Eigen huis, eigen vermogen
De volledige rente over hypothecaire schulden is
aftrekbaar van de inkomstenbelasting, terwijl de belasting die voor het eigen huis betaald moet worden
– huurwaardeforfait en vermogensbelasting – laag is
ten opzichte van die aftrekpost. Een zakelijk debat
over dit onderwerp is dringend nodig. Wij stellen in dit
artikel voor het eigen huis op te nemen in de nieuwe
vermogensrendementsheffing.
E
B.A.W. Snels,
M. Streefkerk,
C.C.M. Vendrik,
en belangrijk onderdeel van de
fiscale plannen van Zalm en
Vermeend is de invoering van een
vermogensrendemenstheffing1.
Deze nieuwe belastingvorm leidt tot een
radicale herziening van de fiscale behandeling van vermogen. Op dit moment worden
inkomsten uit vermogen, zoals rente, dividend en huuropbrengsten, opgeteld bij
eventuele inkomsten uit arbeid en vindt de
heffing plaats in de loon-en inkomstenbelasting. Daarnaast kent Nederland al ruim een
eeuw de vermogensbelasting, die momenteel
voorziet in een jaarlijkse belasting van 0,7%
op het aanwezige vermogen zelf. Vanwege
de forse hoogte van de vermogensvrije voet
en diverse vrijstellingen is het aantal vermogensbelastingplichtigen in Nederland
beperkt. Deze fiscale behandeling van
vermogen gaat op de helling. In plaats voor
de bestaande vermogensÂregelingen stelt het
kabinet een vermogensrendementsheffing
voor.
Resp. econoom bij de
Tweede-Kamerfractie
van GroenLinks, tevens
Universitair Docent aan
de faculteit Bestuurskunde van de Universiteit Twente; econoom
bij de Tweede-Kamerfractie van GroenLinks;
lid van de Tweede
Kamer voor GroenLinks.
Kern van dit voorstel is een heffing van
30% over een forfaitair rendement van 4%.
Alle vermogensbestanddelen gaan onder dit
nieuwe regime vallen, ook het tweede huis.
Alleen voor het eerste huis wordt een uitzondering gemaakt. Het totale netto-bezit van
huishoudens bedroeg in 1996 Æ’ 1035 mrd.
Daarvan bestond 56% uit de waarde van de
eigen woning2. Voor huishoudens is het eigen
huis dus het belangrijkste vermogensbestand-
deel. De principiële vraag is dan ook waarom
het eigen huis niet meegenomen wordt in
deze nieuwe vorm van vermogensbelasting.
Met de invoering van de vermogensrendemenstheffing wil het kabinet de vermogensbelasting afschaffen. Het eigen huis valt
dan helemaal niet meer onder een vorm van
vermogensbelasting. Voor eigen-woningbezitters met een kapitale woning betekent dat
een extra inkomensvoordeel. We nemen eerst
de huidige fiscale behandeling van het eigen
huis onder de loep. Vervolgens zullen we een
pleidooi houden voor het opnemen van het
eigen huis in de nieuwe vermogensrendementsheffing.
De huidige fiscale behandeling
In ons belastingstelsel moet de aftrekbaarheid van de hypotheekrente in samenhang
met het huurwaardeforfait worden gezien.
Het huurwaardeforfait is de forfaitair bepaalde huurwaarde. De fiscus beschouwt de
eigen woning als een bron van inkomsten
omdat de woning verhuurd zou kunnen
worden, ook al bewoont de eigenaar zelf zijn
woning. Over de huurwaarde dient daarom
inkomstenbelasting betaald te worden. Bij
deze zienswijze hoort de aftrekbaarheid van
de kosten om de woning te verwerven: de
rente over de hypotheek is aftrekbaar omdat
de huurwaarde van de eigen woning belastbaar is.
Een belangrijke oorzaak voor de steeds terugkerende discussie over de fiscale behandeling van het eigen huis is de bepaling van
de huurwaarde, en daarmee de vaststelling
van het percentage te betalen inkomstenbelasting. De overheid heeft verschillende
redenen voor de relatief lage vaststelling van
het huurwaardeforfait3. Ten eerste wordt een
deel van de woning niet als een beleggingsobject met een bepaalde huurwaarde gezien,
maar als een consumptief goed. Ten tweede
is het wonen een primaire levensbehoefte
waarvoor de bestedingen als gedwongen be-
ESB
november 2006
47
tabel 1
Aftrekposten in de loon- en inkomstenbelasting
belastingvrije sommen
hypotheekrente hypotheekrente1
pensioenen
arbeidskostenforfait
overige overige2
totale aftrekpost
Æ’ mrd
100,8
29,1
26,0
16,2
35,1
budgettair belang
43,0
12,7
11,9
6,4
17,6
1 Schatting op basis van meest recente gegevens: Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999,
26430, nr. 1, ‘Voorlopige Rekening 1998’.
