Ga direct naar de content

De export naar Japan

Geplaatst als type:
Geschreven door:
Gepubliceerd om: juli 15 1993

De export naar Japan
De vermaarde Nederlandse handelsgeest blijkt zich slechts mondjesmaat tot Japan uit te strekken: minder dan 1% van de Nederlandse
export vindt zijn iveg daar naar toe. Geen enkel anderEG-land
exporteert zo weinig naar bet ‘land van de rijzende zon’.
Nederland en Japan zijn belangrijke
partijen op de wereldmarkt voor goederen. Ons land levert 4,5% van de
totale wereldexport tegenover 9%
voor Japan. Aan de importkant liggen
de aandelen van beide landen — waarvan het bruto nationaal produkt met
een factor twaalf verschilt — nog dichter bij elkaar: Nederland neemt 4%
van de totale wereldimport op tegenover 6,5% voor Japan. De bilaterale
handel tussen beide landen is echter
veel minder ontwikkeld, zowel absoluut gezien als in verhouding tot hun
rol op het wereldtoneel. Bovendien
valt de bilaterale handelsrelatie in het
nadeel van Nederland uit: blijkens de
Nederlandse handelsregistratie voerde Nederland in 1992 van haar totale
export van/ 226 mrd minder dan 1%
(f 2,2 mrd) uit naar Japan, waarmee
slechts 0,5% van de Japanse importbehoefte werd gedekt . Omgekeerd
werd door Japan in 3,6% (f 8,6 mrd)
van onze invoervraag voorzien. Deze
handelsstroom komt overeen met
1,4% van de totale Japanse uitvoer.
Volgens een recentelijk door de
Dutch-Japanse Trade Federation
(Dujat) onder Nederlandse bedrijven
gehouden enquete heeft driekwart
van de geenqueteerde bedrijven positieve verwachtingen inzake de export-

mogelijkheden naar Japan . Is dit
‘wishful thinking’, mogelijk gebaseerd op het eerder door de Japanse
autoriteiten aangekondigde pakket
maatregelen ter stimulering van de Japanse economic, of liggen er echt
kansen op de Japanse markt? Hieronder wordt getracht hier een antwoord
op te geven. Daarbij is gebruik gemaakt van door de OESO gepubliceerde bilaterale handelscijfers welke
voor de beschouwde landen beschikbaar waren tot en met 19903.

Kansen op de Japanse markt?
Mogelijke oorzaken voor de lage export van Nederland naar een zo grote
en belangrijke markt als de Japanse
zouden kunnen zijn gelegen in de
grote afstand tussen beide landen alsmede in algemene importbarrieres
aan Japanse kant. Deze twee belem-

1. Zoals gepubliceerd door het Centraal

Bureau voor de Statistiek in de Maandstatistiek voor de Buitenlandse Handel.
2. De resultaten van deze enquete zijn
naar buiten gebracht door middel van een
persbericht van de Dujat op 20 april 1993.
3. OESO, Department of Economics and
Statistics: Foreign Trade by Commodities
1990, Parijs, 1991.

meringen zouden dan ook moeten
gelden voor andere Europese landen.
In label 1 wordt voor alle EG-landen

de noordelijke EG-landen, dan blijkt
dat per produktgroep gemiddeld driekwart van deze landen beter scoort

het aandeel van Japan in hun totale

dan Nederland. Maar ook in vergelij-

export weergegeven. Hieruit blijkt
dat geen enkel ander EG-land een zo
klein deel van zijn export op Japan
heeft gericht. Zelfs de duidelijk minder ontwikkelde EG-landen doen het
op de Japanse markt relatief beter

king tot de drie zuidelijke, minder
ontwikkelde EG-landen komt ons
land er in veel gevallen niet goed vanaf.
Opmerkelijk is dat wij ook bij die
produkten waarin ons land ten op-

dan Nederland.
Evenmin lijkt de relatief geringe
orientatie van exporterend Nederland

zichte van de rest van de EG gespecialiseerd is, zoveel landen voor moeten laten gaan. Het gaat hierbij om de

op de Japanse markt gelegen te zijn
in een niet aansluiten van het aanbod
van Nederlandse produkten op de
Japanse vraag. Een uitsplitsing van
het Nederlandse exportpakket en het

eerste vier van de in label 2 genoem-

Japanse importpakket naar goederencalegorieen (figuur 1) duidt er name-

lijk op dat voor elk van de onderscheiden caiegorieen tegenover het
Nederlandse aanbod een zeer aanzienlijke Japanse vraag staat.

