Naarmate de concurrentie tussen banken groter is, wordt
het monetaire beleid effectiever. De Nederlandse kredietÂ
markt blijkt qua concurrentie een tussenpositie in te nemen
in het eurogebied volgens de Boone-indicator. Aandacht
voor concurrentie naast financiële stabiliteit is dus belangrijk.
V
olgens de economische theorie zou concurrentie er in de kredietmarkt voor zorgen dat
de prijs van leningen, de bancaire rentevoet,
dichter uitkomt bij de rentevoet op de gelden kapitaalmarkt, dan zonder concurrentie het geval
zou zijn. Met behulp van paneldata voor acht eurolanden kan geanalyseerd worden of concurrentie in
de kredietmarkt er inderdaad toe leidt dat de rente
op kredieten meer de rente op de kapitaalmarkt en
geldmarkt volgt (Van Leuvensteijn et al., 2007 en
2008). In het bijzonder wordt nader ingegaan op het
effect van voornoemde concurrentie tussen banken
op de aanpassing van bancaire kredietrentevoeten
aan de overeenkomstige marktrentes. Naar verwachting heeft sterke concurrentie een drukkend effect
op de bancaire kredietrentes, daarmee bijdragend
aan de welvaart van consumenten en bedrijven.
Daarnaast suggereert de economische theorie dat
veranderingen in de belangrijkste rentevoeten van
de ECB in een meer concurrerende markt sneller en
sterker doorwerken op de bancaire rentevoeten. In
het huidige tijdsgewricht hebben centrale banken
veel aandacht voor de financiële stabiliteit van het
banksysteem. Gegeven de prominente rol van de
bancaire sector in het financiële systeem van het
eurogebied, is het van groot belang voor de centrale
banken in het eurogebied om naast aandacht voor
de financiële stabiliteit ook aandacht te hebben voor
concurrentie op de kredietmarkt.
Het effect van concurrentie
op de rente voor leningen
Michiel van
Leuvensteijn
Wetenschappelijk medewerker bij het Centraal
Planbureau
Het onderzoek omvat twee stappen. In de eerste
stap wordt de mate van concurrentie gemeten tussen
banken in de kredietmarkt en in de tweede wordt
onderzocht hoe deze concurrentie de invloed van de
ECB-beleidsrentes op de rente in de kredietmarkt
vergroot. Hierbij wordt een relatief nieuwe methode
gebruikt, de zogenaamde Boone-indicator van concurrentie (Boone, 2001; 2008), die niet eerder op
banken is toegepast. Deze indicator is gebaseerd op
de notie dat efficiëntere banken in een meer concurrerende markt meer winst en marktaandeel zullen
winnen dan in een weinig concurrerende markt. Op
grond daarvan zou gelden dat naarmate de invloed
markten
Bancaire concurrentie en
monetaire transmissie
van efficiëntie op de marktaandelen sterker is, de
concurrentie heviger is. De eventuele verandering
in dit verband tussen efficiëntie en marktaandelen
wordt per land en over de tijd op jaarbasis gemeten.
Een voordeel van deze methode is dat het, anders
dan bij veel bestaande methoden, mogelijk is naast
de concurrentie op de gehele bancaire markt ook die
van aparte productmarkten, zoals die van kredieten,
te meten. Een voorbehoud is dat de Boone-indicator
veronderstelt dat banken steeds een deel van hun
efficiëntievoordelen doorgeven aan hun klanten.
