Geen doelstelling zonder heffingen
Aute ur(s ):
Raa, M.H. ten (auteur)
KUB, Tilb urg.
Ve rs che ne n in:
ESB, 83e jaargang, nr. 4139, pagina 125, 13 februari 1998 (datum)
Rubrie k :
Reactie
Tre fw oord(e n):
milieu
Dit artikel is een reactie n.a.v.: H.J.J. Stolwijk, C.C. Koopmans en R. Albers, Milieu en economie: blijft de omgekeerde U
bestaan?, ESB, 13 februari 1998, blz. 120-124.
Tsja, “de voortdurende achteruitgang van het milieu in de hele wereld”. Wat een begin, en dan nog van harte onderschreven door de
Europese Unie, inclusief Nederland. Nou, ‘t valt wel mee. In de middeleeuwen verging men in alle steden voortdurend van de stank. De
wereld was een open riool. Je hoeft niet eens een reis te maken terug in de tijd. Een kijkje in de derde wereld volstaat, tenzij je je
opsluit in een Westers resort, want daar is het al wel schoon. De kwaliteit van het milieu is een luxe goed. Hoe hoger de
levensstandaard, hoe meer men er voor over heeft, verhoudingsgewijs.
Sommige componenten van het milieu hollen wel degelijk achteruit. Recent was ik voor het eerst na vijftien jaar weer in India. Ik schrok
van de luchtverontreiniging. Een dramatische verslechtering. Indiaase auto’s zijn nog even vies, maar er zijn er veel meer van. Als
mevrouw de Boer minister van milieu in India zou worden, zou ze onmiddellijk een beleidsdoelstelling voor de reductie van kooldioxide
afkondigen. Voor Nederland heeft ze het reeds gedaan en de doelstellingen zijn prima, ze variëren van -10% voor CO2 tot -100% voor
‘ernstige geluidshinder verkeer’, over de periode 1995-2010. Ik vraag me af waarom niet alle doelstellingen op -100% gesteld zijn. Is dat
niet beter? Nederland zou schoon zijn in 2010. Ik vermoed dat mevrouw de Boer zou antwoorden: “Ja, dat is wel zo, maar het is niet
realistisch”. Ik zou even moeten nadenken, maar dit zou onvoldoende zijn het te laten om te zeggen: “Maar volgens Stolwijk, Koopmans
en Albers in ESB zijn úw doelstellingen ook niet realistisch”. Beetje een jij-bak, maar kijk mee.
Voor de uitstoot van kooldioxide voorzien de auteurs niet de bedoelde reductie van 10%, maar een toename met 4 Ã 17% over de periode
1995-2010. De overige emissies kunnen met zogenaamde ‘end of pipe’- technieken (filters en zo) dan nog wel teruggedrongen worden,
maar die reducties hebben op een gegeven moment ook hun werk gedaan en voor de volgende periode, 2010-2020, staan alle seinen op
rood: CO2, NOx, SO2, NH3 en N. We moeten het dan nog van technologische doorbraken hebben en die schijnen moeizamer tot stand te
komen.
Deze argumentatie staat en valt bij het aanwijzen van de input-output (in)efficiency van de productieprocessen als belangrijkste
determinant van invloed op de kwaliteit van het milieu. Gelukkig is economische efficiency niet alleen een kwestie van schrompelende
input-output coëfficiënten, maar ook van allocatie. De auteurs brengen dit onder de determinant productiestructuur van de economie, en
ook wel die van de samenstelling van het consumptie-effect. Het realloceren van verontreinigende activiteiten is een delicaat onderwerp.
Verplaatsen we niet slechts het probleem? Zadelen we de derde wereld niet op met onze problemen? En is het niet slecht voor de
werkgelegenheid?
Omdat de kwaliteit van het milieu een luxe goed is, is er ruimte voor internationale specialisatie in verontreiniging. Er is dus reden om in
Nederland hogere milieuheffingen te stellen dan elders. De Nederlandse landbouw, industrie en distributie zouden hierdoor
onaangenaam getroffen worden. Ik zie de lange gezichten al voor me. Politici zullen ongetwijfeld nijver zoeken naar passende
compensaties, vergetende dat het juist de bedoeling is om de meest vervuilende activiteiten te sluiten.
Het consumptie-effect van de heffingen is pure milieu-winst: een verschuiving naar schonere producten. Het productie-effect is een
reallocatie naar het buitenland en hier is het plaatje gemengd. Via een ruilvoetverbetering pakt het goed uit voor de koopkracht in het
buitenland, maar het is slecht voor het milieu aldaar. Het is nu van belang in te zien dat als het buitenland overwegend bezwaar heeft
tegen ‘t oppikken van verontreinigende activiteiten, het de reallocatie kan blokkeren door dezelfde heffingen in te voeren. Als dit evenwel
niet gebeurt, wat ik verwacht, wordt de koopkrachtwinst elders, vooral in de derde wereld, kennelijk belangrijker gevonden. In dat geval
past het ons niet om het beter te weten.
Het is een verdienste van Stolwijk c.s. om de verplaatsing van energie-intensieve productie naar het buitenland in ogenschouw te
nemen. Ze merken op dat de CO2-groei wel degelijk beperkt kan worden, maar dat dan wel de nadruk verschoven moet worden van
subsidies en convenanten naar heffingen en regulering. Aan hun argument van effectiviteit, ondersteund door scenario-analyse van het
CPB, kan nog toegevoegd worden dat subsidies zelfs uit milieu-oopunt contra-productief zijn. Als alternatieve, schone technologieën
onprofijtelijk zijn, belasten ze ook het milieu. Immers, ondernemers kiezen inputs zodanig dat de marginale substitutievoet gelijk is aan de
prijsverhouding. En dus is de waarde van inputs gelijk aan de energie opportunity cost en duidt verlieslatendheid op energieverspilling.
De belangrijkste boodschap van Stolwijk, Koopmans en Albers is dat het declameren van emissiedoelstellingen futiel blijft zo lang er
geen milieuheffingen opgelegd worden. Heffingen zijn geboden. Dan, en slechts dan, is het mogelijk om de uitstoot van CO 2 te keren.
Het CPB heeft een goede aftrap gegeven en het is de komende zomer aan de politici om de bal in het doel te schieten.
Copyright © 1998 – 2003 Economisch Statistische Berichten ( www.economie.nl)