Elisabeth van Dorp
Aute ur(s ):
Fase, M.M.G. (auteur)
Onderdirecteur van de Nederlandsche Bank en hoogleraar Monetaire economie en financiële instellingen aan de Universiteit van Amsterdam.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4154, pagina 441, 29 mei 1998 (datum)
Rubrie k :
Tre fw oord(e n):
erflaters, geschiedenis, van, het, economisch, denken
De thans vrijwel vergeten econome Elisabeth van Dorp (1872-1945) was een econome van formaat. Zij publiceerde internationaal,
onder meer over wisselkoers- en kapitaaltheorie.
Haar naam is thans vrijwel vergeten. Toch was Elisabeth Carolina – roepnaam Lizzy – van Dorp (1872-1945) een in ruime kring
bekende naam in het Nederland van vóór de Tweede Wereldoorlog, maar ook onder vakgenoten daarbuiten. Deze bekendheid dankte zij
aan zowel haar strijdbaarheid voor de positie van de vrouw als haar publicistische arbeid op het terrein van de economie. In feite was
Lizzy van Dorp de eerste vrouwelijke beoefenaar van de staathuishoudkunde in Nederland. Haar speciale aandachtsgebieden waren de
wisselkoersvorming en de verklaring van de beloningsvoet van kapitaalgoederen als onderdeel van een door haar ontwikkelde
kapitaaltheorie. Hierover verscheen in 1937 in het Engels een monografie van haar hand. Over de wisselkoersvorming schreef zij een
aantal artikelen die zijn gepubliceerd in Nederlandse en internationale wetenschappelijke tijdschriften.
Levensloop
Lizzy van Dorp groeide op in een welgesteld remonstrants milieu in Arnhem, waar zij in 1872 werd geboren als dochter van Gerard
Theophilus van Dorp en Adriana Elisabeth Verdam. Bij haar geboorte was haar vader kandidaat-notaris, maar later, na zijn vestiging
metterwoon in Nederlands Indië, een succesvol uitgever en drukker te Semarang op Java. Het thans nog aan de Beurs van Amsterdam
genoteerde aandelenfonds Van Dorp is mede hieruit voortgekomen. In Arnhem bezocht Lizzy de lagere school en de middelbare
meisjesschool. In Arnhem ook bekwaamde zij zich via privé-onderricht met succes voor het staatsexamen gymnasium. In Leiden
studeerde zij vervolgens letteren en rechten. Na haar kandidaatsexamen in 1896 koos Lizzy van Dorp voor alleen de rechtenstudie. Zij
deed haar doctoraalexamen in 1901. Op 7 juli 1903 promoveerde zij in Leiden tot doctor in de rechten op het proefschrift
Schadeloosstelling bij vernietiging of onbruikbaarmaking van eigendom door het openbaar gezag.
Feminisme
Van 1903 tot 1915 werkte Lizzy van Dorp als advocate in Den Haag. Zij was daarnaast actief in de Vereniging ‘Pro Juventute’, die zich
inzette voor de justitiële kinderbescherming. Intussen begaf zij zich, op haar manier, ook op het terrein van de vrouwenemancipatie.
Reeds uit enkele stellingen bij haar proefschrift bleek Van Dorps belangstelling voor de maatschappelijke positie van de vrouw in
samenhang met de economische mogelijkheden waarover zij de beschikking had. Dit bracht haar opnieuw in aanraking met de
staathuishoudkunde, waarmee zij tijdens haar rechtenstudie te Leiden terzijde reeds had kennisgemaakt. Op deze beide terreinen van haar
belangstelling zou zij door een reeks van diepgravende publicaties faam verwerven. Deze faam was gebaseerd op haar deskundigheid
gepaard gaande met een weloverwogen oordeel, maar ook op haar veelvuldig optreden als spreekster in openbare bijeenkomsten. Een
fraaie combinatie van beide interesses en deskundigheid bood haar preadvies voor de Vereeniging voor de Staathuishoudkunde en de
Statistiek uit 1910 over De maatschappelijke beteekenis van den arbeid der gehuwde vrouw, en de houding, door de overheid aan te
nemen tegenover dat vraagstuk. (De andere preadviseurs waren Anna Polak en J.P. de Vooys.) In dit nog steeds lezenswaardige
preadvies keerde zij zich scherp tegen de opvatting die opgeld deed in kringen van het zogeheten rationalistisch feminisme. Dit
beschouwde uitbreiding van vrouwenarbeid in het algemeen als de kroon op zijn streven. Haar zienswijze was echter een gans andere.