Dit mag overigens in een concurrerende markt ook
worden verwacht: een weinig efficiënte partij moet
immers saneren en efficiënter worden, want anders
wordt deze overgenomen door een meer efficiënte
partij danwel uit de markt geduwd. In al deze gevallen neemt voor de markt als geheel de relatie tussen
efficiëntie en performance in termen van winst en
marktaandeel toe. Het gaat bij de Boone-indicator
dus niet om efficiëntie of marktaandelen op zich,
maar om de relatie tussen beide. Boone (2008)
heeft theoretisch aangetoond dat de Boone-indicator
een betere methode is om concurrentie te meten
dan de prijs-kostenmarge. De Boone-indicator wordt
geschat met behulp van een regressiemodel, waarin
marktaandelen van banken worden verklaard uit
marginale kosten van kredietverlening, als proxy
voor efficiëntie. De marginale kosten zijn niet
bekend en worden daarom berekend op basis van
een translogkostenfunctie. Hierin worden de bankkosten verklaard uit onder meer de productie van de
bank (zoals verstrekken van leningen, beleggen in
obligaties, aandelen en private equity, en niet aan
de balans gerelateerde diensten, zoals transactievergoedingen en commis ies), en inputprijzen, zoals
s
de loonvoet en de financieringsrente. Tevens wordt
rekening gehouden met een uiteenlopende mate van
risicoaversie door de solvabiliteit van banken mee te
nemen. Voor commerciële, spaar- en coöperatieve
banken worden aparte functies geschat, omdat hun
kostenstructuur onderling verschilt. Dit wordt bevestigd door de schattingsresultaten.
Aldus resulteert een maatstaf waarmee vervolgens in
stap twee vastgesteld kan worden hoe veranderingen
in concurrentie de kosten van lenen door consumenten en bedrijven beïnvloeden en hoe veranderingen
in marktrentevoeten en rentevoeten, bepaald door de
centrale bank, doorwerken op de bancaire kredieten depositorentes. Hierbij worden drie mogelijke
hypotheses getoetst met betrekking tot de invloed
van concurrentie in de kredietmarkten op de kredieten depositorentes. Allereerst wordt het effect onder-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
93(4549) 12 december 2008
759
Tabel 1
Gemiddelde waarde Boone-indicator en verschil bank- en marktrente (1994–2004).
Oostenrijk
Boone-indicator kredietmarkt1
–1,5
Rentespreidingen op leningen in %
Hypotheken
2,1
Consumentenleningen
3,2
Korte leningen aan bedrijven
1,3
Lange leningen aan bedrijven
–
Rentespreidingen op deposito’s in %
Lopende rekeningen
–2,0
Termijndeposito’s
–0,4
1
België
–2,6
Duitsland
–4,0
Spanje
–4,8
Frankrijk
–0,6
Italië
–4,0
Nederland
–2,5
Portugal
–0,9
2,2
4,2
1,0
0,4
1,8
3,1
0,5
1,1
1,6
5,5
1,0
0,9
1,3
4,0
0,6
1,1
1,9
–
1,3
1,3
1,1
–
0,7
–
2,2
7,7
3,4
–
–
–0,1
–
–0,2
–2,9
–0,5
–
–0,1
–2,7
–0,9
–1,7
–0,2
–
–1,1
Gemiddelde geschatte waarde
Bron: Eigen schattingen en ECB.
zocht van concurrentie in de kredietmarkten op de hoogte van de krediet- en
depositorentes. Dit wordt gedaan aan de hand van een model waarin het verschil
tussen de bank- en marktrentes (de spreiding) wordt verklaard uit onder meer de
Boone-indicator van concurrentie. Vervolgens wordt een zogenaamd panel-errorcorrectieÂÂ
model (ECM) gebruikt om het effect van concurrentie in de kredietmarkten op de langetermijn venwichtsdoorwerking van beleids- en marktrentes op
e
bancaire rentevoeten te meten, met andere woorden: hoe sterk of compleet de
doorwerking op de lange termijn is. Het ECM beschrijft zowel de langetermijnÂ
evenwichtsituatie als de korteÂermijnafwijkingen van dat evenwicht. De data
t
zijn beschikbaar voor een aantal landen, waarbij voor elk land de gegevens over
een aantal jaren aanwezig zijn. Met het ECM wordt ook de invloed getoetst van
concurrentie in de kredietmarkten op de directe aanpassing van bankrentes
aan veranderingen in marktrentes, met andere woorden: hoe snel de doorwerking is. Voor het schatten van de Boone-indicator van concurrentie worden uit
Bankscope, een database van Bureau Van Dijk, afkomstige jaargegevens gebruikt
van de balans en de winst-en-verliesrekening van banken. Hieruit worden marktaandelen, bankproducÂie en inputprijzen afgeleid. Voor het berekenen van het
t
effect van concurrentie op bankrentes worden van de Europese Centrale Bank
afkomstige maandgegevens gebruikt van markt- en bankrentes. Vanaf 2003 zijn
deze gegevens ECB-breed  eharmoniseerd, in de jaren daarvoor zijn ze afkomstig
g
uit nationale statistieken. Voor alle gegevensbronnen geldt dat enig voorbehoud
op zijn plaats is, omdat vergelijkbaarheid over de landen niet altijd volledig is
gegarandeerd. Betere gegevens zijn echter niet voorhanden.
