re g i o n a l e o n t w i k k e l ing
Schaalniveau verandert
uitkomst Maatschappelijke
Kosten Baten Analyse
E. J. Bos
De auteur is onderzoeker bij het Landbouw-Economisch
Instituut (LEI). Met dank aan Roel Jongeneel en
Janneke Vader, beiden werkzaam bij het LEI.
ernst.bos@wur.nl
De impact van het schaalniveau op de uitkomst van een
Maatschappelijke Kosten Baten Analyse is een onderbelicht
onderwerp. Dit artikel laat zien dat de uitkomst van een
Maatschappelijke Kosten Baten Analyse aanzienlijk kan
veranderen als van een nationaal schaalniveau wordt uitÂ
gegaan in plaats van een regionaal schaalniveau.
D
e Maatschappelijke Kosten Baten Analyse (MKBA) speelt
steeds meer een rol van betekenis bij het ondersteunen van
de besluitvorming omtrent beleidsmaatregelen. De bruikbaarheid
van de MKBA wordt in belangrijke mate bepaald door de vraag
welk deel van de planeffecten op betrouwbare wijze economisch
gewaardeerd kan worden. We zien dat de MKBA wat dat betreft
een ontwikkeling doormaakt. In het Onderzoeksprogramma
Economische Effecten Infrastructuur worden in de richtlijnen voor
MKBA kritische kantekeningen geplaatst bij de betrouwbaarheid van bepaalde natuurwaarderingsmethoden (Rouwendaal &
Rietveld 2000). Echter, gaandeweg is zowel vanuit nationale als
vanuit internationale studies meer kennis en inzicht verkregen
over de betrouwbaarheid van natuur– en milieuwaardering en
de rol die het kan hebben in de besluitvorming (Ruijgrok 2002;
Bos 2003). In de herziening onder de naam Overzicht Effecten
Infrastructuur kreeg natuur– en milieuÂwaardering dan ook
beduidend meer aandacht en werd de betrouwbaarheid gunstiger
beoordeeld (Ruijgrok et al., 2004).
Hakvoort en ’t Hoen merken echter op dat in MKBA’s nog
te weinig aandacht wordt besteed aan (i) externe effecten voor
natuur en milieu en (ii) indirecte effecten (Hakvoort & ’t Hoen
2005). Zij stellen dat externe en indirecte effecten slechts een
beperkt deel uitmaken van de totale effecten. Dergelijke uitspraken mogen echter niet als algemeen geldend worden beschouwd
omdat de impact van externe en indirecte effecten op de uitkomst
van een MKBA per case zal verschillen. Bos en Vleugel wijzen
er op dat externe effecten van spoorlijnen op natuur aanzienlijk
kunnen zijn (Bos & Vleugel 2004). In dit artikel gaan we in op
het kwantificeren van indirecte effecten van een natuurontwikkelingsproject op regionaal niveau, te weten het Roerdal. Vervolgens
wordt een MKBA voor het nationale schaalniveau uitgevoerd.
De belangrijkste indirecte effecten die in dit onderzoek  
worden gekwantificeerd, betreffen:
• het corrigeren voor partiële verdringing. Denk hierbij aan
het feit dat de ontwikkeling van een recreatiegebied tot minder recreatieve inkomsten elders in de economie leidt;
232
ESB  19-5-2006
• de dynamische multiplier om de algehele doorwerking van
bijvoorbeeld extra recreatieve bestedingen in de tijd mee te
nemen;
• excess burden effecten voor overheidsgelden. Er van uitgaande dat een overheid haar belastinginkomsten constant
wil houden (projectonafhankelijkheid), betekent investeren
in een project dat er elders in de economie meer of minder
publieke middelen dienen te worden gegenereerd.
Het studiegebied is een onderdeel van het Waardevol
Cultuurlandschap (WCL) ‘Midden Limburg’. Dit is één van
de 11 gebieden die het ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit (LNV) in 1994 de status van WCL gaf. Het
WCL-beleid heeft ertoe geleid dat er een kwalitatieve toename
van natuur in het Roerdal is teweeggebracht. Daarmee is de aantrekkingskracht op toeristen en recreanten verhoogd. Ook is het
gebied daarmee voor omwonenden aantrekkelijker gemaakt.
MKBA op regionaal niveau
Indien voor dit planscenario een MKBA wordt uitgevoerd
zonder indirecte effecten, levert dat de hiernavolgende resultaten op (Jongeneel et al., 2005; Wijnen et al., 2002) .