Volgens Van Dorp miskende deze feministische stroming dat gehuwde arbeidersvrouwen uitsluitend aan het productieproces deelnamen
omwille van het dagelijks brood. Verheffing van de positie van de vrouw of streven naar economische zelfstandigheid was in de praktijk
in het geheel geen overweging. Het door haar bestreden standpunt achtte zij elitair. Het miste bovendien volgens haar elk besef van de
nuchtere werkelijkheid voor de meeste vrouwen. Van Dorps leeftijdgenoot en ten dele geestverwant Roland Holst-van de Schalk sprak in
dat verband wel van damesfeminisme 1. Het vraagstuk van de werkende gehuwde vrouw was volgens Van Dorp primair een
psychologisch vraagstuk voor de welgestelde dames. Die moesten dat maar zelf oplossen. Voor de arbeidersvrouw was het in de
zienswijze van Van Dorp daarentegen allereerst een economisch vraagstuk. Dit kon alleen worden opgelost door de armoede te
bestrijden en de arbeider te laten delen in de vruchten van de toenemende arbeidsproductiviteit. Een zekere mate van overheidsingrijpen
– loonbeleid avant-la-lettre – was naar haar oordeel daartoe wenselijk. In dit verband stond zij een politieke oplossing voor, waarvoor
uitbreiding van het kiesrecht het belangrijkste middel zou zijn.
De politica Van Dorp
In dit verband was Van Dorps deelneming in de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht van grote betekenis. Hier pleitte zij met kracht voor
staatkundige hervormingen en keurde zij het extreem feminisme af, omdat het de maatschappelijke betekenis van het gezin miskende.
Deze stroming in de feministische beweging getuigde haars inziens bovendien van onvoldoende kennis onder de vrouwen van goede
komaf van de alledaagse werkelijkheid voor de arbeidersvrouw.
Mede om die reden wendde Lizzy van Dorp zich in 1907 af van het ideologisch getinte, nogal deftige feminisme. Samen met haar
geestverwante, mevrouw W. Wijnaendts Francken-Dyserinck, schreef zij de brochure Een knuppel in het hoenderhok. Deze leidde onder
meer tot een polemiek met Aletta Jacobs en Anna Polak 2. In dat debat koos mevrouw Van Dorp voor de pragmatische weg zonder
ideologische bevlogenheid. In lijn daarmee richtte zij in 1907 de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht op. Hiervan werd zij de
eerste voorzitter. In 1907 begon zij een eigen tijdschrift, De Ploeger, dat veel werd gelezen. De Bond voor Vrouwenkiesrecht was van
gematigd feministische signatuur en legde de nadruk op de wenselijkheid van een politieke rol voor de vrouw. Overigens is de
idealisering van het gezin door de vrijgezelle maar niet onbeminde mevrouw Van Dorp verrassend genoeg om ook door haar toekomstige
biograaf te worden uitgediept, maar een dergelijke levensbeschijving moet nog komen. Hoe dan ook, tussen 1907 en 1917 publiceerde zij
geregeld in De Ploeger, waarbij het politieke en niet het economische gezichtspunt de boventoon voerde. Dit deed niets af aan
leesbaarheid en belang van deze beschouwingen.
In politiek opzicht voelde Van Dorp zich steeds meer aangetrokken tot de opvattingen van de reeds bejaarde Samuel van Houten van de
bekende Kinderwet uit 1874 die kinderarbeid tegenging 3. Van Houten was sindsdien opgeschoven naar een zo groot mogelijke
economische vrijheid. In 1922 trad Van Houten nog op als lijstaanvoerder van een nieuwe Liberale Partij, die in haar
verkiezingsprogramma afstand nam van de overige toenmalige liberale partijen. Toen de groepering van Van Houten bij de verkiezingen
van 1922 één kamerzetel won, nam Van Dorp deze in omdat Van Houten er wegens zijn leeftijd van afzag. In de Kamerdebatten gaf zij er
op zodanige wijze blijk van Van Houtens visie te delen, dat het vrijzinnig-democratisch kamerlid H.P. Marchant vaststelde, dat tussen zijn
en haar zienswijze, om Oud te citeren, ‘geen ander verschil’ bestond ‘dan het verschil in sekse’ 4. Van Dorp deed zich kennen als fel
tegenstandster van protectionisme en overtuigd voorstandster van ontwapening. In 1923 stemde zij dan ook op zowel budgettaire als
principiële gronden tegen de Vlootwet. Bij de kiezers maakte haar Kameroptreden evenwel onvoldoende indruk, want in 1925 werd zij
voor de Liberale Partij niet herkozen. Sindsdien wijdde mevrouw Van Dorp zich uitsluitend nog aan de staathuishoudkunde. Reeds vanaf
1916 had zij op dit terrein telkens de aandacht op zich weten te vestigen door de analytische kwaliteit en oorspronkelijkheid van haar
bijdragen.