2 Overige aftrekposten: reiskostenforfait, werkelijke arbeidskosten, niet-actievenforfait,
afdrachtverminderingen, lijfrenten, premies werknemersverzekeringen, ouderenaftrek,
rente/dividendvrijstelling, consumptieve rente, spaarloon, buitengewone lasten, giften.
Bron: Belastingen in de 21e eeuw. Een verkenning, blz. 37.
stedingen beschouwd kunnen worden. En ten derde past een relatief
lage vaststelling van het huurwaardeforfait in het overheidsbeleid om
het eigen-woningbezit te stimuleren4.
De onevenwichtigheden in het huidige stelsel geven drie problemen.
Ten eerste is er een budgettair probleem, waarvan de risico’s in de
toekomst toenemen. Ten tweede geeft het huidige stelsel onrechtvaardige inkomensÂeffecten. En ten slotte is het huidige stelsel weinig
effectief in het stimuleren van het eigen-woningbezit.
Budgettair robuust?
In de loon- en inkomstenbelasting heeft de belastingoperatie van
Zalm en Vermeend als belangrijke doelstelling de verlaging van tarieven via het beperken van aftrekposten. tabel 1 geeft weer dat na de
belastingvrije sommen, de twee grootste aftrekposten de pensioenen
en de hypotheekrenteaftrek zijn. In de plannen van Zalm en Vermeend
zal er middels de aangekondigde oudedagsparaplu een lichte beperking van de aftrekbaarheid van pensioenpremies worden geïntroduceerd5. Terwijl veel van de overige aftrekposten fors beperkt worden
in de komende stelselherziening, blijft de hypotheekrenteÂaftrek
ongemoeid.
tabel 2
Ontwikkeling van de hypotheek-rente-aftrek
1995
1996
1997
1998
totale aftrekpost
Æ’ mrd
24,5
26,0
27,6
29,1
budgettair
belang
10,7
11,8
13,0
14,1
totale
hypotheekschuld
322
369
428
483
Bron: Tweede Kamer, vergaderjaar 1998-1999, 26430, nr. 1, ‘Voorlopige Rekening
1998’. Alleen voor 1995 zijn er definitieve cijfers beschikbaar. Voor latere jaren
wordt gewerkt met schattingen.
48
ESB
november 2006
De verborgen subsidies die aan de woningbezitter in Nederland worden uitgedeeld zijn
omvangrijk en groeien snel. Vanaf 1995 is de
aftrekpost toegenomen van Æ’ 24,5 mrd naar
een geraamde aftrekpost van Æ’ 29,1 mrd in
1998 (zie tabel 2). Nederland loopt daarmee niet alleen internationaal behoorlijk
uit de pas. Ook valt op hoezeer de fluwelen
aanpak van deze ‘woonsubsidies’ die via de
belastingen worden verrekend, verschilt van
de zakelijke benadering van de ‘echte’ subsidies die de rijksoverheid verstrekt. Deze
subsidies staan vaak (en soms terecht) bloot
aan kritiek. Belangrijk is vooral dat de echte
subsidies gebudgetteerd zijn, waarmee de
overheid greep houdt op de omvang van de
verstrekking. Op de omvang van de fiscale
woonsubsidies heeft de overheid geen enkele
greep. De aftrekbaarheid van de hypotheekrente is ongelimiteerd.
Ter vergelijking is het interessant naar de
ontwikkeling van de opbrengsten uit het
huurwaardeforfait te kijken. In 1995 bedroeg
de opbrengst ongeveer Æ’ 3,6 mrd. In 1998
is de schatting dat het huurwaardeforfait een
opbrengst zal geven van ongeveer Æ’ 4,5 mrd.
Deze ontwikkeling geeft weer dat de kosten
van de hypotheekrenteaftrek en de opbrengsten uit het huurwaardeforfait uiteen lopen.