De empirische schattingen van concurrentie
De Boone-indicator meet de concurrentie in de kredietmarkten. Deze schattingen
worden in de eerste regel van tabel 1 weergegeven. Hoe negatiever de Booneindicator is, des te sterker is de  oncurrentie. De concurrentie lijkt het sterkst
c
in Duitsland, Spanje en Italië. Dit zijn met Frankrijk de landen waar het aantal
banken het hoogste is en de concentratieratio’s het laagst zijn. Overigens gaat
deze hier waargenomen regelmatigheid in zijn algemeen, bijvoorbeeld in onderTabel 2
Invloed concurrentie op doorwerking van markt- en beleidsrente op
b
 ancaire rente.
Hypotheekleningen
Consumentenleningen
Kortetermijnleningen
aan bedrijven
Langetermijnleningen
aan bedrijven
Betaalrekeningen
Termijndeposito’s
1
Spreidingsmodel
Coëfficiënt
t-waarde1
–0,30
–2,1**
–0,08
–3,0***
–0,13
–6,7***
ECM
Coëfficiënt
t-waarde1
0,05
5,3***
0,06
3,2***
0,04
3,5***
Spreiding tussen markt- en bankrentes
0,00
–0,54
–0,04
0,2
–8,3***
–3,1***
0,05
4,5***
0,04
–0,02
5,9***
–0,6
Twee en drie sterretjes geven significantieniveaus aan van 95% en 99%, respectievelijk.
760
ESB
zoek met meer landen, niet op (Bikker en Spierdijk,
2008a; Boonstra, 2007). Zo kent de Franse kredietmarkt volgens de Boone-indicator geringe concurrentie, maar heeft zij ook een lage concentratiegraad,
wat zou duiden op een hoge concurrentiegraad. De
concurrentie is het zwakst in Frankrijk, Oostenrijk en
Portugal. Nederland en België nemen een tussenpositie in. Merk op dat concurrentieschattingen sterk
af kunnen wijken van die van efficiëntie. Sommige
landen hebben een inefficiënt bankwezen, terwijl
de binnenlandse concurrentie toch behoorlijk is. De
concurrentie is ook apart gemeten voor specifieke
typen banken. Algemene banken die meer blootstaan aan concurrentie van buitenlandse banken
en kapitaalmarkten, zijn veelal meer concurrerend,
vooral in Duitsland, Spanje en de Verenigde Staten,
dan spaarbanken en coöperatieve banken, die vooral
opereren op locale markten. De indicator wordt voor
elk jaar geschat, waarbij tabel 1 het gemiddelde
toont over 1994–2004. Voor de vier grote landen
wordt een trend gevonden in de schattingen die
duidt op wat minder concurrentie op de kredietmarkt
in meer recente jaren. Deze uitkomst van achteruitgang in concurrentie op de kredietmarkt is ook,
overigens in sterkere mate, gevonden door Bikker en
Spierdijk (2008b) met een andere methode dan de
Boone-indicator om de concurrentie te meten, die
tevens concurrentie op de gehele bancaire markt
beschouwt. Deze trend zou verklaard kunnen worden
uit de over de tijd opgetreden bancaire consolidatie
en de verschuiving van het verstrekken van Âeningen
l
naar andere bancaire diensten, waar prijzen en
kwaliteit minder goed vergeleken kunnen worden,
zodat concurrentie wordt belemmerd. In de kleinere
landen, waar de concurrentie lager is, is juist sprake
van een wat opwaartse trend, terwijl in Nederland
geen duidelijke verandering is te zien. Deze bewegingen samen leiden tot convergentie, helaas op een,
voor grote landen, lager niveau.
