Ga direct naar de content

Arbeidsduurverkorting: een lange-termijnperspectief

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juni 8 1994

-Arbeidsduurverkorting:
een
la nge-termiinperspectief
A.J.G. Manders*
rbeidsduurverkorting wordt gezien als een manier om de werkloosheid te
bestrijden. De effecten van deze maatregel kunnen met het MIMIC-model van het
CPBgeanalyseerd te worden. Daarbij zijn de gevolgen van belang voor de
bedrijfstijd, de arbeidsproduktiviteit, de loonkosten per uur en de hoogte van de
uitkeringen. In geen enkel geval leidt arbeidsduurverkorting tot een evenredige
toename van de werkgelegenheid.

A

De sterk stijgende werkloosheid maakt een discussie
over arbeidsduurverkorting
opnieuw actueel. De gedachte achter arbeidsduurverkorting
(adv) is eenvoudig maar enigszins misleidend. Een verkorting van de
arbeidstijd leidt tot een herverdeling van werk en
een groei van de werkgelegenheid in personen. Het
is echter niet zo dat verkorting van de arbeidsduur
met een bepaald percentage ook leidt tot een groei
van het aantal werkzame personen met hetzelfde percentage. De (werkgelegenheids)effecten
zijn namelijk sterk afhankelijk van de condities waaronder adv
wordt ingevoerd. Van cruciaal belang is de mate
waarin adv tot hogere kosten leidt. Wat betekent adv
voor de benutting van machines en gebouwen? Wat
gebeurt er met de lonen en uitkeringen? In hoeverre
stijgt de produktiviteit als gevolg van een reductie
van de werktijd?
De afgelopen decennia hebben een voortdurende
verkorting van de werktijd en een groei van de werkgelegenheid laten zien. Het weerspiegelt de mate
waarin werknemers produktiviteitswinsten
hebben
vertaald in meer vrije tijd. Zo daalde tussen 1950 en
1993 het aantal overeengekomen uren van voltijdwerkers met ruim 25%. Gemiddeld over alle werknemers
daalde het aantal gewerkte uren door een toename
van deeltijdwerk zelfs bijna 40%1. Hoewel tijdens een
recessie de neiging om inkomen in te ruilen voor
vrije tijd minder zal zijn, mag verwacht worden dat
ook in de toekomst adv regelmatig op de agenda zal
staan.
In dit artikel worden de effecten van een arbeidsduurverkorting van 5% geanalyseerd. Daartoe zijn
met het algemeen evenwichtsmodel MIMIC van het
CPB enkele simulaties uitgevoerd2. In het verleden is
door het CPB ook al aandacht aan arbeidsduurverkor~ ting besteed3. Het betrof toen echter de effecten op
korte en middellange termijn. Hier komen de langetermijneffecten aan bod. De lange-termijneffecten
van adv zijn met. name interessant, omdat het lastig
lijkt maatregelen die de arbeidstijd beperken, weer te-

rug te draaien. MIMIC is een evenwichtsmodel. De simulatieresultaten kunnen dan ook geïnterpreteerd
worden als lange-termijneffecten. MIMIC kan daarom
niets zeggen over de mate waarin adv de huidige produktie en huidige (conjuncturele) werkloosheid beïnvloedt. Met MIMIC kan wel worden nagegaan hoe
adv de evenwichtswerkloosheid
beïnvloedt. Omdat
MIMIC is toegesneden op de wisselwerking tussen sociale zekerheid en de arbeidsmarkt, leent het model
zich ook bij uitstek om de gevolgen voor het inkomen van werkenden en niet-werkenden te analyseren. Om de onzekerheden met betrekking tot de gemaakte veronderstellingen
in kaart te brengen,
worden een vijftal varianten berekend. De analyse
heeft zodoende dan ook meer het karakter van een
gevoeligheidsanalyse
dan van een voorspelling.
In het onderstaande komen eerst de factoren die
de effectiviteit van adv bepalen ter sprake. Daarna