De inrichting- en aanlegkosten van natuur en recreatieve
voorzieningen bedragen 350.000 euro per jaar voor de Âperiode
1994-2000. Dit zijn uitgaven voor hoofdzakelijk Rijk en
Gemeenten.
Het natuurontwikkelingsproject heeft ertoe geleid dat in
de periode 1994-2000 ongeveer twee miljoen extra recreanten
het Roerdal hebben bezocht. Door middel van een enquête
is onderzocht hoeveel bestedingen recreanten in het gebied
hebben gedaan en in welke sectoren. Op basis van deze bestedingen is berekend tot hoeveel extra winst (na belasting) de
Overigens betrekken we alleen effecten die in geldstromen tot uitdrukking
komen.
regionale ontwikkeling
toename van recreatie heeft geleid. In totaal gaat het om ongeveer 1,5 miljoen euro per jaar. Het grootste deel hiervan (ruim
1,2 miljoen euro) komt ten goede aan restaurants en cafés,
terwijl ongeveer 0,1 miljoen euro naar bedrijven in de verblijfsrecreatie gaat. De extra winst voor de detailhandel bedraagt
ongeveer 0,1 miljoen euro en voor overige bedrijven eveneens
0,1 miljoen euro. Deze winstcijfers zijn vervolgens omgerekend
naar netto toegevoegde waarde.
Het effect van de extra natuurontwikkeling in Roerdal op
de huizenprijzen is geschat op 2,3 procent. Vervolgens is aan de
hand van het totale aantal woningen in het gebied de geaggregeerde toename van de waarde van koopwoningen ten gevolge
van de natuurontwikkeling geschat. Voor woningbezitters
betekent dit dat hun vermogenspositie is verbeterd. Een huizenbezitter kan bij verkoop van de woning de meerwaarde ten
gevolge van natuurontwikkeling verzilveren. De huizenbezitter
zou er ook voor kunnen kiezen zijn bestaande hypotheek open
te breken en meerwaarde te besteden. Uitgaande van het JADE
–model van het CPB nemen we als vuistregel dat vijf procent
van de waardestijging van huizen als gevolg van de natuurontwikkeling als eenmalige consumptieve besteding in de economie terechtkomt (CPB, 2003). De verdisconteerde economische
waarde is 1,4 miljoen euro
De Rijksoverheid ontvangt 2,8 miljoen euro per jaar extra
btw-inkomsten uit toegenomen inkomsten van de recreatieÂ
afhankelijke sectoren. Gemeenten ontvangen 160.000 euro per
jaar extra aan toeristenbelasting en 0,1 miljoen euro per jaar
aan inkomsten uit de onroerende zaakbelasting. Verder zijn er
de extra btw-inkomsten die gerelateerd zijn aan de extra bestedingsimpuls door de meerwaarde van woningen. Aan de andere
kant heeft het Rijk een extra belastinguitgave in verband met de
aftrek van de hypotheekrente.
Tabel 1 geeft het overzicht van verdisconteerde waarden van
deze posten, daarbij uitgaande van een tijdshorizon van dertig
jaar en een discontovoet van vier procent. We zijn ervan uitgegaan dat de baten zich na de inrichting- en aanlegfase voordoen.
De tabel laat zien dat de uitkomst van de MKBA sterk positief is.
Tabel 1. Een regionale analyse van verdisconteerde kosten en baten,
in miljoen euro’s
effecten
kosten
inrichting- en
aanlegkosten
baten
2,4
extra NTW recreatie
afhankelijk sectoren
75,0
extra btw-inkomsten Rijk
44,0
extra inkomsten toeristenÂ
belasting gemeenten
extra kosten
hypotheekaftrek Rijk
TOTAAL
extra OZB-inkomsten
Gemeenten
1,0
bestedingseffect door
toename waarde woningen
t.g.v. natuurontwikkeling
19,7
2,5
1,4
22,1
saldo kosten en baten
123,9
Figuur 1. Dynamische effect permanente en eenmalige
bestedingsimpuls van 1 euro
multiplier
1,6
1,4
1,2
1
0,8
0,6
0,4
0,2
0
1 2
3
4
5
6
7
8 9 10 11 12 13 14 15 16
periode
eenmalig
permanent
kan zijn van multipliereffecten. De zogenaamde weglekeffecten
van een bestedingsimpuls nemen toe en de multiplier wordt
navenant kleiner in de tijd .
+ 101,8
Bron: Jongeneel et al.(2005); Wijnen et al. (2002).
MKBA op nationaal niveau
Ten eerste is gekeken naar verdringingseffecten. Het is aannemelijk om te veronderstellen dat de toename van het aantal
recreanten in het Roerdal ten koste gaat van recreatie elders.
