Een Hollands drama
De laatste weken is het weer ball Wanneer u dit
leest, zit ik op niet-eenzame hoogte in de sneeuw,
maar ik neem aan dat het voor dit stuk niet veel uitmaakt of ik de ontwikkeling van de laatste week ken
of niet. Het WAO-drama is niet de zoveelste horde in
de Martelgang van Kromme Leendert om de kabinetsperiode van vier jaar koste wat kost uit te zitten.
Mijns inziens beleven wij een dramatisch keerpunt
in het Nederlandse staatsbestel, een waterscheiding.
In vogelvlucht hierbij onze analyse en remedie.
De WAO is door haar vormgeving via het omslagstelsel een sociaal contract. Alleen die contracten
zijn af te sluiten, waarbij alle contractanten, in casu
de staatsburgers en bedrijven, er beter van menen te
worden. In een democratie valt deze contractruimte
nog op te rekken, omdat een meerderheid van contractanten de onwillige partners bij wet kan verplichten tot naleving van het sociaal contract.
Hiermee is echter duidelijk dat er sociale contracten zijn die voor een meerderheid onaanvaardbaar
zijn. In 1969 bij de invoering van de WAO was er
een grote meerderheid voor de regeling omdat er zo
weinig uitkeringsgerechtigden waren voorzien en de
premie dus laag was. Nu ligt dit even anders. Om
deze reden is het WAO-contract op basis van het omslagstelsel tijdgebonden; het was toen een succes en
nu iets waar we zo spoedig mogelijk vanaf moeten
in de ogen van de premiebetalende meerderheid.
Verzekeringen via het omslagstelsel kunnen niet
meer eeuwig worden vastgelegd, hun acceptatie
hangt af van de omstandigheden. Omdat er ook
niets over de tijd is vastgelegd door reeds belegde
kapitaalreserves kan het omslagcontract ook met
onmiddellijke ingang ontbonden worden.
Een tweede additioneel probleem bij de WAO en
een aantal andere arrangementen is dat een mechanisme op gang wordt gebracht, waarbij werknemers
onder het marginale produktiviteitsniveau worden
uitgestoten met als gevolg dat de premielast per
werknemer wordt verhoogd, wat leidt tot een opwaartse beweging van het marginaal toelaatbare produktiviteitsniveau en daardoor een nieuwe uitstoot.
Het gaat hier om de neerwaartse spiraal, die door
mij en enige anderen in dit blad (1982) al eens is
aangeduid als de ‘valkuil der sociale zekerheid’.
Op het moment lijken we aangeland bij het punt
dat de WAO, op welke wijze dan ook, zal worden
uitgekleed omdat er nu of in de naaste toekomst
geen financierende meerderheid meer voor kan worden gevonden. De reikwijdte van deze ontwikkeling
kan niet overschat worden. De opbouw van de sociale welvaartsstaat in 1945 was slechts mogelijk op basis van vertrouwen. Vertrouwen van AOW-premiebetalers, dat zij wannees zij oud waren ook AOW
zouden krijgen, en in het algemeen dat de ‘sterken’
wanneer zij onverhoopt ‘zwak’ zouden worden crop
konden vertrouwen dat zij minstens op gelijke
schaal van de regeling gebruik zouden kunnen ma-
ESB 3-2-1993
ken. Het is deze vertrouwensbasis
die door de huidige ontwikkeling
wordt afgebroken.
De vertrouwensrelatie is in feite
dezelfde als die ons monetaire systeem draaiende houdt. Wij accepteren fiduciair geld omdat wij crop
vertrouwen het ook weer uit te kunnen geven. Krijgen wij hierbij het
lid op de neus, dan volgt een vlucht
uit het geld en het systeem valt in
duigen. Een analoge vertrouwensbasis doet de sociale zekerheid
draaien. Wanneer we nu zien dat de
WAO-beloftes, mir nix dir nix, om
zeep geholpen worden in een weekend waarin we even niet opletten,
B.M.S. van Praag
dan is dit niet alleen een klap voor alle nieuwe
WAO-gevallen, maar dan is de bijl gezet aan de
wortel van het totale sociale-zekerheidsstelsel.
In vakbondskringen meent men dat de particuliere verzekering een en ander wel zal opvangen. Dit is
naief. De WAO-tariefstelling is niet-commercieel en
de particuliere verzekering kan het risico slechts
ovememen tegen premies die de risicoverschillen reflecteren. Bij sommige bedrijven zal de premie lager
liggen, maar bij andere veel hoger. In ieder geval
lijkt het noodzakelijk het arbeidsongeschiktheidsrisico in drie delen op te splitsen. In de eerste plaats het
‘risque professionnelle’, waarvoor niet een grove
bonus/malusregeling maar wel een no-claimkorting
bij bedrijven op zijn plaats lijkt als financiele prikkel.
In de tweede plaats het individueel herverzekerbare
arbeidsongeschiktheidsrisico, bij voorbeeld bij sportongevallen waarvoor de verantwoordelijkheid in
hoge mate bij de werknemer zelf ligt. Hiervoor zal
de werknemer zichzelf verplicht moeten verzekeren.
En ten slotte de arbeidsongeschiktheid waarvoor
werknemer noch werkgever enige blaam treft. In
vele gevallen zal het risico per geval niet zo duidelijk voor 100% zijn toe te schrijven aan een categoric. Daarom lijkt een pool van verzekeraars met een
administratief-juridisch apparaat voor de claimbeoordeling onontkoombaar. Dat betekent wel extra rompslomp, maar ook nu wordt in de sociale verzekering
veel werk gegeven aan juristen, arbeidsdeskundigen
en arisen, met andere woorden het personeel is er
al, en de extra problematiek is niet essentieel verschillend van die bij autoschades.
De Nederlandse droom van de welvaartsstaat is
uit. We hebben de grenzen gezien van onze beschaving. Het is nu tijd het systeem niet langer op te lappen, struikelend van incident naar incident, maar om
het systeem ten principale te doordenken, waarbij
meer accent op kapitaaldekking onontkoombaar lijkt
en waarbij veel aandacht moet worden gegeven aan
de oudere nog actieve cohorten, want zij dreigen
tussen de wal en het schip te belanden.