Bij eventuele rentestijgingen of een forse
verdere groei van de totale hypotheekschuld
(zoals de schattingen nu aangeven, zie de
trend in tabel 2) zullen de tegenvallers voor
de schatkist nog groter worden.
Rechtvaardig?
De onevenwichtigheden in de fiscale behandeling van het eigen huis hebben onevenwichtige inkomenseffecten. Volgens
het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP)
hebben vooral de hogere inkomens profijt
van het relatief lage huurwaardeforfait. Dit
‘huurwaardevoordeel’ definieert het SCP als
‘een belastinguitgave die voortvloeit uit het
feit dat de huurwaarde door de fiscus (huurwaardeforfait) met het oog op het eigenwoningbezit lager wordt vastgesteld dan de
waarde in het economisch verkeer (economische huurwaarde)’6. Het huurwaardevoordeel
bedroeg in 1991 bijna Æ’ 5 mrd. Het SCP
heeft becijferd dat dit voordeel ongelijk is
verdeeld over de inkomensÂgroepen. Van het
huurwaardevoordeel incasseert de rijkste
20% van de Nederlandse bevolking bijna
60%. De 20% met de laagste inkomens
heeft geen enkel voordeel van het relatief
laag vastgestelde huurwaardeforfait.
Deze cijfers zijn gebaseerd op gegevens uit
1991. Op 1 januari 1997 is de Wet WOZ
(waardering onroerende zaken) van kracht
geworden. Deze wet heeft een nieuw waarderingssysteem geïntroduceerd. Onroerende
zaken worden nu voor de fiscus gewaardeerd
op basis van de werkelijke verkoopwaarde.
Omdat te voorzien was dat dit nieuwe waarderingssysteem een lastenverzwaring voor de
huizenbezitters zou betekenen, is het percentage voor het huurwaardeforfait zodanig
verlaagd dat er geen extra inkomsten voor
de overheid zijn. Per saldo is het huurwaardevoordeel dus onveranderd en zullen de
cijfers van het SCP ook nu bij benadering de
inkomensvoordelen juist inschatten.
Ook de econoom Van der Ploeg schrijft
dat het systeem van de aftrekbaarheid van
de hypotheekrenteaftrek vooral de hogere
inkomens ten goede komt. Hij schat dat de
drie procent van de belastingbetalers die het
toptarief van 60% betalen, een vijfde van
de nationale7 aftrekpost voor het eigen huis
(hypotheekrente minus huurwaardeforfait)
opeisen en tegen het hoogste tarief verrekenen. Deze genereuze fiscale behandeling
van het eigen huis is uniek in Europa en
verklaart waarom het Nederlandse belastingstelsel één van de minst progressieve in
Europa is 8.
Effectieve stimulering eigen-woningbezit?
De laatste jaren stijgen de huizenprijzen
in hoog tempo. Vooral in de Randstad is
deze stijging zeer fors, omdat de vraag veel
groter is dan het aanbod. Voor nieuwkomers op de huizenmarkt is een eigen huis
vrijwel onbetaalbaar geworden, zeker voor
alleenverdienende kostwinners. Deze situatie
is een gevolg van de gunstige economische
omstandigheden, het te lage aanbod van
bepaalde type woningen, de lage rentestand,
maar ook van de voordelige fiscale behan
deling van het eigen huis9. Voor nieuwkomers op de huizenmarkt is
de gunstige fiscale behandeling van het eigen huis dan ook weinig
effectief in het stimuleren van het eigen-woningbezit. Bovendien
blijkt uit de populariteit van nieuwe financiële producten als de
spaar- en beleggingshypotheken, dat hypotheken in toenemende
mate gebruikt worden om fiscaal gunstig te belegge10. Zulke nieuwe
vormen van hypotheekverstrekking hebben het mogelijk gemaakt om
belastingvrij vermogen op te bouwen, bij maximaal profijt van de
hypotheekrenteaftrek.