Hierbij gaat het om het feit dat kosten en baten die door het
project worden gegenereerd elders in de economie tot even grote
maar tegengestelde kosten en baten leiden. Met andere woorden, als we mogen veronderstellen dat het Roerdal project geen
effecten voor het buitenland heeft , dan zou nationaal gezien het
saldo van kosten en baten voor het project nul zijn. Echter, volledige verdringing treedt alleen op indien er in de economie geen
marktonevenwichtigheden of marktimperfecties zijn . Denk bijvoorbeeld aan het feit dat arbeid in beperkte mate mobiel is (een
werkloze recreatieondernemer uit Zeeland zal zich niet zo snel
vestigen in de Noordoostpolder) en dat de werkloosheidsituatie
per regio verschilt. In een dergelijke situatie vindt geen volledige
uitsaldering tussen regio’s plaats. Uitgaande van de nationale
economie met imperfecties en onevenwichtigheden is de volgende vuistregel beschikbaar: het project leidt voor 25 procent
tot een extra bate vanwege de inschakeling van werkloze arbeid.
Dit effect daalt in de opvolgende jaren steeds met vijf procent
per jaar. In het vijfde jaar is het effect nog slechts vijf procent.
Aangenomen wordt dat deze vijf procent een permanent effect is,
dat ook in de volgende jaren steeds op dat niveau wordt meegenomen (Jongeneel et al. 2005)
Naast verdringingseffecten zijn er ook multipliereffecten
voor dit project gekwantificeerd. Onderstaande figuur geeft
weer hoe het dynamische effect van een permanente en eenmalige bestedingsimpuls van 1 euro is gekwantificeerd.
Een toename van de bestedingen ten gevolge van een natuurproject leidt tot een toename van het nationale inkomen met het
bedrag van de initiële toename. De toename van het nationale
inkomen genereert echter zelf ook weer bestedingseffecten,
onder andere extra consumptie en dat leidt weer tot extra inkomen. Dit impliceert dat er op de langere termijn geen sprake
In het hiervoor besprokene is de doorwerking van het project naar de rest van de economie niet meegenomen. In deze
paragraaf wordt de MKBA voor het nationale schaalniveau
uitgevoerd.
We laten dus bijvoorbeeld buiten beschouwing dat het Roerdal-project
additionele Duitse toeristen kan aantrekken of dat Nederlanders meer in
Nederland vakantie te houden.
Dit wordt ook wel de regel van Harberger genoemd.
We merken op dat een deel van het multiplier-effect in de regio terecht kan
komen. Echter, hoe kleiner het regionaal schaalniveau deste meer zal het
multiplier-effect weglekken naar andere regio’s. We veronderstellen daarom
dat het multiplier-effect op regionaal niveau verwaarloosbaar is vergeleken
met het nationale multiplier-effect.
ESB  19-5-2006
233
re g i o n a l e o n t w i k k e l ing
De impact van het project op de overheidsfinanciën zijn op
de hiernavolgende wijze gekwantificeerd. Belastingen zijn in
feite overdrachtsuitgaven en vallen daarom in principe weg in
de MKBA. Het netto effect van de extra belastinginkomsten en
de extra belastingderving door het project beïnvloedt echter de
totale belastinginkomsten van de overheid. Er van uitgaande dat
de overheid haar belastinginkomsten constant wil houden (projectonafhankelijkheid), betekent dit dat er elders in de economie
meer of minder publieke middelen dienen te worden gegenereerd. Dit gaat gepaard met een excess burden van 0.3 euro per
eenheid belastinggeld.
Het toepassen van bovengenoemde doorwerkingseffecten
verandert de netto toegevoegde waarde van recreatiebedrijven, huizen en de overheidinkomsten en -uitgaven. Dit kan
worden gekwantificeerd door op de oorspronkelijk netto
toegevoegde waarde twee extra bewerkingen uit te voeren.
Allereerst is de regel van Harberger toegepast om te corrigeren
voor partiële verdringing: extra bestedingen van recreanten
in het Roerdal impliceren minder bestedingen elders. In de
tweede plaats is de (overblijvende) netto permanente extra
bestedingsimpuls vermenigvuldigd met de dynamische multiplier om de algehele doorwerking op de economie mee te
nemen. In totaal bedroeg de netto contante waarde bijna zes
miljoen euro.