93(4549) 12 december 2008
De rest van tabel 1 toont de spreiding in de hoogte
van de bankrente ten opzichte van de corresponderende marktrentes. Hierbij zijn vier verschillende
kredietrentes en twee depositorentes onderscheiden.
De spreiding tussen bank- en marktrentes is bij kre-
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
Figuur 1
Reductie in de spreiding tussen markt- en bankrentes door concurrentie.
0
Oostenrijk
België
Duitsland
Spanje
Frankrijk
Italië
Nederland
Portugal
-10
-20
Basispunten
dieten positief en bij deposito’s negatief. Een grotere
spreiding duidt op minder concurrentie. Om de
invloed van concurrentie vast te stellen, wordt een
model van deze spreads gebruikt met als verklarende
variabele de Boone-indicator van concurrentie. De
schattingsuitkomsten laten zien dat sterkere concurrentie inderdaad significant geringere spreidingen
tussen bank- en marktrentevoeten opleveren voor
althans drie van de vier kredietrentes, namelijk voor
hypotheken, consumentenleningen en korte-termijn
leningen aan bedrijven (tabel 2). Een bepaalde
toename van de concurrentie (van een punt op de
schaal van de Boone-indicator) geeft een daling van
de hypotheekrente met dertig basispunten, terwijl de
rente op consumenten en korte-termijnleningen daalt
met, respectievelijk, acht en dertien basispunten.
Figuur 1 geeft per land weer hoeveel de spreiding
tussen bank- en marktrentes volgens de berekeningen is gereduceerd door de per land optredende
concurrentie. Hiervoor zijn de coëfficiënten in de
eerste kolom van tabel 2 (die de invloed van concurrentie op de doorwerking van markt- en beleidsrentes op bancaire rentes weergeven) vermenigvuldigd
met de gemiddelde waarde van de Boone-indicator
van concurrentie in tabel 1. Uit deze figuur blijkt
dat concurrentieverschillen tussen landen soms wel
een verschil van vijftig basispunten in de spreiding
tussen bank- en marktrentes kunnen verklaren,
zoals tussen Spanje en Frankrijk bij leningen aan
ondernemingen. De verschillen bij consumentenkredieten en hypotheken zijn geringer, maar zeker
ook substantieel. Dit resultaat houdt in dat bancaire
kredietrentes (meestal) lager zijn, naarmate de
concurrentie heftiger is. Voor de twee depositorentes
geldt dat concurrentie op de kredietmarkt resulteert
in een significant grotere negatieve spread tussen
bank- en marktrentes. De spread is negatief omdat
de bank minder rente vergoedt op deposito’s dan de
geldmarktrente. De depositorentes gaan dus omlaag
bij sterke concurrentie op de kredietmarkt. Dit
weerspiegelt dat de concurrentiedruk in de kredietmarkt sterker is dan die op de depositomarkten,
zodat banken onder concurrentiedruk op de kredietmarkt compensatie voor inkomensverlies zoeken
door lagere depositorentes aan te bieden. Kennelijk
beschikken banken over een zekere marktmacht
in de depositomarkten, die pas wordt benut als de
concurrentiedruk op de kredietmarkt oploopt. Een
reden zou kunnen zijn dat op korte termijn voordeel
wordt behaald met een lagere depositorente, terwijl
op langere termijn nadeel optreedt door verlies aan
depositohouders. Met name bij betaalrekeningen
zijn banken in staat om de geringere marges in de
kredietmarkt door sterkere concurrentie af te wentelen op depositohouders, zoals ook blijkt uit de veel
grotere, negatieve coëfficiënt in tabel 2.