De econome Van Dorp
Op het terrein van de economie schonk Van Dorp aanvankelijk vooral aandacht aan monetaire theorie, waaronder de wisselkoersvorming.
In een opstel uit 1916, Iets over nieuwere geldtheorieën, opgenomen in een liber amicorum voor haar leermeester prof. mr. H.B. Greven,
toonde zij zich een aanhangster van de a-metallistische geldtheorie. Deze zocht het wezen van het geld niet bij de metaalinhoud, maar bij
de toen nieuwe opvatting die de algemene aanvaarding in de samenleving wezenlijk achtte om een voorwerp tot geld te maken. Dit was
een reactie op de vooral formeel-juridische rechtvaardiging, zoals in Nederland door de latere Amsterdamse hoogleraar Frijda verdedigde
rechtstheorie van het geld 5. Van Dorp was verfrissend nieuw in een wereld waar bankiers moeite hadden banktegoeden als geld te zien
en een enkeling zelfs het bankbiljet niet als zodanig erkende 6. Overigens, en ook daarin was zij haar tijd enigszins vooruit, vond zij dit
soort debatten meer een woordenspel dan inhoudelijk van groot belang. Interessant en bepaald nieuw was ook Van Dorps verklaring van
de wisselkoers, in 1919 gepubliceerd in de toen en thans nog toonaangevende Duits- en Engelstalige economische tijdschriften
Weltwirtschaftliches Archiv en The Economic Journal 7. Anders dan de toen gangbare, weinig sluitende verklaring van de wisselkoers
uit alleen de stand van de betalingsbalans, zocht zij aansluiting bij de relatieve prijsverschillen en uiteenlopende monetaire ontwikkeling
in binnen- en buitenland. Hiermee koos zij voor de kwantiteitstheorie van het geld à la Irving Fisher en de door de Zweedse econoom G.
Cassel verdedigde koopkrachtpariteitentheorie, die rond 1920 nieuw was.
In 1919 werd Van Dorp toegelaten als privaatdocent aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. In haar openbare les 8 pleitte ze voor een meer
analytisch-formele in plaats van een beschrijvend-normatieve wijze van economiebeoefening zoals die in die tijd gebruikelijk was.
Hiermee beoogde zij, met als haar grote voorbeeld de wat jongere G.M. Verrijn Stuart, het theoretisch-analytische karakter van de
economiebeoefening in Nederland op een hoger plan te brengen en de beschrijvend-oordelende component terug te dringen. De
belangstelling van de rechtenstudenten voor haar lessen bleef echter gering zodat Van Dorp haar colleges in 1922 beëindigde. Deze
beëindiging vond, zo is mijn hypothese, niet alleen in de geringe belangstelling haar oorzaak, maar hing vermoedelijk ook samen met haar
Tweede-Kamerlidmaatschap. Bovendien speelde een nogal geruchtmakende benoemingsaffaire in Wageningen een rol. Deze betrof het
volgende, voor Van Dorp zeer teleurstellende incident. De toenmalige minister van Landbouw, H.A. van IJsselsteyn, die verantwoordelijk
was voor de benoemingen aan de Landbouwhogeschool, had haar benoeming tot hoogleraar staathuishoudkunde tegengehouden. Naar
zijn eigen zeggen wilde hij geen ‘strijdlustige juffrouw’ als professor zien. Vermoedelijk speelde echter ook haar politieke optreden in de
Kamer een rol. Dit weten we weliswaar niet met absolute zekerheid, maar ongewoon was zulks niet in de jaren tot de Tweede
Wereldoorlog.
Deze zonder twijfel grote tegenslag en teleurstelling hebben de wetenschappelijke arbeid van de inmiddels vijftigjarige Van Dorp niet
doen stilvallen. Zo bracht zij in 1929, met professor G.M. Verrijn Stuart als de andere preadviseur, nogmaals een preadvies uit voor de
Vereeniging voor de Staathuishoudkunde over de wenselijkheid en mogelijkheid van prijsstabilisatie. In dit preadvies stond de
verantwoordelijkheid van de monetaire autoriteiten voor de grootte van de geldhoeveelheid om een prijspeil te beïnvloeden centraal.
Daarnaast voerde zij als voorstander van de gouden standaard een pleidooi voor stabilisatie van de goudprijs, waar zij een taak zag voor
de Volkenbond. Dit preadvies was ongetwijfeld voor haar een intellectueel hoogtepunt.