Aanpassing is nodig
Door de tijd heen zijn er voorstellen gelanceerd voor een aanpassing van de fiscale behandeling van het eigen huis. Als de eigen
woning slechts voor een deel gezien wordt als een bron van inkomsten – 60% van de verkoopwaarde, gebaseerd op de situatie voor
de woz-herziening – zou het fiscaal logisch zijn om ook de aftrekbaarheid van de hypotheekrente slechts te laten gelden voor 60%
van de waarde van de woning. Veel fiscaal-economen pleiten echter
voor het verhogen van het huurwaardeforfait11. Fiscalisten zijn van
mening dat de woning inderdaad als een investering gezien moet
worden. De kosten zijn dan volledig aftrekbaar, maar de forfaitaire
inkomsten moeten dan volledig belast worden. Een vaak geopperde
aanpassing is de hypotheekrenteaftrek te beperken tot een bepaald
hypotheekbedrag, variërend van 250.000 tot 400.000 gulden. De
rente over het hypotheekbedrag dat deze grens te boven gaat, zou
niet meer aftrekbaar zijn. De bedoeling van dit type voortstellen
is het ‘excessieve’ gebruik van de aftrekmogelijkheid te beperken.
Andere mogelijkheden zijn de fiscale faciliteit voor het kopen van
een huis inkomensafhankelijk te maken, zoals in Duitsland, of het
maximeren van het aftrekbedrag (de rentesubsidie), zoals in het
merendeel van de Europese landen. Vanuit het oogpunt van het
stimuleren van het eigen-woningbezit is het logisch om als overheid
juist de lagere inkomens te ondersteunen.
Het voorstel dat wij in dit artikel lanceren sluit aan bij de stelselherziening die het kabinet wil doorvoeren. Juist in dit kader moet
de fiscale behandeling van het eigen huis worden meegenomen. Dat
brengt ons bij het volgende voorstel, dat beoogt de aftrekmogelijkheid in balans te brengen met het betalen van belasting. Tegelijkertijd
komen we tegemoet aan de problemen van het huidige stelsel: minder
budgettaire risico’s, rechtvaardiger, en effectiever in het stimuleren
van het eigen-woningbezit.
Eigen huis in de vermogensÂrendementsbelasting
De Tweede-Kamerfractie van GroenLinks heeft onlangs een voorstel
gepresenteerd dat het eigen huis uit de loon- en inkomstenÂbelasting
haalt en onderbrengt in de nieuwe vermogensrendementsbelasting12.
Wij stellen voor om het eigen huis als vermogen te beschouwen. Dat
betekent dat het eigen huis – met afschaffing van het huurwaardeforfait – wordt opgenomen in de grondslag voor de vermogensrendementsheffing. Over een rendement van 4% op de waarde van
ESB
november 2006
49
GroenLinks versus Paars
GroenLinks
1. Afschaffing hypotheekrenteaftrek en huurwaardeforfait.
2. Invoering van een hypotheekrentesubsidie van 30%.
3. Het eigen huis wordt ondergebracht in de vermogensrendementsheffing: heffing van 30% op een fictief rendement van 4%, met heffingsvrije voeten van Æ’ 280.000 voor alleenstaanden en Æ’ 400.000 voor
gehuwden/samenwonenden.
Paars
1 Verlaging van tarieven in de loon- en inkomstenbelasting (met effecten
voor aftrek en huurwaardeforfait).
2 Afschaffing vermogensbelasting.
het huis wordt een belasting betaald van 30%. Dus over het hogere
rendementspercentage (ten opzichte van het huurwaardeforfait)
wordt een lagere belasting betaald. De aftrek van de rente vindt dan
echter ook tegen dat lagere tarief van 30% plaats (de zogenaamde
hypotheekrentesubsidie). De aftrek is mogelijk voor zover er tegenover
de hypotheekschuld geen eigen vermogen bestaat (bijvoorbeeld in
de vorm van een aandelenkapitaal). Op deze manier lossen we twee
fundamentele problemen in één keer op. De onevenwichtigheid tussen
het betalen van belasting (huurwaardeforfait) en het krijgen van aftrek
(hypotheekrente) is verdwenen. En er is geen relatief groter voordeel
meer naarmate het inkomen hoger is13.