• De auteur werkt bij de afdeling Toegepaste Algemene
Evenwichtsmodellen
van het Centraal Planbureau. Dit artikel is op persoonlijke titel geschreven.
1. Zie persbericht PB94-45/10 van het CBS.
2. MIMIC staat voor MIcro Macro model to analyze the Institutional Context. Het model wordt uitgebreid beschreven in
G.M.M. Gelauff en J.J. Graafland, Modelling welfare state reform, North Holland, Amsterdam, binnenkort te verschijnen; G.M.M. Gelauff, Taxation, social security and the la-

bour market: an applied general equilibrium model for the
Netherlands, Wibro dissertatiedrukkerij,
Helmond, 1992; ].J.
Graafland, Modelling the effects of minimum wages and
unemployment benefits, Research Memorandum 106, Centraal Planbureau, Den Haag, 1993.
3. Zie CPB, Onzekerheden rond arbeidsduurverkorting,
Werkdocument nr. 14, 1987; CPB, Centraal Economisch
Plan 1986, 1986; CPB, Extra arbeidsduurverkorting in drie
lange-termijnscenario’s, Werkdocument nr. 2, 1985; A.F.
Bakhoven en c.L. lansen, Het belang van veronderstellin-

gen bij de berekening van de macro-economische effecten
van herverdeling van arbeid, Kwantitatieve methoden,
1984, blz. 79-96.

worden de simulaties besproken
enkele conclusies.

Factoren die de effectiviteit
beïnvloeden

en ten slotte volgen

van adv

Cruciale factoren die de macro-economische
effecten
van adv bepalen zijn de ontwikkelingen van bedrijfstijd en arbeidsproduktiviteit,
de ontwikkeling van de
lonen en de mate van herbezetting bij de overheid.
Hierover is in het algemeen weinig kwantitatieve informatie beschikbaar. Het een en ander zal trouwens
sterk afhankelijk zijn van de manier waarop adv
wordt ingevoerd. Wordt het aantal gewerkte uren per
dag beperkt of wordt het aantal werkdagen per jaar
verminderd? Is adv op alle (voltijd)werkers van toepassing of alleen op die groepen waarvoor geen
vraagoverschot bestaat? Het ligt overigens voor de
hand om alleen adv voor werknemers te bekijken.
De werktijd van zelfstandigen wordt deels door andere factoren bepaald en is geen aandachtspunt in de
discussie.

Bedrijfstijd van kapitaal (capaciteitsverlies)
Veranderingen in de arbeidstijd kunnen doorwerken
in de bedrijfstijd van kapitaal. Indien machines en gebouwen, als gevolg van adv, slechter worden benut
dan leidt dit tot hogere kapitaalkosten. Dit heeft negatieve gevolgen voor de economische groei. Een lagere produktie en werkgelegenheid zullen het gevolg
zijn. Op korte termijn, als geen substitutie tussen arbeid en kapitaal mogelijk is, leidt een vermindering
van de bedrijfstijd tot een vermindering van de produktiecapaciteit (capaciteitsverlies). Op langere termijn zal substitutie plaatsvinden. Verwacht mag worden dat de aantasting van de produktiecapaciteit
per
sector verschillend is. Analoog aan eerdere analyses
wordt in de meeste varianten de veronderstelling gemaakt dat in de industrie, bouwen commerciële
dienstverlening een reductie in arbeidstijd deels gevolgd door een reductie in de bedrijfstijd van kapitaal; in de overige sectoren (kwartaire sector, delfstoffenwinning en woningbezit) vindt als gevolg van adv
geen reductie van de bedrijfstijd plaats.

Arbeidsproduktiviteit
Als de arbeidstijd afneemt, kan de produktiviteit per
gewerkt uur toenemen. Hoe sterker de produktiviteitsstijging, des te geringer de herbezetting. In beginsel is deze toename van de produktiviteit afhankelijk
van de manier waarop adv wordt doorgevoerd. Adv
in de vorm van kortere werkdagen lijkt produktiever
dan in de vorm van minder werkdagen per jaar. Verder zou de produktiviteitsstijging afhankelijk kunnen
zijn van het opleidingsniveau.