Ook wanneer naar een meer gedetailleerde onderverdeling naar produktgroepen wordt gekeken, kan
niet worden geconcludeerd dat de relatief lage export naar Japan te wijten
is aan het niet aansluiten van het Nederlandse exportpakket op de Japanse vraag. Dat is voldoende reden om
de vraag te stellen of Nederlandse exporteurs hun kansen voor export
naar het ‘Land van de rijzende zon’
wel volledig benutten.
Om hier wat meer zicht op te krijgen is voor een aantal afzonderlijke
goederencategorieen de Nederlandse
exportprestatie vergeleken met die
van de andere EG-landen (label 2).
Hieruit komt naar voren dat het Japanse aandeel in onze export voor
elk van de beschouwde produktgroepen lager ligt dan het EG-gemiddelde. Wanneer vergeleken wordt met

de produktgroepen. Hiervoor geldt

dat hun aandeel in de lolale Nederlandse export hoger is dan het aandeel van die produktgroepen in de
totale export van de rest van de EG.
Kennelijk benut ons land haar voorsprong op deze lerreinen niet op de
Japanse markt.
Uit het voorgaande dringl zich de
conclusie op dal exporterend Nederland inderdaad kansen op de Japanse
markt onbenut laat. Deze conclusie
winl nog aan krachl door naar een
aanlal meer specifieke produktgroe-

pen le kijken.

Voedingsmiddelen

Nederiand
Verenigd Koninkrijk
BLEU
Duitsland

Frankrijk

Denemarken
lerland
Italic

Spanje
Portugal
Griekenland

50

17′

40
30
20

9.

10

10

I: Voeding en levende dieren;
n, Dranken, tabak, olien, vetten;
HI: Minerale brandstoffen;

IV: Chemische produkten;
V: Simpele fabrikaten, en niet eetbare
grondstoffen;
VI: Machines en vervoermaterieel;
VII: Diverse gefabriceerde goederen.

ten vices, groente en fruit (totale export bijna / 20 mrd) en waarnaar in
Japan een grote vraag beslaal, werd
slechts voor/ 20 mln in Japan afgezet. Het feit dal hel hier om bederfelijke waar gaal is geen voldoende verklaring voor deze lage afzet. Dat
moge blijken uil hel feil dal we – in
absolute bedragen gemelen – op een

grool deel van de wereldmarkl vrijwel alle landen achler ons laten maar
op de Japanse markt onder meer Denemarken, Frankrijk, Italic, lerland,
Tsjechoslowakije, en Turkije voor
moeten laten gaan. Met name Denemarken, dat bekend staal om de
hoge kwaliieil van zijn produklen,
streefl Nederland ver voorbij. Dat
land zet van zijn lolale export aan

‘s werelds belangrijksle exporteurs.

Ons land voorzag in 1990 in 10% van
de vraag (circa 370 mrd) naar voe-

dingsmiddelen door de overige
OESO- landen. Van die vraag was
maar liefst 14% (f 51 mrd) van Japan
afkomslig. Niellemin zetten Nederlandse bedrijven slechts voor/ 317
mm aan Voedingsmiddelen in Japan
af, waarmee slechts 0,7% van de Japanse importbehoefte werd gedekl.
Van de Voedingsmiddelen waar Nederland bijzonder slerk in is, le we-

waarvan naar Japan

239.181
338.877
215.118
725.271
381.900

19.663
7.359

61.586
43.380
304.322
101.161
29.925
14.620

2.034
798
7.132
1.158
304
142

Bron: OESO, Foreign Trade by Commodities.

^ Nederlandse uitvoer
__, Japanse invoer

90
80
70
60

bij voorbeeld is Nederland een van

(aandeel in totale export)
Totale export

no
100

Op hel gebied van Voedingsmiddelen

Tabel 1. De export van EG-landen in 1990, totaal en naar Japan, fmln
land

Figuur 1. Samenstelttng van de Nederlandse uttvoer en de Japanse invoer in f mrd. (baven kolommen: 96)

2.039
8.504
2.838

(0,8%)
(2,5%)
(1,3%)
(2,7%)
(1,9%)
(3,3%)
(1,8%)
(2,3%)
(1,1%)
(1,0%)
(1,0%)

vices, groenlen en fruil van ‘maar’

/ 6,6 mrd bijna/ 1 mrd af in Japan.
Dil duidl crop dat de Nederlandse

agrarische sector hier een belangrijke
markt laal liggen zonder dal zij zich
kan beroepen op le slrenge Japanse
kwaliieilseisen.

