-output-tabel starten met
een eenvoudige tijdreeksanalyse naar het verband tussen totale finale vraag
op macroniveau en finale vraag op sectoraal niveau. Voor elke sector en voor
elke component van de finale vraag (consumptie c , overheidsbestedingen
g , investeringen i, en uitvoer e ) is de procentuele sectorale mutatie op de
procentuele macromutatie geregresseerd:
,

Op basis van de resultaten uit bovenstaande regressies is het mogelijk
voorspellingen te doen over de verandering van de finale vraagcomponenten
voor elke sector. Hierbij wordt uitgegaan van de CPB-voorspellingen voor
2009 voor de finale vraagcomponenten op macroniveau: consumptie: –0,25
procent; overheidsbestedingen: +2 procent; investeringen: –11,75 procent;
export: –11,25 procent (CPB, 2009).
Uit de input-output-tabel van 2007 is de Leontief-matrix A afgeleid, die de in
∆ci ,t = α i + βi ∆cNL ,t ∆gi ,t = α + βi ∆g NL ,t ∆ii ,t = α i + βi ∆i , t
de economie gebruikte technologie iweergeeft. Input-output-analyse NL ,een
is
∆ei ,t = α i + βi ∆eNL ,t
veelgebruikt instrument om het effect van een schok in kaart te brengen,
waarbij output x wordt uitgedrukt als functie van de finale vraag:
−1

Literatuur
CBS (2009) Krimp economie door afname export. Den Haag en
Heerlen: CBS.
CPB (2009) Centraal Economisch Plan. Den Haag: CPB.
EEAG (2009) The EEAG report on the European economy. München:
CESifo Group.
ILO (2009) Impact of the financial crisis on finance sector workers.
Discussieartikel voor het Global dialogue forum on the
impact on the financial crisis on finance sector workers,
Genève.

x = ( I − A) ⋅ f (c + i + g + e)

Jonung, L., J. Kiander en P. Vartia (2008) The great financial

Op deze wijze kunnen de effecten van verschillende scenario’s worden
doorgerekend.

recovery, 1985–2000. Economic Paper nr 350. Brussel: Europese

∆ci ,t = α i + βi ∆cNL ,t ∆gi ,t = α i + βi ∆g NL ,t ∆ii ,t = α i + βi ∆iNL ,t
∆ei ,t = α i + βi ∆eNL ,t

314

ESB

94(4560) 15 mei 2009

crisis in Finland and Sweden – The dynamics of boom, bust and
Commissie.
Reinhart, C. en K. Rogoff (2009) The aftermath of financial crises,
NBER werkdocument nr 14656. Cambridge, Mass.: NBER.

Japan is in crisis. Dit kwartaal zal het Japanse bbp voor de
vijfde achtereenvolgende keer krimpen. De Japanners moeten
er alles aan doen om te voorkomen dat na de verloren jaren
negentig er niet weer een nieuw decennium verloren gaat.

H

Selwyn Moons en
Harry Oldersma
Senior beleidsmedewerkers bij het Ministerie van
­Economische Zaken