Loon inlevering
Uit de eerdere analyses van het CPB bleek dat de effecten van adv sterk afhankelijk zijn van de mate
waarin loon werd ingeleverd. Looninlevering is noodzakelijk om te voorkomen dat stijging van de arbeidskosten per uur tot afbraak van de werkgelegenheid
leidt. Autonome loonmatiging Oooninlevering) speelt
in de lange termijn simulaties echter geen rol. De 10-

E5B 8-6-1994

nen die uiteindelijk in de evenwichtssituatie tot stand
komen worden bepaald door vraag en aanbod op de
arbeidsmarkt. Het is dan irrelevant of in de beginsituatie, bij de invoering van adv, loon werd ingele- ~
verd. In MIMIC is het contractuele loon per sector het
resultaat van collectieve onderhandelingen
tussen
vakbonden en werkgeversorganisaties.
De contractuele lonen zijn onder andere afhankelijk van produktiviteit, prijzen, belastingen, premies en (werkloosheids)uitkeringen. Daarnaast is er per type arbeid
een incidentele looncomponent, die toeneemt naarmate werkgevers meer zoekkosten moeten maken
om een vacature te vervullen.

Minimumlonen

en sociale minima

Arbeidsduurverkorting
leidt tot lagere looninkomens.
Dit betekent dat minimumlonen en sociale minima,
die immers gekoppeld zijn aan de lonen in het bedrijfsleven, ook dalen. Als de sociale minima reëel op
peil worden gehouden dan zal dat een opwaartse
druk op de lonen geven en de gunstige werkgelegenheidseffecten van adv negatief beïnvloeden.

Vijf simulaties
Gezien de onzekerheid omtrent de veronderstellingen worden een aantal simulaties uitgevoerd. Startpunt is een scenario waarin bedrijfstijd en arbeidsproduktiviteit als gevolg van adv niet veranderen.
Vervolgens worden deze uitgangspunten vervangen
door meer ‘realistische’ veronderstellingen. De collectieve inkomsten en uitgaven kunnen veranderen als
gevolg van adv. Daarom wordt een variant bekeken
waarin adv budgetneutraal wordt geïntroduceerd.
Een (eventueel) lager (hoger) overheidstekort wordt
teruggegeven via een verlaging (verhoging) van het
belastingtarief in de eerste schijf. Ten slotte wordt
ook een variant berekend waarin de koopkracht van
de minima wordt gehandhaafd door aanpassing van
de uitkeringen. De volgende vijf simulaties zijn zodoende uitgevoerd:
• geen capaciteitsverlies, geen produktiviteitsstijging;
• capaciteitsverlies, geen produktiviteitsstijging;
• capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging;
• capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging, budgetneutraal;
• capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging, budgetneutraal, handhaving koopkracht sociale minima.
In alle simulaties is adv vormgegeven door een 5%
kortere werkdag voor alle werknemers 4. Verondersteld wordt dat de herbezetting bij de overheid volledig is. In de varianten met capaciteitsverlies wordt
verondersteld dat de bedrijfstijd in de industrie,
bouwen commerciële dienstverlening daalt met 60%
van het adv-percentage. In de varianten met produktiviteitsstijging wordt er van uit gegaan dat 5% adv ertoe leidt dat de produktiviteit van lager opgeleiden
met 0,75% stijgt en die van hoger opgeleiden 1,6%.
Verondersteld wordt dat de produktiviteitsstijging bij
4. Omdat zelfstandigen verondersteld worden niet korter te
gaan werken, daalt gemiddeld over de totale werkgelegenheid de arbeidstijd met 4,4%.

-Tabel I. Macro-economische effecten van 5% arbeidsduurverkorting
Veronderstellingen
Capaciteitsverlies

nee

ja

ja

ja

ja

Produktiviteitsstijging

nee

nee

ja

ja

ja

Budgetneutraal

nee

nee

nee

ja

ja

nee

nee

nee

nee

ja

2

3

4

Handhaving

koopkracht

minima

5

Procentuele mutaties
Uurloon bedrijven

2,9

2,6

1,8

1,3

3,3

Produktieprijs

3,0

3,4

1,3

1,1

2,1

-2,2

-2,6

-1,4

-1,0

-1,6

-1,9

-1,8

-2,1

-1,7

-2,9

1,8

1,9

1,5

1,9

0,7

1,1

1,1

1,0

1,2

0,8

Werkloosheidsquote

-0,6

-0,7

-0,4

-0,6

0,1

Inactiviteitsratio

-2,8

-3,0

-2,4

-3,0

-1,1

-0,7

-0,8

-0,7

-0,8

0,8

0,1

-0,0

-0,4

0,0

0,0

0,0

0,0

0,0

-0,9

0,2

bedrijven

‘Produktie bedrijven
Totale werkgelegenheid

(uren)

