reactie
Fiscaal gezinsbeleid
I
Hieke Snijders-Borst
Gepensioneerd inspecteur
vennootschapsbelasting,
heeft in 1981 de heffingskortingen in Nederland
geïntroduceerd.
668
ESB 15
n ESB van 17 november pleit Leo Stevens,
zoals hij al meer dan dertig jaar doet,
voor het splitsingsstelsel in de loon- en
inkomensbelasting.
Het splitsingsstelsel is een wijze van belastingberekening van een echtpaar, vroeger nagenoeg altijd een
man/kostwinner en een vrouw/huisvrouw. Fictief worden hun inkomens bij elkaar opgeteld – let wel: dat
van de vrouw was vroeger bijna altijd nihil – fictief
wordt het totaal in tweeën gedeeld en elke helft aan
echtgenoten toegerekend, waardoor reëel over elke
helft het (vroeger zeer steil) progressieve tarief wordt
toegepast en de twee gevonden (gelijke) belastingbedragen weer bij elkaar worden opgeteld. De gehuwde
man is de belastingplichtige voor het totale belastingbedrag. De gehuwde man krijgt dus twee maal
de belastingvrije som en de lagere tariefschijven. In
de Nederlandse praktijk, van 1941 tot 1973 leidde
dat tot een apart tabellentarief voor gehuwden, met
een belangrijk lagere druk dan die op ongehuwden,
circa eenderde lager. Ongehuwden waren en zijn dus
de dupe van het splitsingsstelsel, omdat zij ongeveer
anderhalf keer zo veel belasting verschuldigd zijn als
gehuwde mannen. Ongehuwde vrouwen zijn eerst
recht slachtoffer: zodra zij gaan verdienen, worden
zij voor het eerste beetje arbeidsinkomen al belast
met het marginale tarief van de man.
Het splitsingsstelsel wordt dan ook wel het thuishoudtarief van de gehuwde vrouw genoemd. Het
is ten eerste in strijd met het verdragsrechtelijk en
grondwettelijk vastgelegde recht van een ieder op de
vrije keuze van arbeid; en ten tweede is het strijdig
met het huidige maatschappelijke belang, zowel in
Nederland als in de hele Europese Unie. Want met de
steeds sterker wordende ontgroening is het dringend
noodzakelijk om rechtvaardige en doeltreffende maatregelen te nemen ten einde zo veel mogelijk vrouwen
in staat te stellen zowel kinderen te krijgen als aan
het arbeidsproces deel te nemen ten einde de maatschappij gaande te houden en het werk en de kosten
die gepaard gaan met de vergrijzing op te brengen.
Stevens’ pleidooi voor het splitsingsstelsel maakt
dus een anachronistische indruk.
Ik deel zijn zorg dat de algemene heffingskorting
deelname van ‘verzorgende partners’ aan betaalde
arbeid frustreert, doordat meteen de volle druk van
het nu zeer hoge tariefpercentage van de laagste
belastingschijf op het eerste arbeidsinkomen komt
te rusten. Maar hoe zit dat in het splitsingsstelsel
dat Stevens voorstaat? Daarin worden hun eerste
verdiensten getroffen door het toptarief van hun
kostwinner. Stevens signaleert dus met afkeuring de
gure wind van de huidige laagste tariefschijf, maar
wenst de orkaan van het marginale tarief van de
kostwinnerpartner in het splitsingsstelsel niet op te
merken. Hoe effectief slechte belastingwetten zijn
december 2006
om vrouwen met een kostwinnerpartner af te houden
van deelname aan betaalde arbeid, wordt iedere
keer weer door het omgekeerde bewezen. Bij iedere
stap naar een verdere fiscale verzelfstandiging van
partners groeit de arbeidsparticipatie van vrouwen
met sprongen.
Maar er bestaat ook een voorbeeld dat vrouwen
op grote schaal de arbeidsmarkt hebben verlaten
na invoering van een nieuwe wet. Na indiening in
1984 van het wetsontwerp, dat in de wandeling
Tweeverdieners II werd genoemd, kreeg de vrouwenbeweging in de gaten wat daarvan de gevolgen
zouden zijn. Namens twee miljoen vrouwen heeft
de koepelorganisatie ‘Breed Platform Vrouwen voor
Economische Zelfstandigheid’ op 26 oktober 1984
een adres, vergezeld van een belastingrapport, aan
regering en parlement gericht om de feilen van het
regeringswetsontwerp te belichten en als alternatief een belastingwet met heffingskortingen voor
te stellen, naar het voorbeeld van de in Oostenrijk
geldende belastingwet.
Helaas. Op de vrouwen werd geen acht geslagen
en Tweeverdieners II werd wet. Het resultaat was
dat op grote schaal vrouwen met kleine baantjes als
alphahulpen en verkeersbrigadiers hun baan opzegden, de betrokken sectoren totaal ontregeld raakten
en de inkomstenbelastinginspecties tot augustus
1985 telefonisch niet meer bereikbaar waren, zelfs
niet voor het ministerie.
Belastingwetgeving behoort dus op de samenleving
aan te sluiten. En vrouwen zijn belastingplichtigen
als anderen. Zij hebben er recht op om gevrijwaard
te blijven van de gevolgen van de fictie van de gezinsdraagkracht, voorzover zij daardoor onevenredig
worden getroffen. Zij behoren dan ook zelfstandig te
worden belast naar persoonlijke draagkracht. Daar
schort tot nu toe nog veel te veel aan.