Chemische produkten
Naast Voedingsmiddelen is Nederland ook sterk in de export van che-

mische produkten. Ook hier voorzag
ons land in 10% van de vraag door
de overige OESO-landen, lerwijl wij

1,7% van de Japanse behoefte aan
chemische produklen deklen. Hoe-

wel dil laatsle percentage op hel eerste gezichl wellichl niel legen vail,

blijfl het loch aanzienlijk achler bij
onder meer dal voor Duilsland en

Frankrijk. Een vergelijking mel deze
iwee landen is gerechrvaardigd om-

‘I’

dat in hun chemiepakket dezelfde
goederen overheersen als in het Ne-

derdeel vormen van de groep ‘diverse gefabriceerde goederen’, dan ont-

derlandse. Frankrijk, dat in totaal
slechts 25% meer aan chemische produkten exporteert, voorziet bij voorbeeld in 6% van de Japanse importbe-

staat wederom hetzelfde beeld. Nederland exporteerde in 1990 in totaal
voor/ 4,6 mrd aan kleding en schoeisel, waarvan/ 2 mln zijn weg vond
naar Japan. In vergelijking tot belang-

naamde ‘establishment trade’, zijn internationaal vrijwel geen gegevens
bekend. Over de directe investerin-

gen in zulke dochterbedrijven echter
wel. Bind 1991 had Nederland voor
ruim/ 200 mrd aan belangen in bui-

Nederland. De totale Duitse export
van chemische produkten, die het
dubbele bedraagt van de Nederlandse export, dekt zelfs 13% van de Japanse importbehoefte.

rijke modelanden als Italic en Frankrijk – die voor respectievelijk
/ 34 mrd en/ 10 mrd aan kleding en

tenlandse bedrijven opgebouwd4.
Daarmee was ons land absoluut gezien de zesde directe investerdeer in
de wereld, na achtereenvolgens de

schoeisel exporteerden – is de Nederlandse prestatie alleszins redelijk te
noemen. Dat laatstgenoemde landen

VS, Japan, het Verenigd Koninkrijk,
Duitsland en Frankrijk5.
De Japanse markt is voor buiten-

hoefte, bijna vier maal zoveel als

Simpele fabrikaten

veel meer kleding in Japan afzetten is

landse directe investeerders tot dus-

Op het gebied van simpele fabrika-

niet onbegrijpelijk. De Japanse consu-

verre moeilijk te betreden geweest.

ten, samen met de meer ontwikkelde
fabrikaten een van de snelst groeiende categorieen in de Internationale
heden te zijn voor een grotere afzet
in Japan. Ons land heeft zich vooral

ment is immers zeer merkbewust en
heeft daarbij een voorkeur voor gerenommeerde Italiaanse en Franse modemerken. Dat geldt tevens voor de
klassieke Engelse merken. Duitsland
kan echter niet bogen op een reputa-

toegelegd op papier, garens en weef-

tie als modeland. Toch is de Duitse

Bind 1991 was er van het totale bedrag dat wereldwijd gezien aan directe investeringen uitstond, minder dan
1% (ruim/ 20 mrd) in Japan geinvesteerd . Opmerkelijk is echter dat ons
land hier, anders dan bij de export
naar Japan, wel een vooraanstaande

sels, ijzer en staal en andere metaal-

kledingafzet in Japan absoluut gezien

plaats innam: van de totale buiten-

waren. De totale export voor deze

bijna negentig maal zo groot als de

vier produktgroepen beliep bijna /

Nederlandse, terwijl onze oosterbu-

landse investeringen in Japan was
eind 1991 circa 10% in Nederlandse
handen.
Overigens moet hierbij ter relativering worden opgemerkt dat het maar
om een zeer beperkt aantal bedrijven

handel, lijken er eveneens mogelijk-

25 mrd, waarmee in 5% van de vraag

ren wereldwijd gezien slechts drie

in het overige OESO-gebied werd
voorzien. Toch zagen negen van de
overige EG-landen een groter deel

keer zoveel aan kleding afzetten. En
Spanje, waarvoor de export aan kleding slechts een vierde van de Neder-

van hun export aan deze produkten

landse is, zet absoluut gezien vijftig
keer zoveel in Japan af.

naar Japan gaan dan Nederland.
Door deze relatief geringe orientatie
op Japan missen Nederlandse producenten van de hier bedoelde goederen, aansluiting bij een belangrijk en,

gaat. De kleinere onder hen hebben

hun belangen de afgelopen acht jaren nauwelijks uitgebreid. Het meren-

Directe investeringen?

deel heeft bovendien de vorm van
een joint-venture. Ook dit duidt er op

In plaats van te exporteren kunnen
bedrijven ook goederen afzetten via
een dochterbedrijf dat zij in het buitenland oprichten of verwerven. Er is
dan sprake van directe investeringen.

bovenal, groeiend deel van de wereldmarkt.