Totale werkgelegenheid

(personen)

Arbeidsaanbod

(personen)

Absolute mutaties

Replacement

ratea

Financieringstekort

(% bbp)

Tarief eerste schijf
a. Gewogen gemiddelde
ringen en netto lonen.

van de verhouding

tussen netto werkloosheidsuitke-

de overheid als gevolg van adv gelijk is aan die in de
overige sectoren.
De belangrijkste macro-economische resultaten
van adv zijn weergegeven in de tabellen 1 en 2. Zoals gezegd betreft het hier lange-termijn effecten. De
cijfers zijn gegeven als afwijking van het centrale pad.

Geen capaciteitsverlies,

geen produktiviteitsstijging

In de basisvariant wordt de weinig realistische veronderstelling gemaakt dat verkorting van de arbeidsduur geen gevolgen heeft voor de bedrijfstijd van kapitaal en niet leidt tot produktiviteitsstijgingen. Uit de
simulatieresultaten in tabel 1 (kolom 1) blijkt dat er
geen recht evenredig verband is tussen arbeidstijd en
werkgelegenheid in personen. Een arbeidstijdverkorting van gemiddeld 4,4% leidt tot een toename van
de werkgelegenheid van ‘slechts’ 1,8%. De herbezetting is niet volledig, omdat de uurlonen stijgen. De
opwaartse druk op de lonen is het gevolg van marktwerking. De herverdeling van werk leidt tot een krappere arbeidsmarkt. Zowel de contractuele lonen als
de incidentele lonen zullen daardoor stijgen. De hogere lonen zorgen voor hogere arbeidskosten. Deze
worden nog verder verhoogd door de hogere zoekkosten die ondernemers moeten maken om op een
krappere arbeidsmarkt werknemers aan te trekken.
De hogere arbeidskosten leiden tot substitutie van arbeid door kapitaal. De produktieprijs stijgt vanwege
de hogere loonkosten per eenheid produkt. Negatieve schaalfactoren zorgen voor een verdere prijsstijging. Als gevolg van de prijsstijgingen daalt de afzet
en daarmee de produktie. Dit leidt tot een afname
van de werkgelegenheid in uren.

Door de herverdeling van werk zal het aantal
werkzame personen echter toenemen. Ook het arbeidsaanbod in personen stijgt. Meer partners zullen
zich aanbieden op de arbeidsmarkt, omdat enerzijds
de inkomens van kostwinners dalen (inkomenseffect) en anderzijds de uurlonen stijgen (substitutie-effect). De toename van het aanbod heeft een drukkend effect op de stijging van de uurlonen. Als
gevolg van de ontwikkelingen van vraag en aanbod
daalt de werkloosheid licht. Het financieringstekort
van de overheid neemt licht toe, omdat de overheidsuitgaven iets harder stijgen dan de belastingontvangsten. De stijging van de collectieve uitgaven wordt
vooral veroorzaakt doordat de uitgaven aan ambtenarensalarissen toenemen. De herbezetting bij de overheid is volledig terwijl de salarissen slechts licht dalen als gevolg van de stijging van de uurlonen.
Ook de loonsom in de marktsector stijgt. De daling van het totale aantal gewerkte uren wordt meer
dan gecompenseerd door het hogere uurloon. Dit
leidt tot een lichte stijging van de opbrengsten uit de
inkomstenbelasting. Het zijn vooral partners en werklozen die als gevolg van de herverdeling van werk
een bijdrage aan de stijging van de loonsom leveren.
De inkomenseffecten zijn in tabel 2 weergegeven.
Werkende kostwinners lijden een inkomensverlies.
Zij gaan 5% minder werken terwijl de uurlonen
slechts met zo’n 3% stijgen. De koppeling van uitkeringen aan lonen per persoon leidt ertoe dat ook uitkeringstrekkers er op achteruitgaan. Werklozen met
een WW-uitkering gaan er minder op achteruit dan
personen met een RWW-uitkering. Dit wordt veroorzaakt doordat de incidentele lonen stijgen als gevolg
van de hogere zoekkosten die werkgevers moeten
maken op de krappere arbeidsmarkt. De WW-uitkeringen zijn namelijk gekoppeld aan de lonen, de som
van contractueel en incidenteel loon, terwijl de RWWuitkeringen via het minimumloon gerelateerd zijn
aan de contractuele lonen. De replacement rate, het
gewogen gemiddelde van de verhouding tussen netto werkloosheidsuitkeringen
en netto lonen, daalt en
dit heeft, net als de aanbodstijging, een drukkend effect op de loonvorming. De inkomens van bejaarden
gaan er het meest op achteruit. Hun uitkeringen dalen, net als die van anderen, maar zij profiteren niet
van de lagere werknemerspremies
veroorzaakt door
de daling van de werkloosheid.

