Ga direct naar de content

Tussen Tholen en Polen

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 2 1997

Tussen Tholen en Polen
Aute ur(s ):
Keuzenkamp, H.A.
Ve rs che ne n in:
ESB, 82e jaargang, nr. 4113, pagina 525, 2 juli 1997 (datum)
Rubrie k :
Redactioneel
Tre fw oord(e n):

Tussen Tholen en Polen
Auteur(s)
Keuzenkamp, H.A.
Uitgave
ESB
Verschenen in
970702
82
4113
525
Rubriek
Redactioneel
Trefwoord
Landbouw en visserij
Tholen maakt zich zorgen over een roze invasie 1. Nu er in Brabant nauwelijks meer ruimte is voor die vrolijk knorrende biggetjes
mag het Zeeuwse eilandje de geneugten van een comparatief voordeel in de productie van worst en mest ervaren. Zes varkensbedrijven
hebben zich in de afgelopen twee jaar op Tholen gevestigd, dertig bedrijven wachten op een vergunning. Er wordt op een paar
honderdduizend varkens gerekend.
Het varkensbedrijf is één van de meest spectaculaire clusters van de Nederlandse economie. Toen duidelijk werd dat voor de schrale
landbouwgronden in de Peel geen toekomst meer was, zochten de boeren naar iets anders. Grootschalige varkensbedrijven boden
uitkomst. De ene boer keek het kunstje bij de ander af, zodat de sector enorm groeide. Maar na de aanvankelijke schaalvoordelen doen
zich nu de nadelen van deze endogene groei voor: overbelasting van het milieu (mest) en gevoeligheid voor epidemische ziekten
(blaasjesziekte, varkenspest). Over het welzijn van de betrokken varkens zullen we hier maar zwijgen: consumenten zijn nu eenmaal meer
begaan met zeehondjes.
Larry Summers parafraserend zou de expansie van de Peel naar Zeeland en Groningen verdedigd kunnen worden: de Peel is oververvuild,
Tholen en Nieuwe Pekela daarentegen zijn ondervervuild 2. W. van den Brink, varkenshouder en veroordeeld milieucrimineel, heeft
wellicht gelijk met de stelling dat die Tholenaren niet moeten zeuren. Zeker gegeven de huidige marktstructuur van de landbouwsector.
Die structuur is echter minstens zo ziek als onze varkentjes. Door verstoorde marktverhoudingen is het zicht op kosten, baten en
werkelijke comparatieve voordelen zoek.
De Europese varkenssector ontving de afgelopen jaren ongeveer drie miljard ecu steun per jaar 3. De steun daalt, maar de
opkoopregeling in verband met de varkenspest zal er weer 1 à 2 mrd gulden bij doen (zie ook de bijdrage van het CPB in dit nummer van

ESB). Voor de vaste noch de incidentele steun is economische rechtvaardiging. Dat laatste is overigens niet evident: boeren storten
immers trouw een jaarlijkse bijdrage aan het landbouwschap en zien dit mede als verzekeringspremie tegen de gevolgen van epidemieën,
een markt die private verzekeraars mijden. Maar de premie is volstrekt ontoereikend, terwijl het risico bij de huidige marktstructuur
onbeheersbaar is. Inderdaad dus geen markt voor particuliere verzekeraars, en dat is een veeg teken. Spreiding van productie
(bijvoorbeeld naar Tholen), maar ook een ander productieproces (gesloten systemen) zijn noodzakelijke voorwaarden voor zulke
verzekerbare markten. Als negatieve externe effecten, zoals epidemieën en luchtjes, tot andere bedrijfsvoering nopen, moeten de kosten
daarvan door de sector zelf gedragen worden. Het is dan aan de consument of die bereid is de prijs daarvoor te betalen. De vraag is
bovendien of de positieve externe effecten via schaalvoordelen dan nog blijven gelden. De varkensprijs zal hoe dan ook stijgen.
Dat leidt tot een concurrentienadeel met substituten uit de landbouw. Maar daar zijn de subsidies nog meer verstorend: de
varkenssubsidie is slechts een fractie van het totaal. Na een brede sanering van de subsidies zou de varkenssector per saldo wel eens
sterker tevoorschijn kunnen komen, hoewel het ook goed mogelijk is dat Tholen de huidige aardappelteelt beter kan verruilen voor
melkproductie (of toerisme). Van een optimale allocatie van landbouwgronden is nu bepaald geen sprake. De EU houdt dit met
quotabeleid en een reeks van andere interventies tegen.
De totale landbouwsteun in de EU (zie de tabel 1) is in dezelfde orde van grootte als het aandeel van de landbouw in het bbp (ongeveer
1,5 % van het bbp). De situatie in de VS en Japan is vergelijkbaar. In Nieuw Zeeland daarentegen omvat de landbouwsector ongeveer 5%
van het bbp, terwijl de steunverlening in tien jaar tijd gesaneerd is en nu de laagste in het OESO-gebied is. De landbouw blijkt in dit
nieuwe regime zeer concurrerend.

Tabel 1. Landbouwsteun in 1996
mrd ecu
per boer
x 1.000 ecu
Japan
61,0
EU
94,7
VS
54,1
Nieuw-Zeeland 0,2

23,7
13,8
21,5
1,4

% bbp

1,7
1,1
0,9
0,4

Bron: zie noot 3, blz. 48-53.

De vermindering van landbouwsteun in de EU stagneert ondertussen. Een rapport van het Centre for European Policy Studies roept de
Europese landbouwministers op om de nog bestaande prijssteun af te schaffen, zodat een sterke sector overblijft die kan concurreren op
de vrijer wordende wereldmarkt 4, inclusief de nieuwe agrarische lidstaten van de EU zoals Polen. Ook dan blijft het goed mogelijk dat
Nederland, in de transparante markt die bevrijd is van de subsidiesluier, een comparatief voordeel blijkt te hebben in de
varkensproductie. Die behoeft immers weinig grond en stelt hoge sanitaire eisen. Als de sector het mestprobleem echter niet kan
oplossen, dan is verplaatsing naar bijvoorbeeld het ondervervuilde Polen een waarschijnlijker uitkomst. De vrolijk knorrende big blijft
dan een sporadische attractie voor de toerist in Tholen

1 Het Parool, 27 juni 1997, blz. 1 en 3.
2 Toen Summers bij de Wereldbank werkzaam was schreef hij een notitie met deze strekking voor de geïndustrialiseerde landen en de
derde wereld.
3 OESO, Agricultural policies in OECD countries, Measurement of support and background information, Parijs, 1997, blz. 78-79.
4 Het Financieele Dagblad, 23 juni 1997, blz. 6.

Copyright © 1997 – 2003 Economisch Statistische Berichten (www.economie.nl)

Auteur