Deze opzet is fiscaal gezien consequent, maar houdt nog geen rekening met het feit dat het eigen huis behalve een vermogensbestanddeel ook een noodzakelijk consumptiegoed is. In principe stellen wij
voor dat het eigen huis vermogen is dat fiscaal neutraal behandeld
moet worden: een aftrekmogelijkheid voor de investering en een
belasting op de opbrengsten. Door vrijstellingen in te voeren wordt
het deel van het eigen huis dat als noodzakelijk consumptiegoed
wordt beschouwd, buiten de nieuwe heffing gelaten. De vrijstelling
bedraagt per belastingplichtige Æ’ 200.000. Alleenstaanden ontvangen een extra vrijstelling van Æ’ 80.000. Hier wordt aangesloten
bij de gangbare verhouding van 50:70 tussen samenwonenden en
alleenstaanden, die als maatstaf wordt gehanteerd in inkomensregelingen. Deze vrijstellingsgrenzen (dus Æ’ 280.000 voor alleenstaanden
en Æ’ 400.000 voor gehuwden en samenwonenden) zijn in zekere zin
arbitrair, maar dit voorstel maakt wel duidelijk wat de overheid nu
precies verstaat onder het stimuleren van het eigen-woningbezit. Een
vermogensheffing zonder vrijstellingsgrenzen zou voor vele huizenbezitters een te forse lastenverzwaring betekenen, denk bijvoorbeeld
aan ouderen met een laag inkomen en zonder het voordeel van de
hypotheekrentesubsidie. Om uitvoeringsproblemen te voorkomen
geldt voor samenwonenden de eis dat zij gezamenlijk juridisch eigenaar zijn van het huis.
50
ESB
november 2006
Budgettaire consequenties en
inkomensgevolgen
GroenLinks heeft dit voorstel ter doorrekening
aan het Centraal Planbureau voorgelegd14.
De initiële budgettaire opbrengsten van dit
voorstel bedragen twee miljard gulden. Een
exacte bepaling van de budgettaire gevolgen
is ingewikkeld omdat het kabinet na 2001 een
grootschalige herziening van het belastingstelsel in petto heeft. Ten opzichte van deze
paarse plannen veranderen dan ook de relatieve opbrengsten.
De inkomenseffecten hangen af van de
hoogte van het inkomen, het bedrag aan
betaalde hypotheekrente en de waarde van
het huis. Het CPB laat zien dat vooral de
hogere inkomens een koopkrachtverlies
ondervinden. Bij een inkomen van meer
dan vier maal het minimumloon heeft de
mediane huiseigenaar een koopkrachtverlies
van 1%. Bij alle overige inkomensgroepen
gaat de mediane huisÂeigenaar er op vooruit.
Dat het CPB gerekend heeft met medianen
in de inkomensgroepen geeft al aan dat de
effecten uiteen lopen. De inkomenseffecten
bewegen zich merendeels binnen de marges
van +3% en -3%.
Voor de lage inkomens met goedkope huizen
zijn de inkomensgevolgen beperkt. Gemiddeld
genomen, is er sprake van een kleine inkomensverbetering. Voor lage inkomens met een
iets duurder huis, neemt het inkomensvoordeel toe. Tot aan modaal is er een positief
inkomenseffect. Voor inkomens in de tweede
schijf met wat duurdere woningen is er ten opzichte van het huidige systeem sprake van een
inkomensÂnadeel. Voor alleenstaanden met een
relatief duur huis is het inkomensnadeel groter. Zij krijgen in het voorstel van GroenLinks
slechts tot een woningwaarde van Æ’ 280.000
een vrijstelling van de vermogensrendementsbelasting. Voor de duurdere woningen van
huishoudens met hoge inkomens wordt het
nadeel groter. Dit zijn ook de inkomens met
dure huizen die in het huidige stelsel een
bovenmatig voordeel hebben van het verschil
tussen het betalen van huurwaardeforfait en
het krijgen van hypotheekrenteaftrek.
Bij de berekening van de koopkrachteffecten,
heeft het CPB aangenomen dat er een ge-
nerieke lastenverlichting plaatsvindt via het
verlagen van het tarief in de eerste schijf van
de loon- en inkomstenbelasting. Alle huurders
gaan er dan op vooruit. Een uitkomst die past
in de opvatting dat het huidige fiscale stelsel, ten koste van de huurders, buitensporig
voordelig is voor eigen-woningbezitters.
Slot
Het budgettaire en maatschappelijk belang
van de fiscale behandeling van het eigen huis
is groot. In tegenstelling tot politici, voeren
economen en fiscalisten wel de discussie
over het eigen huis. Met het voorstel om het
eigen huis op te nemen in de vermogensrendementsheffing, wil GroenLinks een nieuwe
impuls geven aan zowel het wetenschappelijke
als politieke debat. Juist bij een grootscheepse
aanpassing van het belastingstelsel zou het
eigen huis onderdeel moeten uitmaken van
nieuwe voorstellen. Ons voorstel laat zien dat
de inkomenseffecten beperkt kunnen blijven.