Capaciteitsverlies,

geen produktiviteitsstijging

Wanneer als gevolg van adv ook de bedrijfstijd van
kapitaal afneemt (kolom 2), zal de kostprijs van het
gebruik van kapitaal toenemen. Dit leidt in vergelijking met de basisvariant (kolom 1) tot hogere produktiekosten en een nog verdere afname van de produktie. De lonen zullen nog verder onder druk
komen te staan. Om de kapitaalgoederenvoorraad
enigszins op peil te houden zijn er meer investeringen nodig. Omdat substitutie van arbeid door kapitaal vermindert, neemt de werkgelegenheid in uren
minder af en in personen sterker toe. De groei van
het arbeidsaanbod is gelijk aan die in de basisvariant.
De lagere uurlonen leiden weliswaar tot een kleiner
substitutie-effect bij partners, maar dit wordt gecompenseerd door een sterker inkomenseffect. De werk-

loosheid daalt bij gevolg sterker. Het financieringstekort van de overheid wordt lager vanwege de lagere
uitkeringen. De inkomens van zowel werkenden en
uitkeringstrekkers gaan er als gevolg van de lagere
lonen in deze variant meer op achteruit.

Tabel 2. Koopkrachteffecten van 5% arbeidsduurverkorting
Veronderstellingen

Wanneer de produktiviteit per gewerkt uur stijgt (kolom 3), leidt adv tot een minder hoge kostenstijging.
De herbezetting zal in dit geval minder zijn. Ook bij
de overheid worden minder plaatsen herbezet vanwege de produktiviteitsstijging, die gelijk wordt verondersteld aan die in de overige sectoren. De arbeidsmarkt is daardoor minder krap en de opwaartse druk
op de lonen minder. De produktieprijs stijgt minder.
De werkgelegenheid in uren daalt vanwege de produktiviteitsstijging meer, de werkgelegenheidstoename in personen is minder. De werkloosheid zal daarom ook minder afnemen. Omdat de extra uitgaven
aan ambtenarensalarissen
minder groot zijn, dalen de
collectieve uitgaven sterker. Het financieringstekort
neemt daardoor af. De reële inkomens dalen minder
doordat de prijzen minder stijgen.