Kleding en schoeisel
Wanneer tenslotte naar kleding en
schoeisel wordt gekeken, welke on-

Over de afzet via dergelijke buitenlandse dochterbedrijven de zoge-

dat het moeilijk is om volledig zelfstandig de markt te betreden, zonder

hulp van een Japanse partner die de
markt en de als ingewikkeld bekend

staande distributiesystemen kent.
Ook het feit dat de zelfstandig opererende bedrijven beduidend lagere

winsten behalen – of zelfs verliezen
leiden – duidt daar op.
Tabel 2. Procentueel aandeel van Japan in de export van de EG-landen voor
zeven produktgroepen
III

Nederland
VK
BLEU
Duitsland

Frankrijk
Denemarken
Zetland

ItaMe
Spanje
Portugal
Totaal EG

0,8
1,8
0,4
1,1
0,6
8,1
1,3
0,9
2,4

3,0
1,5

1,1
4,9
1,2
1,1

4,3
0,8
0,5
1,9
1,8
5,2

* 2,6

IV

0,0
0,0
0,3
0,3
0,4
0,0
0,0
0,2
0,0
0,0

1,4
2,8
1,0
3,9
2,8
4,2
5,4
1,6
1,1
0,8

0,1

2,7

VI

0,5
2,6
2,6
1,0
1,1
1,4
1,0
2,6
1,3
0,7

1,6

VII

Totaal

0,6

0,9
5,1
1,1

0,8
2,5
1,3
2,7

1,7
0,7
3,4
1,0
1,3
0,8
1,2
0,4
0,1

2,0

2,2

5,5
1,5
2,0
4,6
2,5
0,2

3,3

1,9
3,3
1,8
2,3
1,1
1,0

2,1

* Bron: OESO, Foreign Trade by Commodities
!: %wding en levende diefen, II, Dranken, tabak, olien, vetten, HI: Minerale brandstoffen;

IV: Chemische produkten, V: Simpele fabrikaten, en niet eetbare grondstoffen, VI: Machines en vervoermaterieel; VII: Diverse gefabriceerde goederen.

ESB 14-7-1993

Conclusie
Uit het voorgaande is gebleken dat

Nederland zowel in absolute als in
relatieve zin bijzonder weinig naar Japan exporteert. Daardoor mist het de
aansluiting met een belangrijk en
groeiend deel van de wereldmarkt.

Een vergelijking met andere Europe-

4. Zie Standen van de directe investerin-

gen van Nederland in het buitenland en
van het buitenland in Nederland in 1990
en 1991, De Nederlandsche Bank, Kwar-

taalbericht, 1993/1.
5. Gegevens zijn o.a. ontleend aan het Balance of Payments Statistics Yearbook, jg.

43, deel 1, 1992, IMF, Washington DC.
6. Monthly Finance Review, June 1992,
Ministry of Finance Japan.

se landen wijst uit dat de lage afzet
van Nederland in Japan niet verklaard kan worden door de grote afstand tussen beide landen of door algemene importbelemmeringen aan
Japanse kant. Evenmin lijkt de ondervertegenwoordiging van Nederlandse
produkten op de Japanse markt toe-

geschreven te kunnen worden aan
het niet aansluiten van het Nederland-

se aanbod op de Japanse vraag.
Op basis van een nadere analyse

per goederengroep kan gesteld worden dat er met name voor exporteurs
van voedingsmiddelen en chemische

produkten mogelijkheden liggen op
de Japanse markt. Maar ook simpele
fabrikaten en diverse gefabriceerde
goederen zouden in grotere hoeveelheden hun weg naar Japan kunnen
vinden dan nu het geval is.
Lucas ter Braak
De auteur is werkzaam op de afdeling Sta-

tistische informatie en rapportages van De
Nederlandsche Bank. Met dank aan Johan
Jannink voor waardevol commentaar.

Auteur