Zoals eerder aangegeven, komt vijf procent (1,4 miljoen
euro) van de waardestijging van huizen als gevolg van de
natuurontwikkeling als eenmalige consumptieve besteding in de
economie terecht. Deze bestedingsimpuls is vervolgens met de
dynamische multiplier vermenigvuldigd om de algehele doorwerking op de economie mee te nemen. De verdisconteerde
economische bate is 1,6 miljoen euro.
Het excess burden effect is toegepast op de inkomsten en
uitgaven van de overheden. Tevens is bij toeristenbelasting en
BTW door toepassing van de regel van Harberger gecorrigeerd
voor verdringing. Merk op dat het bij inkomsten van gemeenten nu gaat om het nationale aggregaat van gemeente-inkomsten in plaats van uitsluitend de gemeenten in de Roerdal
regio.
Onderstaande tabel laat zien dat door het opnemen van de
doorwerkingeffecten diverse posten aanzienlijk lager uitkomen.
Het MKBA saldo ligt nu rond de nul.
Tabel 2. Een nationale analyse van Verdisconteerde kosten en baten,
in miljoen euro’s
effecten
kosten
inrichting –en
aanlegkosten
baten
2,4
extra NTW recreatie
afhankelijk sectoren
5,9
excess burden extra
BTW-inkomsten Rijk
1,0
extra inkomsten toeristenÂ
belasting Gemeenten
excess burden
hypotheek
aftrek Rijk
TOTAAL
saldo kosten en baten
Bron: Jongeneel et al. (2005).
234
ESB  19-5-2006
8,3
excess burden extra OZBinkomsten Gemeenten
0,3
bestedingseffect door
toename waarde woningen
t.g.v. natuurontwikkeling
5,9
0
1,6
8,8
+0,5
Conclusie
Investeren in regionale ontwikkelingen kan op regionaal
niveau veel opleveren, zowel in financieel-economische als in
sociaal-economische zin. Uit de analyse blijkt echter dat het
opnemen van doorwerkingeffecten de uitkomst van een MKBA
aanzienlijk kan veranderen: het MKBA-saldo is met 204 procent
afgenomen. Met het corrigeren voor de doorwerking naar de
rest van de economie wordt in feite het schaalniveau van de analyse verruimd. Effecten die op regionaal niveau aanzienlijk zijn,
geven door interregionale doorwerking een saldering tot een
nihil niveau. Oftewel, (natuur-)ontwikkeling in een bepaalde
regio betekent kannibalisme van en concurrentie tussen andere
regio’s. Daarmee kan men zich afvragen of een Rijksoverheid er,
nationaal economisch gezien, goed aan doet om de ontwikkeling van regio’s te stimuleren. n
Ernst Bos
Literatuur
Bos, E.J., (2003) De economische waardering van natuur en milieu in projectevaluaties; naar een natuurinclusieve MKBA, rapport 4.03.07. Den Haag:
Landbouw-Economisch Instituut
CPB (2003) JADE; A model for the joint analysis of dynamics and equilibrium.
CPB Document nr. 30. Den Haag: Centraal Planbureau.
Hakvoort, J.R. & A.L. ’t Hoen (2005) Aanvulling op leidraad OEI. ESB, 90,
nr. 4450, 18-20.
Jongeneel, R., L. Slangen, E.J. Bos, M. Koning, T. Ponsioen & J. Vader (2005)
De doorwerkingseffecten van natuurprojecten op de economie: financiële
en economische analyse van kosten en baten. Wageningen: Wageningen
Universiteit en Research Center.
Rouwendaal, J. & P. Rietveld (2000) Welvaartsaspecten bij de evaluatie van
infrastructuurprojecten. Onderzoeksprogramma Economische Effecten
Infrastructuur; Den Haag: ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Ruijgrok, E.C.M. (2002) Valuation of nature and environment. A historical
overview of Dutch socio-economic valuation studies. Rotterdam: Platform
voor Economische Waardering van Natuur.
Ruijgrok, E.C.M., R. Brouwer & H. Verbruggen. (2004); Waardering van natuur,
water en bodem in maatschappelijke kosten baten analyses. Aanvulling op
de leidraad OEI. Overzicht Effecten Infrastructuur. Den Haag: ministerie van
Verkeer en Waterstaat.
Vleugel, J.M. & E.J. Bos (2004) Rondje Randstad is slecht voor de natuur.
ESB, 89, nr. 4440, 392-394.
Wijnen, W., H. Hofsink, E.J. Bos; C. van der Hamsvoort & L. de Savornin
Lohman (2002) Baten en kosten van natuur; een regionale analyse van het
Roerdal, rapport 4.02.09. Den Haag: Landbouw-Economisch Instituut.