Zeer opmerkelijk en ook internationaal de aandacht trekkend was haar monografie A simple theory of capital, wages and profit or loss: a
new and social approach to the problem of economic distribution die zij in 1937 publiceerde. In dit boek ziet mevrouw Van Dorp de
ondernemingswinst als vitale grootheid voor de dynamiek van de volkshuishouding en de rente als een zuiver monetair verschijnsel.
Veel aandacht kreeg dit werk niet, en de schaarse beoordelingen waren terughoudend. Een typerend voorbeeld is de bespreking door
K.E. Boulding, die dit boek niet geheel ten onrechte aanmerkte als enigszins naïef. Toch erkende hij dat mevrouw Van Dorp zeker
oorspronkelijk was. Anderzijds was zij hier ook een beetje de gevangene van haar eigen gedachtenwereld.
Een waardering
Lizzy van Dorp was de eerste professionele vrouwelijke econoom in Nederland en daarmee voegde zij zich in de rij waartoe onder andere
ook Mary Paley Marshall behoorde 9. Behalve een scherpzinnig en oorspronkelijk denker was zij ook veelzijdig. Discussies over
onderwerpen als werkloosheid en de wisselkoerspolitiek in een wereld zonder gouden standaard schuwde zij niet. Ook haar deelneming
als Nederlands gedelegeerde aan de economische wereldconferentie van Genève in 1927, haar jarenlange redacteurschap van De
Economist en haar lidmaatschap van het hoofdbestuur van de liberale Vrijheidsbond leggen getuigenis af van haar aandacht voor
praktische zaken van belang voor samenleving en wetenschap.
Gedurende vele jaren woonde Lizzy van Dorp in Bloemendaal. Om onduidelijke en wellicht toevallige redenen bezocht zij aan het begin
van de Tweede Wereldoorlog Nederlands Indië, waar haar vader bijna honderd jaar eerder als stichter van de uitgevers- en drukkersfirma
G.C.T. van Dorp & Co. te Semarang een vooraanstaand Nederlander was geweest. Zij werd door de Japanse bezetter geïnterneerd in het
vrouwenkamp Ambarawa 10 in Banjoe Biroe op Midden-Java. Drie weken na de Japanse overgave in 1945, een dag na haar 73e
verjaardag, overleed zij.
Ik weet niet met zekerheid of zij tot dusver in Nederland door enige vrouw als econoom is geëvenaard. Zonder twijfel was zij echter in de
jaren tussen de twee wereldoorlogen een opmerkelijke Nederlandse beoefenaar van het vak, in het bijzonder op het terrein van de
monetaire economie voor een open volkshuishouding. Dit onderwerp staat ook thans nog volop in de belangstelling onder vakgenoten
en wordt thans door sommigen zelfs als noviteit gepresenteerd
1 Vgl. E. Etty, Liefde is heel het leven niet: Henriëtte Roland Holst 1869-1952, Amsterdam, 1996, blz. 80.
2 Vgl. M. Bosch en A. Kloosterman (red.), Lieve dr Jacobs: brieven uit de wereldbond voor vrouwenkiesrecht 1902-1942, Amsterdam,
1985.
3 Vgl. ook G.M. Bos, Mr S. van Houten, Purmerend, 1953.
4 P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland II, Assen 1968, 2e druk, blz 9.
5 H. Frijda, De theorie van het geld en het Nederlandsche geldwezen, Haarlem, 1914.
6 Vgl. M.M.G. Fase, Het monetaire denken in Nederland tijdens het interbellum: de geldpolitieke denkbeelden van G.M. Verrijn Stuart en
J.G. Koopmans, in: A.J. Vermaat, J.J. Klant en J.R. Zuidema (red.), Van liberalisten tot instrumentalisten: anderhalve eeuw economisch
denken in Nederland, Leiden/Antwerpen, 1987, blz. 205-238.
7 Die Bestimmingsgründe der intervalutarischen Kurse, Weltwirtschaftliches Archiv 15, (1919-1920), blz. 29-30; The deviation of
exchanges, Economic Journal, 1919, blz. 497-503; Abnormal deviation in international exchanges, Economic Journal, 1920, blz. 411-414.
8 De praktische beteekenis der theoretische economie, Haarlem, 1919.
9 Vgl. J.M. Keynes in zijn opstel over haar in Essays in biography, Londen, 1971, 232-250 (maar niet in de eerste druk uit 1933!). Zie ook
P. Groenewegen, A soaring eagle: Alfred Marshall 1842-1924, Aldershot, 1995. Voorzover Henriëtte Roland Holst-van de Schalk zich
met economie bezighield was dat vooral economisch-historisch van aard; er is dan ook geen reden haar als econoom op één lijn met Van
Dorp te stellen.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)