et bbp daalde in het laatste kwartaal van
2008 met 12,1 procent op jaarbasis.
Voor 2009 wordt een bbp-krimp van
6,2 procent verwacht (OESO, 2009;
IMF, 2009), hierin zijn de effecten van het laatste
stimuleringspakket nog niet verwerkt. Consumptie,
investeringen en export dalen in 2009; herstel wordt
pas in 2010 verwacht. In de eerste twee maanden
van dit jaar is het aantal faillissementen verdubbeld
in vergelijking tot dezelfde periode vorig jaar.
De reden dat Japan hard getroffen wordt door de
verslechtering van de wereldeconomie is meerledig.
De pijlers onder de economische groei, export en
investeringen zijn teruggevallen. De Japanse export
bestaat voornamelijk uit producten die nu niet
meer worden gekocht, zoals auto’s en elektronica.
Daarnaast is de Japanse yen, handelsgewogen, in
2008 met 25 procent sterk geapprecieerd. Dat
is deels het gevolg van het terugdraaien van carry
trade-constructies waarin naar schattingen duizend
miljard dollar is belegd. Bij een carry trade wordt
goedkoop geleend in Japan om dit vervolgens tegen
hoge rente elders uit te lenen, vaak aan NieuwZeeland. Doordat deze gelden worden teruggehaald
naar Japan is de vraag naar yens gestegen. Alles
bij elkaar leidde dat tot een sterke daling van de
Japanse export in de tweede helft van 2008. Voor
2009 voorziet het IMF een verdere daling van ruim
35 procent. Minder export, dalende winstmarges
en verslechterende economische vooruitzichten
leiden tot lagere investeringen en productie. Als
gevolg daarvan neemt de werkloosheid toe en is die
in februari op het hoogste punt in drie jaar beland.
Werkloosheid en gebrek aan vertrouwen in duurzame
economische verbetering zet de Japanse consumptie
onder druk. Het monetaire beleid, dat wordt vormgegeven door de Bank of Japan, heeft tot op heden
weinig effect gehad. De Bank of Japan heeft de
rente verlaagd tot 0,1 procent waardoor die nauwelijks verder verlaagd kan worden. Tot slot heeft het
versoepelen van de leenvoorwaarden door banken
in het eerste kwartaal van 2009 ook nog niet tot
aantrekkende investeringen geleid (Bank of Japan,
2009). Bovenstaande factoren hebben de Japanse
overheid doen ingrijpen om verder wegzakken van de
e
­ conomie te voorkomen.

In april is het vierde stimuleringspakket binnen
een jaar aangekondigd. Het pakket, dat nog door
het parlement moet worden goedgekeurd, omvat
maatregelen ter waarde van 155 miljard dollar, drie
procent van het Japanse bbp. Daarmee komt de
totale inzet sinds augustus vorig jaar op meer dan
vijf procent van het bbp uit. Met het laatste pakket
wil Japan de economie verduurzamen: het bevat
bijvoorbeeld subsidies voor de aankoop van zonne­
panelen en hybride auto’s. Ook bevat het pakket
compenserende maatregelen voor werknemers met
een tijdelijk contract die nu hun baan verliezen, en
maatregelen om de kredietverlening aan bedrijven
te verruimen. Opvallend is verder de aankondiging
van de Bank of Japan dat het de kapitaalratio’s van
Japanse banken gaat ondersteunen door het aankopen van in Japan genoteerde aandelen die banken
in het bezit hebben Ook schort het eigen verkoop
van in het verleden verkregen aandelen op. Hiermee
wordt een poging gedaan de aandelenmarkten te
stabiliseren en worden de balansen van Japanse
banken gestut die veel aandelen bezitten als onderdeel van hun kernkapitaal. Alles bij elkaar zullen de
maatregelen van de Bank of Japan en het stimuleringspakket een korte termijn impuls geven aan de
Japanse economie, maar structurele problemen zoals
de vergrijzing en de aan de vergrijzing gerelateerde
kosten en de nog steeds stijgende overheidsschuld
van 180 procent van het bbp (OESO, 2009) worden
vooruitgeschoven.

Conclusie
De Japanse economie wordt hard geraakt door de
economische crisis. De afhankelijkheid van export
voor de economische groei maakt de Japanse economie zeer kwetsbaar voor ontwikkelingen elders in de
wereld. Japan stimuleert zijn economie nu terecht,
maar zal ook duidelijk moeten maken hoe het land
de overgang naar een meer op binnenlandse vraag
gerichte economie inzet. Zolang dat niet op een
adequate wijze wordt aangepakt, blijft het export­
afhankelijk en is de binnenlandse vraag beperkt.

L
­ iteratuur
Bank of Japan (2009) Senior loan officer opinion survey on bank
lending practices at large Japanese banks (April 2009). Tokio: Bank
of Japan.
IMF (2009) World Economic Outlook. New York: IMF.
OESO (2009) Economic Outlook. Maart 2009. Parijs: OESO.

ESB

94(4560) 15 mei 2009

315

internationaal

Japan en de crisis

Auteurs