Wel is het zo dat het politieke moed vereist
om te erkennen dat sommige huizenbezitters
bovenmatig voordeel genieten van het huidige
fiscale stelsel. Een aanpassing betekent dat zij
deze voordelen zullen verliezen.
1 Belastingen in de 21e eeuw. Een verkenning, Tweede Kamer,
vergaderjaar 1997-1998, 25810, nr. 2.
2 Kluwer BedrijfsInformatie en Centraal Bureau voor de Statistiek, Jaarboek Welvaartsverdeling 1998. Feiten en cijfers over
inkomen en consumptie in Nederland, Voorburg, 1999.
3 Voor een overzicht van de fiscale behandeling van het eigen
huis door de tijd heen, zie J.B.S. Conijn, Enkele financieeleconomische grondslagen van de volkshuisvesting, Delftse
Universitaire Pers, 1995.
4 In het huidige huurwaardeforfait zit een progressief element,
waardoor de zeer goedkope huizen relatief nog minder belasting betalen. Tot 25.000 gulden is nu het huurwaardeforfait
nul; tussen 25.000 en 50.000 0,5%; tussen 50.000 en
100.000 0,75%; tussen 100.000 en 150.000 1,0% en
boven de 150.000 gulden het maximum van 1,25%.
5 Overigens vindt onder andere Van Wijnbergen deze beperking
lang niet ver genoeg gaan. Hij heeft voorgesteld bij pensioenen de aftrekbaarheid volledig af te schaffen, tegelijkertijd
met de afschaffing van belastingheffing op pensioenen (de
omkeerregel). Zie S.J.G. van Wijnbergen, Nederland weer
aan het werk, ESB, 7 januari 1998, blz. 4-8.
6 Sociaal en Cultureel Planbureau, Profijt van de overheid III.
De verdeling van gebonden inkomensoverdrachten in 1991,
Rijswijk, 1994.
7 F. van der Ploeg, Een amendering van het belastingplan voor
de 21e eeuw, Socialisme & Democratie, 1998, blz. 104-109.
8 Voor een overzicht van de verschillende woningbelastingsystemen in Europa, zie M. Haffner, Woningbelastingen in
Europa, ESB, 27 februari 1998, blz. 171. Hoewel de zeer
uiteenlopende belastingsystemen in Europa een vergelijking
ingewikkeld maken, becijfert Van der Ploeg dat in Nederland
de staat 25% bijdraagt aan de financiering van het eigen
huis. In Engeland, Duitsland en Frankrijk is dat respectievelijk 7, 8 en 10%.
9 Zie P.M.A. Eichholtz, Het risico van een eigen huis, Vossiuspers AUP, Universiteit van Amsterdam, 1997.
10 Overigens is er geen aftrek meer mogelijk bij het verhogen
van bestaande hypotheken voor andere doeleinden dan woningverbetering. De bedoeling is dat de belastingdienst hier
sterk op controleert. Bij het aangaan van een nieuwe hypotheek is het nog steeds mogelijk om een maximale hypotheek
te nemen, terwijl het eigen vermogen gebruikt wordt voor
andere doeleinden dan het kopen van een eigen huis.
11 Zie bijvoorbeeld C.A. de Kam, De logica van de hypotheekÂ
rente-aftrek, ESB, 29 januari 1997, blz. 94-95, en
L.G.M Stevens, Fiscale voorzieningen voor het eigenwoningbezit, ESB, 5 juli 1989, blz. 649-653.
12 Tweede-Kamerfractie GroenLinks, Nederland HypotheekÂ
renteland, Den Haag, 1999. Over de fiscale behandeling van
het eigen huis, Den Haag. De nota is op internet te vinden:
http://www.groenlinks.nl.
13 Merk op dat in afwijking van de vermogensrendementsbelasting zoals Zalm en Vermeend die voorstellen, er geen saldering van vermogen en schulden plaatsvindt, waardoor het risico van rentefluctuaties voor eigenwoningbezitters afneemt.
Met andere woorden, de aftrek van hypotheekschulden blijft
bestaan. Alleen als iemand eigen vermogen heeft wordt dit
gesaldeerd met de hypotheekschuld om het recht op aftrek
te bepalen.
14 CPB, Effecten van GroenLinks-voorstel fiscale behandeling
eigen huis, notitie, 99/17, 1 april 1999.
ESB
november 2006
51