-30
-40
-50
-60
-70
Hypotheken
Consumptieve kredieten
Korte leningen aan ondernemingen
ren op de overeenkomstige marktrentes, waarbij gebruikgemaakt wordt van de
langetermijnvergelijking van het ECM. Schattingsresultaten tonen aan dat alle
vier onderzochte bancaire kredietrentes inderdaad significant sterker reageren
op de marktrentes als er meer concurrentie is (tabel 2). Verder blijkt dat concurrentie in de kredietmarkt ook bijdraagt aan een meer complete doorwerking van
de korte marktrente op de rente van lopende rekeningen. Deze uitkomsten geven
aan dat bancaire concurrentie een substantiële invloed heeft op het mechanisme
van de monetaire beleidstransmissie: sterkere concurrentie op de kredietmarkt
bevordert de sterkte en snelheid van de doorwerking van monetair beleid op de
reële economie. Tegen dit licht is de waargenomen afnemende concurrentie in
de grotere eurolanden een verschijnsel dat aandacht behoeft. Ten slotte is met
de kortetermijnvergelijking van het ECM onderzocht of ook de snelheid van de
aanpassing van bankrentes aan veranderingen in marktrentes onder concurrentie
toeneemt. Hiervan zijn echter geen significante effecten gevonden.
Conclusie
Een analyse voor acht landen in het eurogebied van de effecten van  oncurrentie
c
in de kredietmarkten op bancaire rentes van leningen en deposito’s met
behulp van de Boone-indicator laat dus zien dat de bancaire rentespreads op
h
 ypotheken, consumentenleningen en kortlopende leningen aan bedrijven signifiÂ
cant lager zijn in meer concurrerende markten. Deze uitkomst impliceert dat
bancaire kredietrentes lager zijn onder sterkere concurrentie, zodat concurrentie
de welvaart doet toenemen. Banken compenseren inkomensverlies vanwege sterkere concurrentie op de kredietmarkt door hun depositorentes te verlagen. Verder
wordt voor alle vier onderzochte kredietcategorieën waargenomen dat bancaire
rentes de marktrentes vollediger volgen indien de concurrentie sterker is. Deze
resultaten onderstrepen dat bancaire concurrentie een substantiële bijdrage
levert aan het monetaire mechanisme van beleidstransmissie. Bancaire concurrentie verdient dus blijvende aandacht, ook van centrale banken.
Literatuur
Bikker, J. en L. Spierdijk (2008a) Determinanten van bancaire
concurrentie. ESB, 93 (4530), 148–150.
Bikker, J. en L. Spierdijk (2008b) How banking competition
changed over time. DNB Working Paper nr. 167. Amsterdam: De
Nederlandsche Bank.
Boone, J. (2001) Intensity of competition and the incentive to
innovate. International journal of industrial organization, 19(5),
705–726.
Boone, J. (2008) A new way to measure competition. Economic
journal, 118(531), 1245-1261.
Boonstra, W. (2007) Concentratiemaatstaven slechte indicator
van concurrentie. ESB, 91(4511), 334–335.
Leuvensteijn, M. van, J. Bikker, A. van Rixtel en C. Kok
Sørensen (2007) A new approach to measure competition in the loan
markets of the euro area. ECB Werkdocument 768, Frankfurt:
Doorwerking marktrente
onder concurrentie
Vervolgens is onderzocht of bankrentes op markten
met meer concurrentie sterker of completer reage-
Europese Centrale Bank.
Leuvensteijn, M. van, C. Kok Sørensen, J. Bikker en A. van
Rixtel (2008) Impact of bank competition on the interest rate passthrough in the euro area. ECB Werkdocument 885, Frankfurt:
Europese Centrale Bank.
De auteur heeft verklaard dit artikel alleen te publiceren in ESB en niet elders
te publiceren in wat voor medium dan ook. Het is wel toegestaan om het artikel voor eigen gebruik
en voor publicatie op een intranet van de werkgever van de auteur aan te wenden.
ESB
93(4549) 12 december 2008
761