nee

ja

ja

nee

nee

j~
ja

ja

Produktiviteitsstijging

ja

ja

Budgetneutraal

Capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging

Capadteitsverlies

nee

nee

nee

ja

ja

nee

nee

nee

nee

ja

2

3

4

5

Handhaving

koopkracht

minima

Procentuele mutaties
Kostwinners

De lagere collectieve uitgaven leiden in de vorige variant per saldo tot een lager overheidstekort. Dit lagere tekort geeft ruimte voor verlaging van het belastingtarief in de eerste schijf met bijna 1 procentpunt
(kolom 4). De verlaging stimuleert het arbeidsaanbod
van partners, omdat de netto-uurlonen stijgen (substitutie-effect). Het netto-inkomen van kostwinners
neemt ook toe. Dit heeft een ontmoedigend effect op
het arbeidsaanbod van partners (inkomenseffect).
Het substitutie-effect domineert het inkomenseffect
echter. De lonen zullen dalen omdat het arbeidsaanbod toeneemt. Daarnaast leidt de lagere belasting- en
premiedruk tot lagere looneisen via het afwentelingsmechanisme. Door de lagere loonkosten kunnen de
prijzen dalen. Hierdoor kan de produktie zich herstellen. De werkgelegenheid (in personen) neemt toe.
Omdat de werkgelegenheidstoename
de aanbodstijging overtreft, kan de werkloosheid verder afnemen.
De gemiddelde reële inkomens van alle huishoudenstypen nemen door de belastingverlaging minder af.
Dit voordeel is het grootst voor WW-ers. Hun inkomen valt namelijk voor het grootste gedeelte in de
eerste schijf. RWW-ers hebben een relatief hoge belastingvrije voet, zij profiteren dan ook minder van
de tariefsverlaging.

Capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging,
budgetneutrraai, handhaving koopkracht sociale
minima
Als de sociale minima er reëel niet op achteruitgaan
(kolom 5), verdwijnen de positieve (werkgelegenheids)effecten van adv grotendeels. Als gevolg van
het op peil houden van de RWW- en bijstandsuitkeringen stijgt de replacement rate. Dit geeft een opwaartse druk op de uurlonen. In vergelijking met de
varianten waarin de koppeling gehandhaafd blijft, leiden de hogere lonen tot hogere produktiekosten en
een lagere werkgelegenheidsgroei
in personen. Per

ESB 8-6-1994

-2,0

-2,3

-2,1

-1,4

-2,0

WW uitkering

-2,0

-2,3

-2,2

-1,3

-2,4

RWW uitkering

-2,6

-3,0

-2,5

-1,9

0,0

Arbeidsongeschikt

-2,4

-2,7

-2,4

-1,6

-1,6

Werkend

-2,1

-2,5

-2,1

-1,4

-2,0

WW uitkering

-2,2

-2,6

-2,3

-1,4

-2,2

RWW uitkering

-2,7

-3,1

-2,6

-2,0

0,0

Arbeidsongeschikt

-2,3

-2,7

-2,4

-1,5

-1,4

Eenoudergezinnen

Capaciteitsverlies, produktiviteitsstijging,
compensatie via tarief eerste schijf

Werkend

-2,3

-2,6

-2,4

-1,8

-1,6

Bejaarden

-3,4

-3,8

-3,1

-2,7

-1,4

Alleenstaanden

saldo stijgt de werkloosheid zelfs licht. In deze variant moet de belastingen iets verhoogd worden om
het financieringstekort op peil te houden. Dit leidt in
vergelijking met vorige varianten tot een sterkere daling van de koopkracht voor werkenden.

Conclusies
De lange-termijneffecten van arbeidsduurverkorting
kunnen met het algemeen evenwichtsmodel MIMIC
worden geanalyseerd. Adv leidt tot een toename van
het aantal werkzame personen. Een verkorting van
de arbeidstijd met 5% leidt op den duur echter niet
tot een werkgelegenheidsgroei
in personen met hetzelfde percentage. Afhankelijk van de veronderstellingen leidt 5% adv tot een daling van de werkgelegenheid in uren 1,7% tot 2,9%. Als gevolg van de
herverdeling van werk stijgt de werkgelegenheid in
personen met 0,7% à 1,9%. De werkloosheid daalt
slechts licht. Naarmate de kosten van adv hoger zijn,
neemt de produktie en daarmee de positieve werkgelegenheidseffecten sterker af. Het zijn vooral de hogere uurlonen, als gevolg van het krapper worden van
de arbeidsmarkt, die tot hogere kosten leiden. Overigens wordt de opwaartse druk op de lonen enigszins
getemperd door de toename van het arbeidsaanbod
van partners en de daling van de replacement rate.
Een 5% kortere arbeidstijd betekent dat werkenden
er reëel 1,4% à 2,5%. op achteruitgaan. Voor uitkeringstrekkers is de daling nog iets groter. Indien men
ervoor kiest het koopkrachtverlies van de minima volledig ongedaan te maken, dan verdwijnen de positieve effecten van adv voor een belangrijk gedeelte.
A.J.G. Manders

Auteur

Categorieën