De kenniseconomie
“In de wereld wordt een economische oorlog gevoerd. Deze keer niet om grond of kolonien, maar
om markten en technologic. De winnaar wacht een
glansrijke toekomst met banen en technologic. De
verliezer kan rekenen op desastreuze werkloosheid,
gewelddadigheid, ja mogelijk zelfs politieke instabiliteit”1. Volgens Konrad Seitz, voormalig topadvisieur
van de Duitse regering over het industriele en technologische beleid, is Europa bezig de slag te verliezen.
In de traditionele industrieen gaan honderdduizenden banen verloren als gevolg van de concurrentie
nit Azie en in toenemende mate Oost-Europa; in nieuwe groeisectoren daarentegen, zoals informatietechnologie, biotechnologie en nieuwe materialen, telt de
Europese Industrie nauwelijks mee. Terwijl “sinds
1980 de informatierevolutie in voile hevigheid is losgebarsten”, aldus Seitz, is Europa “mentaal blijven steken in het industriele tijdperk”.
De zorgen van Seitz betreffen vooral het afkalvende concurrentievermogen van de Duitse industrie.
Maar ook in Nederland baart de technologische positie van de industrie zorgen. In de onlangs verschenen
“Beleidsvisie technologie” van het Ministerie van Economische Zaken wordt gesignaleerd dat de achterstand ten opzichte van de technologische koplopers
toeneemt2. Om de positie van Nederlandse bedrijven
in de Internationale technologierace te verbeteren,
staat het ministerie een driesporenbeleid voor. In de
eerste plaats moeten de investeringen van bedrijven
in kermis (R&D, (bipscholing en vernieuwing van
produktieprocessen) worden bevorderd. In de tweede plaats moet het onderzoek in publieke kennisinstituten (universiteiten, technologische instellingen) beter aansluiten bij de behoeften van het bedrijfsleven
en moet het aanbod van technisch opgeleiden op alle
niveaus toenemen. In de derde plaats moet het draagvlak voor technologische vernieuwing in de samenleving worden versterkt.
Hoe nuttig dit driesporenbeleid op zich zelf ook
is, het is niet het type beleid dat men zich bij een informatierevolutie voorstelt. Het weerspiegelt niet de
razendsnelle veranderingen die zich op de internationale markten voltrekken en er klinkt niet het besef
door dat alle middelen zullen moeten worden ingezet
om in Europa (en Nederland) een redelijk welvaartspeil te behouden. Voor de mentale omslag die volgens Seitz noodzakelijk is om de transformatie van
een industriele naar een kenniseconomie te volbrengen, is meer nodig.
De omschakeling van de economic in de richting
van een kenniseconomie betekent in de eerste plaats
dat permanent ge’investeerd moet worden in vernieuwing van kennis en technologie. Kennis is een buitengewoon mobiele produktiefactor en het is een illusie
te denken dat een kennisvoorsprong lang standhoudt
of dat een goed opgeleide beroepsbevolking een blijvend concurrentievoordeel biedt. De Aziatische tijgers hebben de inhaalslag op het kennisfront al ge-
ESB 14-7-1993
maakt en nieuwe dynamische economieen staan
klaar om met steeds beter opgeleide beroepsbevolkingen de Internationale concurrentie aan te gaan. Omdat menselijk kapitaal, evenals fysiek kapitaal, aan
veroudering onderhevig is, zal het besef moeten
groeien dat wie niet investeert in voortdurende om-,
her- en bijscholing, al snel zijn economische vaardigheden verliest en economisch afgeschreven raakt. Zoals Giersch het in ESB uitdrukte: “Permanente scholing is de prijs voor de vooruitgang”3.
Een tweede kenmerk van de kenniseconomie is
het enorme tempo van de technologische vernieuwing. De gemiddelde levensduur van produkten
wordt steeds korter. Tegelijkertijd wordt de markt
steeds veeleisender. Ondernemingen en organisaties
die vasthouden aan bureaucratische besluitvormingsprocedures zijn ten dode opgeschreven. In veel bedrijven heeft dit reeds geleid tot een totale herinrichting van de produktie. Maar het besef dat het hele
politieke en maatschappelijke bestel eveneens een
proces van ‘creative destruction’ zal moeten ondergaan, lijkt in de oude industrielanden nog maar nauwelijks doorgedrongen.
Een derde kenmerk van de kenniseconomie is dat
de produktie steeds minder aan een bepaalde locatie
gebonden is. De sterke vermindering van transporten communicatiekosten en het vrijer worden van het
personen-, goederen- en kapitaalverkeer maken het
voor intemationaal opererende bedrijven relatief eenvoudig om (delen van) hun produktie te verplaatsen
naar die locaties waar de produktieomstandigheden
het gunstigst zijn. Het beleid van overheden heeft op
die vestigingsplaatscondities een belangrijke invloed.
Hoge belastingtarieven, inflexibele arbeidsmarkten,
langdurige vergunningenprocedures, verstorende subsidies, slechte infrastructurele voorzieningen en
scheefgegroeide overheidsfinancien eisen een steeds
hogere tol in termen van economische groei en werkgelegenheid.
De omschakeling van de economic in de richting
van een kenniseconomie is geen kwestie van wat
meer geld voor de kennisinfrastructuur of een paar
educatieve technologieprojecten. Het is een economisch transformatieproces dat het hele maatschappelijke bestel op zijn kop zal zetten. Het besef dat dit
noodzakelijk is om in de internationale wedloop mee
te blijven doen, klinkt nog veel te weinig door, ook
in de beleidsvisie van EZ. Intussen is de concurrentie
al weer verder.
L. van der Geest
1. Konrad Seitz: Euopa blijft mentaal steken in het industriele tijdperk, NRC Handelsblad, 10 juli 1993, biz. 15.
2. Ministerie van Economische Zaken, Concurreren met
kennis, Beleidsvisie technologie, Sdu, Den Haag, 1993.
3. H. Giersch, De vooruitstrevende orde, ESB, 12 augustus
1992, biz. 768 e.v.